ECLI:NL:GHSHE:2021:1518

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
200.261.942_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor brandschade door werkzaamheden aan een naastgelegen pand en de gebondenheid aan schadevaststelling

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van Repon Dakbedekkingen B.V. voor schade aan een naastgelegen pand, veroorzaakt door brand tijdens werkzaamheden op 1 juni 2017. De schade is vastgesteld door een schade-expert, mr. J.A.G. Habets, die in opdracht van de schadeverzekeraar van de benadeelden heeft gewerkt. De schadeverzekeraar heeft zich geconformeerd aan de schadevaststelling en het vastgestelde bedrag van € 8.961,57 aan de benadeelden betaald. Repon heeft aansprakelijkheid erkend, maar betwist dat zij het volledige schadebedrag moet vergoeden, omdat zij een deel van de herstelwerkzaamheden zelf heeft uitgevoerd en meent dat de schadevaststelling onjuist is. Het hof heeft de grieven van Repon verworpen en geoordeeld dat zij gebonden is aan de schadevaststelling door Habets. Het hof heeft vastgesteld dat de schade correct is vastgesteld en dat Repon het volledige bedrag aan de schadeverzekeraar moet betalen, minus een eerdere betaling van € 2.333,38. De vordering van de schadeverzekeraar is toegewezen, inclusief de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.261.942/01
arrest van 25 mei 2021
in de zaak van
Repon Dakbedekkingen B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als Repon,
advocaat: mr. M. van Sintmaartensdijk te Maastricht,
tegen
[assuradeur] Assuradeuren B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [assuradeur] ,
advocaat: mr. R.L.E.I. Leclercq-Hamers te Heerlen,
op het bij exploot van dagvaarding van 28 mei 2019 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 20 maart 2019 (hierna: het bestreden vonnis), door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen Repon als gedaagde en [assuradeur] als eiseres.

1.De procedure bij de kantonrechter (zaak-/rolnummer 7035584 CV EXPL 18-4026)

Voor de procedure bij de kantonrechter verwijst het hof naar het bestreden vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties 11 tot en met 17;
  • de memorie van antwoord met productie 20.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de procedure bij de kantonrechter.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. Op 1 juni 2017 heeft een werknemer van Repon werkzaamheden uitgevoerd aan het dak van een pand. Door deze werkzaamheden is toen brand ontstaan (hierna: de brand). De brand heeft tot schade geleid op/aan het daarnaast gelegen pand aan het adres [adres] . Dit pand is eigendom van [eigenaar 1] (hierna: [eigenaar 1] ) en [eigenaar 2] (hierna: [eigenaar 2] ). Zij hebben de schade gemeld bij [assuradeur] (als gevolmachtigde van Delta Lloyd Schadeverzekering N.V.) bij wie zij een opstalverzekering hebben afgesloten.
b. Repon heeft aansprakelijkheid erkend voor de schade die is ontstaan als gevolg van de brand.
c. In opdracht van [assuradeur] heeft mr. J.A.G. Habets (hierna: Habets) van Elberg Groep B.V. onderzoek verricht naar de omvang van de schade.
d. Habets heeft aanvankelijk in een op 9 juni 2017 aan [assuradeur] toegezonden voorlopig rapport van expertise (hierna: het voorlopige schaderapport) de schade begroot op € 15.000,00 exclusief btw. Vervolgens heeft Habets op 18 augustus 2017 aan [assuradeur] een definitief rapport van expertise (hierna: het definitieve schaderapport) toegezonden. Daarin staat, voor zover van belang (en met voorbijgaan aan opgenomen onderwerpsaanduidingen):
“Naar aanleiding van uw opdracht d.d. 1 juni 2017 hebben wij op diezelfde dag en op 12 juni 2017 ter plaatse een onderzoek ingesteld waaromtrent wij u in aansluiting op ons voorlopig rapport van expertise d.d. 9 juni 2017 definitief als volgt kunnen rapporteren.
(…).
Door de brand is een deel van de gevel beschadigd geraakt. Tijdens een vervolgbezoek op het schadeadres(het hof verstaat dat daarmee het bezoek op 12 juni 2017 is bedoeld)
hebben wij samen met de aannemer de schade nader geïnventariseerd en de verdere diepte-ingreep van de herstelwerkzaamheden vastgesteld. Het kostenaspect is vervolgens later met de aannemer besproken en vastgesteld.
De door verzekerde geleden schade hebben wij op basis bedrijfsmatig herstel door derden als volgt begroot en vastgesteld.
Opstalschade
-bouwkundig herstel € 6.193,29
-asbestsanering € 2.660,48
-schilderwerk € 154,00
Totaal exclusief BTW € 9.007,77
(…)
Onderhavige casus is besproken met [medewerker Aon] van Aon Nijmegen, alwaar de AVB-verzekering van Repon Dakbedekkingen B.V. is ondergebracht. Na overleg met betrokken verzekeraars deelde [medewerker Aon] ons mede dat men zich conformeert aan onze rapportage en er geen schade-expert door verzekeraars zelf wordt ingeschakeld. Het door ons vastgestelde schadebedrag op basis van verhaalbare dagwaarde bedraagt € 8.961,57.
e. De schadevaststelling in het definitieve schaderapport is mede gebaseerd op een begroting inzake brandschade van Aannemersbedrijf [aannemersbedrijf] B.V. (hierna: [aannemersbedrijf] ) van 23 juni 2017. Die begroting vermeldt een totale aanneemsom van
€ 11.222,15 exclusief btw.
f. Bij factuur van 6 september 2017 heeft [aannemersbedrijf] aan [eigenaar 1] € 10.899,40 inclusief btw (€ 9.007,77 exclusief btw) in rekening gebracht. Op de factuur is vermeld:
Betreffende herstellen brandschade volgens offerte 26 juni 2017 € 11.222,15
Schilderwerk € 154,00
Minderprijs: dakdeel fa. Klinkers € 2.368,38-
g. [assuradeur] heeft bij e-mailbericht van 21 november 2017 AON Risk Solutions (de verzekeraar bij wie Repon een AVB heeft gesloten; hierna te noemen: AON) verzocht over te gaan tot betaling van € 8.961,57.
h. [assuradeur] heeft (als gevolmachtigde van Delta Lloyd Schadeverzekering N.V.) omstreeks 22 november 2017 € 8.961,57 aan [eigenaar 1] en/of [eigenaar 2] betaald.
i. Bij e-mailbericht van 28 november 2017 heeft AON aan [assuradeur] medegedeeld dat:
- de schade onder het van toepassing zijnde eigen risico van de AVB-polis blijft;
- zij Repon heeft verzocht het schadebedrag van € 8.961,57 aan [assuradeur] te betalen.
j. Bij brief van 28 november 2017 heeft [assuradeur] Repon formeel aansprakelijk gesteld en verzocht om binnen tien dagen € 8.961,57 te betalen.
k. In een e-mailbericht van 20 december 2017 heeft Repon gesteld dat een deel van de begrote herstelwerkzaamheden zoals opgenomen in de offerte van [aannemersbedrijf] , door Repon zelf is uitgevoerd. Repon heeft zich op het standpunt gesteld dat zij voor de door haarzelf uitgevoerde werkzaamheden geen schadevergoeding behoeft te betalen. Ook heeft zij ten aanzien van een deel van de geoffreerde werkzaamheden gesteld dat zij niet kan beoordelen of die werkzaamheden zijn uitgevoerd en van andere werkzaamheden heeft zij gesteld dat die nog niet waren uitgevoerd op 8 december 2017.
l. Bij brief van 4 januari 2018 heeft Habets (namens [assuradeur] ) aan Repon verzocht om vóór 13 januari 2018 € 8.961,57 aan [assuradeur] te betalen.
m. Bij brief van 12 januari 2018 heeft Repon de hoogte van het schadebedrag betwist en aangeboden € 3.078,61 (exclusief btw) te betalen tegen finale kwijting. Voorts deelt zij [assuradeur] in die brief mede dat er een contra-expertise zal worden verricht door haar verzekeraar.
n. Partijen hebben daarna nog verder gecorrespondeerd, maar dat heeft niet geleid tot een wijziging van hun standpunten. Wel heeft Repon op enig moment en in ieder geval na 29 mei 2018 € 2.333,38 aan [assuradeur] betaald. Repon heeft zich voor wat betreft de hoogte van dit bedrag gebaseerd op een door Balans Bouw opgestelde offerte van 20 mei 2018.
De procedure bij de kantonrechter
3.2.1.
[assuradeur] heeft in de procedure bij de kantonrechter gevorderd Repon te veroordelen – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – tot betaling aan haar van:
1. € 6.628,19;
2. de wettelijke rente over € 8.961,57 “rekening houdend met de deelbetaling op 31 mei 2018 van € 2.333,38, ingaande per de eerst mogelijke datum tot aan de dag der algehele vergoeding”;
3. € 823,08, te vermeerderen met de wettelijke rente “ingaande de eerst mogelijke datum tot aan de dag der algehele voldoening”;
4. de proceskosten en de nakosten.
3.2.2.
[assuradeur] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd, kort samengevat, dat Repon aansprakelijk is voor de schade die op 1 juni 2017 door brand tijdens door Repon verrichte werkzaamheden is veroorzaakt aan het pand aan de [adres] . Repon heeft aansprakelijkheid erkent, maar weigert ten onrechte het vastgestelde bedrag aan schade volledig te vergoeden. [assuradeur] vordert in hoofdsom het door Repon onbetaald gelaten deel van de schade.
3.2.3.
Repon heeft de vordering van [assuradeur] bestreden. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, hierna aan de orde komen.
3.2.4.
In het bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter de vordering van [assuradeur] toegewezen en Repon veroordeeld in de kosten, een en ander op de wijze zoals in het dictum is verwoord.
De procedure in hoger beroep
3.3.1
Repon heeft tegen het bestreden vonnis twaalf grieven aangevoerd. Repon heeft geconcludeerd, kort gezegd, tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [assuradeur] , met veroordeling van [assuradeur] tot terugbetaling van alles wat Repon uit hoofde van het bestreden vonnis heeft voldaan en met veroordeling van [assuradeur] in de kosten in beide instanties.
3.3.2.
[assuradeur] heeft de grieven van Repon bestreden. Op wat [assuradeur] in dat verband heeft aangevoerd, wordt hierna nader ingegaan voor zover dat voor dit hoger beroep van belang is.
3.3.3.
De grieven van Repon tegen het bestreden vonnis slagen niet. Het bestreden vonnis zal daarom worden bekrachtigd, onder aanvulling en verbetering van gronden. Het hof zal hierna uiteenzetten waarom dat zo is.
3.3.4.
Het hof zal eerst ingaan op de grieven 1 tot en met 9. Zij lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Daarna zal het hof de grieven 10, 11 en 12 bespreken.
Weergave van de grieven 1 tot en met 9
3.4.1.
Met de grieven 1 tot en met 9 komt Repon op tegen het oordeel van de kantonrechter in rechtsoverweging 4.8. van het bestreden vonnis dat het ervoor moet worden gehouden dat de schade als gevolg van de brand correct is vastgesteld op € 8.961,57 en dat Repon deze schade dient te vergoeden op grond van artikel 6:162 BW. Ook komt Repon daarmee op tegen de overwegingen van de kantonrechter waarop dat oordeel stoelt, te weten de rechtsoverwegingen 4.4. tot en met 4.7. van het bestreden vonnis. Volgens Repon heeft zij met de betaling op 31 mei 2018 aan [assuradeur] van het eerder genoemde bedrag van
€ 2.333,38 voldaan aan haar verplichting tot schadevergoeding en is zij niet gehouden tot verdere vergoeding van schade.
3.4.2.
Ter onderbouwing van dit standpunt voert Repon aan, kort samengevat, dat de schadevergoeding waarop [eigenaar 2] en [eigenaar 1] als eigenaren van het door de brand beschadigde pand aanspraak kunnen maken in beginsel gelijk is aan de objectieve herstelkosten. Dat geldt daarom ook voor [assuradeur] als de gevolmachtigde van de verzekeraar van [eigenaar 2] en [eigenaar 1] . De op het schadebedrag van € 8.961,57 uitkomende schadebegroting van Habets is gebaseerd op de offerte van [aannemersbedrijf] van 23 juni 2017 en de factuur van [aannemersbedrijf] van 6 september 2017. Habets en [aannemersbedrijf] zijn ingeschakeld door [assuradeur] en daarmee partijdig. Repon was bij de schadeopnames niet aanwezig en met commentaar van haar hand is niets gedaan. [eigenaar 2] en [eigenaar 1] hebben aan [aannemersbedrijf] niet het door [aannemersbedrijf] op 6 september 2017 gefactureerde bedrag van € 10.899,40 inclusief btw betaald; de factuur van [aannemersbedrijf] van die datum is een pro forma factuur. Verder is de schadebegroting van Habets onjuist. Zij houdt ten onrechte geen rekening met de door Repon op1 juni 2017 en 17 oktober 2017 en kort daarna verrichte nood- en herstelwerkzaamheden. Daarnaast betoogt Repon met betrekking tot de door haar gestelde herstelwerkzaamheden dat [assuradeur] in redelijkheid haar aanspraak tegenover Repon behoort te beperken voor het bedrag dat is gemoeid met die werkzaamheden, in welk verband Repon ook naar voren brengt dat die werkzaamheden een voordeel opleveren dat moet worden verrekend met het door Habets vastgestelde schadebedrag in verband met het bepaalde in artikel 6:100 BW over de toerekening van voordeel. Verder omvat de schadebegroting van Habets werkzaamheden die niet nodig waren voor het herstel van de schade en werkzaamheden die niet zijn uitgevoerd. Daarnaast zijn daarin het aantal uren dat nodig is voor het herstel van de schade als ook de kosten van materialen en dergelijke, te hoog begroot.
3.4.3.
Dat de grieven 1 tot en met 9 niet slagen is gebaseerd op het volgende.
Is Repon in beginsel gebonden aan de schadevaststelling door Habets?
3.4.4.
Het hof stelt voorop dat, anders dan Repon in het kader van grief 1 bepleit, niet relevant is of de door [aannemersbedrijf] voor het brandschadeherstel geoffreerde werkzaamheden daadwerkelijk zijn uitgevoerd en of [eigenaar 2] en [eigenaar 1] aan [aannemersbedrijf] in verband daarmee het bedrag hebben betaald dat is vermeld op de factuur van [aannemersbedrijf] van 6 september 2017. Waar het in gevallen als deze op aankomt is of er sprake is van schade en wat de hoogte daarvan is. Als het bestaan en de omvang van de schade zijn komen vast te staan, heeft de benadeelde aanspraak op vergoeding van de vastgestelde schade, ook als de benadeelde zou besluiten niet of maar gedeeltelijk tot herstel over te gaan. De schade is ook zonder herstel geleden. Om die reden slaagt grief 1 niet.
3.4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat Repon aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van de brand op 1 juni 2017. Ook is niet in geschil dat [assuradeur] op grond van een lopende opstalverzekering aan [eigenaar 2] en [eigenaar 1] het door Habets vastgestelde schadebedrag van € 8.961,57 heeft voldaan en dat zij is gesubrogeerd in het recht van [eigenaar 2] en [eigenaar 1] op vergoeding van de door Repon veroorzaakte schade.
3.4.6.
Over de schadevaststelling door Habets heeft [assuradeur] aangevoerd, kort samengevat, dat daarover overleg is geweest met AON als de partij bij wie de AVB-polis van Repon was ondergebracht en dat AON daarbij is opgetreden als vertegenwoordiger van Repon. Ook heeft [assuradeur] aangevoerd dat AON heeft afgezien van het inschakelen van een eigen schade-expert en zich heeft geconformeerd aan de schadevaststelling door Habets. Dit is door Repon niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken. Daarvoor is het volgende van belang.
3.4.7.
Repon heeft ten eerste aangevoerd dat AON niet heeft berust in de begroting van de schade door Habets en uitsluitend kenbaar heeft gemaakt dat zij niet voornemens was om een contra-expertise te verrichten. Gelet op wat Habets daarover rapporteert in zowel zijn voorlopige expertiserapport (productie 1 bij inleidende dagvaarding) als zijn definitieve expertiserapport (productie 2 bij inleidende dagvaarding) en wat daarover blijkt uit de correspondentie tussen Habets en AON uit de tweede helft van november 2017 (producties 3 en 4 bij inleidende dagvaarding) is dat betoog van Repon niet voldoende om te onderbouwen dat AON de schadebegroting niet heeft aanvaard. Zo is geen verklaring van AON overgelegd waaruit blijkt dat onjuist is wat Habets heeft gerapporteerd over de mededelingen van AON aan hem en dat haar met Habets in november 2017 gewisselde correspondentie, anders dan de daarin gebruikte bewoordingen suggereren, niet was bedoeld om daarmee uitvoering te geven aan wat zij Habets eerder had laten weten, namelijk dat zij zich conformeert aan de schadevaststelling van Habets.
3.4.8.
Door Repon is ook aangevoerd dat zij niet gebonden is aan de vaststelling van de omvang van de schade door Habets, omdat deze mede is bepaald en beïnvloed door de inhoud van de verzekeringsovereenkomst tussen [assuradeur] en de eigenaren van het beschadigde pand ( [eigenaar 2] en [eigenaar 1] ), waarbij Repon geen partij is. Ook dit betoog is onvoldoende onderbouwd. Repon concretiseert niet waaruit blijkt dat de schadevaststelling is bepaald en beïnvloed door de inhoud van de verzekeringsovereenkomst tussen [assuradeur] en [eigenaar 2] en [eigenaar 1] . Zij concretiseert ook niet waarom dat afbreuk zou moeten doen aan de betekenis die bij de schadeafwikkeling tussen partijen toekomt aan de schadevaststelling van Habets.
3.4.9.
Verder voert Repon aan, kort samengevat, dat partijen hadden afgesproken dat Repon de situatie zou laten beoordelen en naar aanleiding daarvan een rapport zou laten opstellen dat zij aan [assuradeur] zou overhandigen. Ten aanzien daarvan stelt het hof ten eerste vast dat door Repon in eerste instantie tegenover Habets en [assuradeur] is verkondigd dat zij een contra-expertise zou laten verrichten (productie 8 bij inleidende dagvaarding: e-mailbericht van Repon aan Habets en [assuradeur] van 26 januari 2018). Dat is nadien nog bevestigd door haar raadsman (productie 10 bij inleidende dagvaarding: brief van mr. Van Sintmaartensdijk aan de raadsvrouw van [assuradeur] , mr. Leclerq-Hamers van 2 maart 2018). Het hof stelt ook vast dat Repon door [assuradeur] daadwerkelijk in de gelegenheid is gesteld om een contra-expertise uit te laten voeren (productie 9 bij inleidende dagvaarding: e-mailbericht van de raadsvrouw van [assuradeur] aan Repon van 26 februari 2018). Het hof stelt verder vast dat Repon niet stelt dat daadwerkelijk een contra-expertise is verricht en dat daarvan een rapport is opgesteld. Repon heeft ook niet een naar aanleiding van een contra-expertise opgesteld rapport in het geding gebracht, maar slechts een offerte van een andere aannemer, Balans Bouw, van 20 mei 2018 (productie 13 bij inleidende dagvaarding). Daarin worden weliswaar diverse werkzaamheden opgesomd met daarbij vermelde bedragen die leiden tot een in de offerte vermeld totaalbedrag, maar daarin is geen toelichting gegeven op het waarom van de in de offerte opgenomen werkzaamheden en de daarbij vermelde bedragen, noch ook waarom, in afwijking van de schadevaststelling van Habets, met die vermelde werkzaamheden en de daarbij genoemde bedragen de door de brand veroorzaakte schade voldoende zou zijn vergoed. Daarmee is de door Repon overgelegde offerte van BalansBouw niet te beschouwen als een voldoende weerlegging van de schadevaststelling van Habets. Daar komt bij dat de omstandigheid dat partijen in januari/februari 2018 hebben afgesproken dat Repon in de gelegenheid zou worden gesteld om een contra-expertise uit te laten voeren en een rapport op te laten stellen, moet worden bezien in het kader van het toen gevoerde overleg om tot een onderlinge oplossing te komen. Dit rechtvaardigt niet de conclusie dat de schade niet al was vastgesteld.
3.4.10.
De conclusie is daarom dat Repon onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat over de schadevaststelling overleg is geweest met AON, dat AON daarbij is opgetreden als vertegenwoordiger van Repon en dat AON heeft afgezien van het inschakelen van een eigen schade-expert en zich heeft geconformeerd aan de schadevaststelling door Habets.
3.4.11.
[assuradeur] betoogt verder, kort samengevat, dat aan haar zijde sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen met betrekking tot de vaststelling van de schade en de gebondenheid daaraan van Repon en dat onder deze omstandigheden pas plaats is voor aantasting van de schadevaststelling bij gebleken voldoende zwaarwegende en steekhoudende bezwaren. Dit standpunt van [assuradeur] is juist. De omstandigheid dat Repon bij de behandeling en vaststelling van de schade is vertegenwoordigd door AON als de partij bij wie Repon haar AVB-polis had ondergebracht, heeft tot gevolg dat het handelen van AON in dat verband aan Repon moet worden toegerekend. Dat geldt ook voor het afzien door AON van het aanstellen van een eigen schade-expert en het aanvaarden door AON van de opgaaf van de schade, zoals Habets die had vastgesteld. Daarmee hebben partijen kennelijk de schade vastgesteld, als bedoeld in artikel 7:900 lid 1 BW. Ook Repon is daaraan in beginsel gebonden, tenzij dat wegens de wijze waarop de schadevaststelling tot stand is gekomen of haar inhoud naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarvan zal in het algemeen pas sprake zijn als tegen de wijze van totstandkoming of de inhoud van de schadevaststelling bezwaren bestaan die voldoende zwaarwegend en steekhoudend zijn. Dat dient terughoudend te worden getoetst. Het is op grond van artikel 150 Rv aan Repon om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat dergelijke bezwaren aan de orde zijn. Daarbij gaat het er voor wat betreft de wijze van totstandkoming van de schadevaststelling om of de fundamentele eisen van een goede procesorde in acht zijn genomen. Inhoudelijk is de schadevaststelling pas aantastbaar als degene die de schadevaststelling heeft verricht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, in redelijkheid niet tot zijn beslissing heeft kunnen komen. Daarbij is de vraag of de grenzen waarbinnen redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen, zijn overschreden.
Gebondenheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar wegens de wijze waarop zij tot stand is gekomen?
3.4.12.
Voor wat betreft de wijze van totstandkoming van de schadevaststelling door Habets heeft Repon als eerste bezwaar aangevoerd dat zij is gebaseerd op de offerte van [aannemersbedrijf] van 23 juni 2017 en haar factuur van 6 september 2017 en dat zowel Habets als [aannemersbedrijf] door [assuradeur] zijn ingeschakeld en partijdig zijn. Het hof verwerpt dit bezwaar. De enkele omstandigheid dat Habets en [aannemersbedrijf] door [assuradeur] zijn ingeschakeld is daartoe onvoldoende. Die omstandigheid alleen toont immers niet aan dat bij het vaststellen van de schade sprake was van partijdig handelen en evenmin dat de schade hierdoor onjuist is vastgesteld. Door Repon zijn verder geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt van partijdig handelen bij de schadevaststelling. In dit verband acht het hof ook van belang dat het de eigen keuze van AON namens Repon is geweest om af te zien van het aanstellen van een eigen schade-expert en zich te conformeren aan de schadevaststelling door Habets. Zoals hiervoor al is overwogen, moet die keuze van AON aan Repon worden toegerekend.
3.4.13.
Verder heeft Repon tegen de wijze van totstandkoming van de schadevaststelling als bezwaar aangevoerd dat zij bij de schadeopname door Habets niet aanwezig was. Ook dit bezwaar kan Repon niet baten. De enkele omstandigheid dat Repon niet bij de schadeopname door Habets aanwezig was, brengt niet mee dat de wijze van totstandkoming van de schadevaststelling strijdig is met fundamentele eisen van een goede procesorde. Niet gesteld of gebleken is immers dat Repon niet in de gelegenheid is gesteld de schade-opnames door Habets en [aannemersbedrijf] bij te wonen. Bovendien heeft AON de schadeopgaaf van Habets aanvaard, zonder een voorbehoud ten aanzien van het feit dat Repon niet bij het opnemen van de schade aanwezig was geweest.
3.4.14.
Het derde bezwaar van Repon tegen de wijze van totstandkoming van de schadevaststelling is dat met commentaar van haar hand niets is gedaan. Het hof vindt in dit verband van belang dat het definitieve rapport van Habets dateert van 18 augustus 2017 en dat blijkens het rapport de opgaaf van de schade toen al was aanvaard. Voor zover Repon commentaar op de begroting van de schade door Habets heeft geleverd, zou het moeten gaan om commentaar dat vóór 18 augustus 2017 is geleverd. Commentaar van na die datum had Habets immers überhaupt niet kunnen meenemen bij zijn begroting. Repon laat echter na te concretiseren of zij vóór 18 augustus 2017 aan Habets commentaar heeft geleverd, en zo ja, wat de inhoud ervan was. Het hof gaat daarom aan dit bezwaar als onvoldoende geconcretiseerd voorbij.
3.4.15.
Verdere bezwaren tegen de wijze van totstandkoming van de schadevaststelling van Habets heeft Repon niet opgeworpen. De conclusie is daarom dat de door partijen overeengekomen schadevaststelling niet aantastbaar is wegens haar wijze van totstandkoming.
Gebondenheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar wegens haar inhoud?
3.4.16.
Repon noemt in de kern drie inhoudelijke bezwaren tegen de schadebegroting van Habets: zij omvat nood- en herstelwerkzaamheden die Repon al heeft verricht, zij omvat werkzaamheden die onnodig zijn en niet zijn uitgevoerd, en de kosten voor diverse werkzaamheden en materialen en dergelijke zijn te hoog begroot. Geen van die bezwaren kan Repon baten. Het hof zal hierna toelichten waarom dat zo is. Daarbij zal het hof eerst het bezwaar tegen de hoogte van de begrote kosten bespreken, daarna het bezwaar dat ziet op gestelde onnodige werkzaamheden en tot slot het bezwaar ten aanzien van de gestelde nood- en herstelwerkzaamheden.
3.4.17.
Het bezwaar van Repon dat de kosten voor diverse in de schadebegroting opgenomen werkzaamheden en materialen en dergelijke te hoog zijn begroot, ziet, zo begrijpt het hof, op de posten iv, v, vi, vii, viii, xi, xvi en xvii. Daarbij baseert zij zich deels op de offerte van de door haar ingeschakelde aannemer Balans Bouw van 20 mei 2018 (productie 9 bij conclusie van antwoord). Volgens de eigen stellingen van Repon is Balans Bouw verzocht om op basis van beeldmateriaal de herstelwerkzaamheden te offreren; Balans Bouw heeft niet ter plaatse de schade opgenomen. Balans Bouw heeft een bedrag van
€ 2.333,38 inclusief btw geoffreerd voor diverse in haar offerte genoemde werkzaamheden.
3.4.18.
Wat Repon onder verwijzing naar de offerte van Balans Bouw over de kosten voor de zojuist opgesomde posten aanvoert, komt erop neer dat zij haar eigen zienswijze daarop, en deels ook die van Balans Bouw, stelt tegenover die van schade-expert Habets en bepleit dat deze zienswijzen in de plaats moeten worden gesteld van de zienswijze van Habets. Zij stelt en onderbouwt niet dat en waarom Habets, alle omstandigheden in aanmerking genomen, in redelijkheid niet de schade mede heeft kunnen begroten op basis van deze posten en de daarvoor door [aannemersbedrijf] geoffreerde bedragen, in de zin dat de grenzen waarbinnen redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen, zijn overschreden. Repon voldoet daarmee niet aan de op haar rustende stelplicht. Het hof verwerpt daarom dit inhoudelijke bezwaar van Repon tegen de schadebegroting van Habets.
3.4.19.
Het bezwaar dat in de schadebegroting van Habets werkzaamheden zijn opgenomen die niet nodig waren om de brandschade te herstellen dan wel niet zijn uitgevoerd, ziet, zo begrijpt het hof de stellingen van Repon, op de in de offerte van [aannemersbedrijf] opgenomen werkzaamheden die Repon heeft aangeduid als de posten viii (slopen van het door brand aangetast houten gevelframe en aanbrengen nieuw houtwerk) en xiv (EPDM randstrook van hoger gelegen dak aanlassen en plaatsen van een nieuwe daktrim). Over post viii voert Repon aan, kort gezegd, dat uit het feit dat Balans Bouw in haar offerte, overgelegd als productie 9 bij conclusie van antwoord, geen post heeft opgenomen voor het vervangen van het frame blijkt dat deze werkzaamheden niet nodig waren om de door de brand ontstane schade te herstellen. Over post xiv voert Repon aan, kort gezegd, dat de EPDM randstrook en de daktrim niet beschadigd waren en niet hoefden te worden vervangen.
3.4.20.
Ook wat Repon over de posten viii en xiv aanvoert, komt erop neer dat zij haar eigen zienswijze op de benodigde herstelwerkzaamheden en die van de door haar ingeschakelde aannemer Balans Bouw stelt tegenover die van schade-expert Habets en bepleit dat deze zienswijzen in de plaats worden gesteld van die van Habets. Zij stelt en onderbouwt niet dat en waarom Habets, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, in redelijkheid niet de schade mede heeft kunnen begroten op basis van die posten en de daarvoor door [aannemersbedrijf] geoffreerde bedragen, in de zin dat de grenzen waarbinnen redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen, zijn overschreden. Repon voldoet daarmee niet aan de op haar rustende stelplicht. Het hof verwerpt daarom ook dit inhoudelijke bezwaar.
3.4.21.
Het bezwaar dat de schadebegroting van Habets nood- en herstelwerkzaamheden omvat waarvan Repon stelt dat zij die al op 1 juni 2017 en 17 oktober 2017 en kort daarna heeft uitgevoerd, zodat deze niet meer nodig waren, ziet blijkens de toelichting op grief 3 op de posten die door haar zijn aangeduid als ii, ix, x, xi (gedeeltelijk), xii, xiii, xv en xvi (gedeeltelijk). Als bewijs dat zij deze werkzaamheden al heeft uitgevoerd, heeft Repon werkbonnen van 1 juni 2017 en 17 oktober 2017 overgelegd (producties 12 en 15 bij memorie van grieven). Met die posten is volgens Repon een bedrag van € 2.955,85 exclusief btw gemoeid. [assuradeur] betwist dat Repon de gestelde nood- en herstelwerkzaamheden heeft uitgevoerd en betoogt verder, kort gezegd, dat als dat wel zo zou zijn, dit niet relevant is omdat aan Repon geen opdracht of toestemming is gegeven om die werkzaamheden uit te voeren en Habets de schade op een gebruikelijke, correcte en deskundige wijze heeft begroot.
3.4.22.
Bij zijn beoordeling van dit bezwaar van Repon gaat het hof er veronderstellenderwijs van uit dat Repon de gestelde nood- en herstelwerkzaamheden inderdaad heeft uitgevoerd.
3.4.23.
Volgens de eigen stellingen van Repon betreffen alle hiervoor genoemde posten, behalve post ii, herstelwerkzaamheden die zijn uitgevoerd nadat Habets zijn schadebegroting had voltooid en partijen overeenkomstig deze begroting de schade hadden vastgesteld, dus uiterlijk op 18 augustus 2017. Habets kon die door Repon gestelde herstelwerkzaamheden dus niet bij zijn schadebegroting betrekken. De omstandigheid dat Habets de gestelde herstelwerkzaamheden niet heeft betrokken in zijn schadebegroting kan daarom niet leiden tot het oordeel dat Habets in redelijkheid niet tot zijn schadebegroting heeft kunnen komen.
3.4.24.
Post ii betreft het aanbrengen van een noodvoorziening om het binnensijpelen van regenwater tegen te gaan. Daarover heeft Repon betoogd dat zij op 1 juni 2017 al een noodvoorziening heeft aangebracht. Ter onderbouwing heeft zij gewezen op de door haar overgelegde werkbon van die datum (productie 12 bij memorie van grieven). [assuradeur] betwist deze noodwerkzaamheden van Repon en betoogt verder, kort gezegd, dat voor zover deze wel zijn uitgevoerd, de expert kennelijk nadere of andere maatregelen noodzakelijk achtte en verder dat Repon voor het treffen van noodmaatregelen geen toestemming of opdracht heeft gekregen van de eigenaren van het pand of [assuradeur] . Naar het oordeel van het hof kan verder in het midden blijven of Repon de gestelde noodwerkzaamheden op 1 juni 2017 heeft uitgevoerd. Zelfs als wordt aangenomen dat Repon dat wel heeft gedaan (en de door haar overgelegde werkbon van die datum vormt daarvoor een aanwijzing), is die enkele omstandigheid onvoldoende voor aantasting van de schadevaststelling wegens haar inhoud. Niet gesteld of gebleken is immers dat naast die noodmaatregelen niet nog andere of nadere noodmaatregelen nodig waren. Daarmee staat niet vast dat post ii ten onrechte mede ten grondslag is gelegd aan de schadevaststelling. Er kan dus niet worden geoordeeld dat Habets in redelijkheid zijn schadebegroting niet mede op post ii van de offerte van [aannemersbedrijf] kon baseren.
3.4.25.
De conclusie is dat de schadevaststelling van Habets niet aantastbaar is wegens haar inhoud.
Is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar als [assuradeur] haar vordering op Repon niet beperkt wegens door Repon verricht herstel?
3.4.26.
Met betrekking tot de herstelwerkzaamheden waarover Repon heeft gesteld dat zij die al op 17 oktober 2017 en kort daarna heeft verricht, heeft Repon verder nog betoogd, zo begrijpt het hof haar stellingen, dat ook los van de vraag of de schadevaststelling juist is, de redelijkheid verlangt dat [assuradeur] haar aanspraak beperkt met het bedrag dat met die herstelwerkzaamheden is gemoeid. Ook dit betoog kan Repon niet baten. Daartoe acht het hof het volgende redengevend, waarbij zij er ook hier veronderstellenderwijs van uitgaat dat Repon de gestelde herstelwerkzaamheden daadwerkelijk heeft verricht.
3.4.27.
Ten eerste is op grond van artikel 6:103 BW de hoofdregel dat schadevergoeding dient te worden voldaan in geld. Schadevergoeding kan ook in natura plaatsvinden, bijvoorbeeld doordat de schadeplichtige werkzaamheden verricht tot herstel van de veroorzaakte schade, maar buiten rechte is daarvoor in beginsel pas plaats als de benadeelde daarmee heeft ingestemd. De schadeveroorzaker kan niet aan de benadeelde een door hem toereikend geachte wijze van herstel van het veroorzaakte nadeel opdringen. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat de benadeelde een aanbod van de schadeveroorzaker tot voldoening van schadevergoeding in natura niet behoort af te slaan.
3.4.28.
In het onderhavige geval zijn de gestelde herstelwerkzaamheden verricht (ruim) na de schadevaststelling, dus (ruim) na 18 augustus 2017. Niet gesteld of gebleken is dat zij zijn verricht op verzoek of met instemming van [assuradeur] of de door haar vertegenwoordigde verzekerden, [eigenaar 2] en [eigenaar 1] . Ook is niet gesteld of gebleken dat Repon daartoe een aanbod heeft gedaan en dat [assuradeur] of [eigenaar 2] en [eigenaar 1] dat aanbod hebben afgeslagen, terwijl de omstandigheden van dit geval meebrengen dat zij dat niet hadden behoren te doen. Integendeel, Repon heeft niet weersproken dat zij in een overleg op 15 mei 2018 heeft meegedeeld dat zij geen opdracht voor herstel had van [assuradeur] , [eigenaar 2] , [eigenaar 1] of [aannemersbedrijf] (dagvaarding nr. 22). Het moet er daarom voor worden gehouden dat Repon de gestelde herstelwerkzaamheden eigenmachtig heeft verricht, zonder instemming of opdracht van [assuradeur] of [eigenaar 2] en [eigenaar 1] . Daar komt bij dat, volgens de eigen stellingen van Repon, de hele gevel waarover zij aanvoert dat zij daaraan herstelwerkzaamheden heeft verricht, daarna is vervangen (conclusie van antwoord, nr. 4.3). Dit volgt ook uit het e-mailbericht van Repon aan AON van 10 januari 2018 (productie 5 bij conclusie van antwoord) en dat van Habets aan (onder andere) Repon van 19 januari 2018 (productie 7 bij conclusie van antwoord).
3.4.29.
Als ongevraagd en zonder voorafgaand overleg met de benadeelde wordt overgegaan tot herstel kan dat leiden tot het doorkruisen van de wijze waarop de benadeelde wenst dat de schade wordt hersteld. Het staat de benadeelde vrij om het herstel te laten plaatsvinden in het kader van een uitgebreidere vernieuwing, zoals ook Habets tot uitdrukking brengt in zijn hiervoor bedoelde e-mail aan Repon van 19 januari 2018. De benadeelden [eigenaar 2] en [eigenaar 1] hoeven geen genoegen te nemen met het ongevraagde en niet met hen afgestemde herstelwerk van Repon. Gelet daarop, is het niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om vergoeding van de volledige schade te vorderen, ondanks het ongevraagde herstelwerk van Repon en daargelaten of dat herstelwerk deugdelijk was.
Geen voordeelstoerekening
3.4.29.
Evenmin is plaats voor de door Repon bepleite toepassing van voordeelstoerekening in de zin van artikel 6:100 BW ten aanzien van de door haar op 1 juni 2017 en 17 oktober 2017 verrichte nood- en herstelwerkzaamheden. Daarvoor is immers vereist dat het voordeel voortvloeit uit dezelfde gebeurtenis als die waaruit de schade is voortgevloeid. Het vereiste van ‘dezelfde gebeurtenis’ wordt daarbij strikt uitgelegd. In dit geval is de brand de gebeurtenis waarvoor Repon aansprakelijk is en waaruit de schade is voortgevloeid. Het door Repon gestelde voordeel is niet voortgevloeid uit de brand, maar is het gevolg van de gestelde door Repon eigenmachtig verrichte nood- en herstelwerkzaamheden. Het door Repon gestelde voordeel vloeit dus niet voort uit dezelfde gebeurtenis in de zin van artikel 6:100 BW.
3.4.30.
In het kader van grief 4 heeft Repon met betrekking tot de werkzaamheden aan de gevelbekleding nog in het bijzonder de toepassing van de voordeelstoerekening bepleit in de vorm van de zogenoemde ‘nieuw-voor-oud-correctie’. Daarbij wijst zij op de posten vi, xii, xiii, xv en xvi uit de offerte van [aannemersbedrijf] . Zij bepleit daarbij, zo begrijpt het hof, een nieuw-voor-oud-correctie van 95%. Dat pleidooi slaagt echter niet. Ter onderbouwing van haar standpunt dat een ‘nieuw-voor-oud-correctie’ van 95% moet worden toegepast, stelt Repon dat de gevelbekleding vrijwel volledig was afgeschreven. Zij maakt echter niet duidelijk waar zij dat op baseert. [assuradeur] betwist deze stellingen van Repon gemotiveerd. Verder geldt dat, als op basis van wat Repon hierover heeft aangevoerd al de conclusie valt te trekken dat de omstandigheden in deze zaak meebrengen dat met betrekking tot de door Repon genoemde posten een ‘nieuw-voor-oud-correctie’ moet worden toegepast, Repon niet duidelijk maakt hoe zij komt tot het door haar bepleite percentage van 95%. Repon heeft op dat punt geen nader bewijs aangeboden. Repon voldoet aldus niet aan de op haar rustende stelplicht en bewijslast.
3.4.31.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van Repon op voordeelstoerekening in de zin van artikel 6:100 BW niet opgaat.
Conclusie ten aanzien van de grieven 1 tot en met 9
3.4.32.
De conclusie ten aanzien van de grieven 1 tot en met 9 is dat zij niet slagen. Het gevolg daarvan is dat geen gronden bestaan voor aantasting van de schadevaststelling en dat de verder door Repon aangevoerde gronden die zouden hebben moeten meebrengen dat zij het door Habets vastgestelde schadebedrag niet volledig aan [assuradeur] hoeft te voldoen, haar niet kunnen baten. Dat betekent dat zij aan [assuradeur] het volledige door Habets vastgestelde schadebedrag van € 8.961,57 dient te voldoen.
3.4.33.
Tussen partijen is niet in geschil dat Repon op 31 mei 2018 al een bedrag van
€ 2.333,38 als vergoeding van schade heeft betaald. Dat betekent dat nog een bedrag van
€ 6.628,19 ter betaling resteert.
De grieven 10, 11 en 12
3.5.1.
Grief 10 richt zich tegen de beslissing in rechtsoverweging 4.9. van het bestreden vonnis over de wettelijke rente. Uit de toelichting op die grief volgt dat zij voortbouwt op de grieven 1 tot en met 9. Zij moet daarom het lot van die grieven delen. Dat betekent dat zij niet slaagt.
3.5.2.
Grief 11 richt zich tegen de beslissing in rechtsoverweging 4.10 van het bestreden vonnis over de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente daarover. De kantonrechter wees daarbij het in dat verband door [assuradeur] gevorderde bedrag van € 823,03 toe, te vermeerderen met de wettelijke rente. [assuradeur] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd, kort samengevat, dat zij daadwerkelijk buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt. Deze kosten hadden betrekking op het bestuderen door de advocaat van de stukken, het berekenen van de exacte omvang van de vordering, het herhaaldelijk aanschrijven van Repon en het voeren van overleg. In de toelichting op grief 11 is door Repon aangevoerd, kort samengevat, dat alleen de regels betreffende proceskosten van de artikelen 237 tot en met 240 Rv van toepassing zijn. Daartoe wees Repon op de aard van de door [assuradeur] gestelde verrichtingen op grond waarvan zij aanspraak maakt op vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Volgens Repon brengt dit mee dat de vordering van [assuradeur] tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente daarover, moet worden afgewezen.
3.5.3.
Grief 11 slaagt niet. Uit wat partijen in hun gedingstukken over en weer hebben gesteld en uit de stukken die daarbij als bewijs zijn overgelegd, volgt onmiskenbaar dat voorafgaande aan het in rechte aanhangig maken door [assuradeur] van haar vordering tegen Repon daarover tussen (de advocaten van) partijen diverse malen inhoudelijk is gecorrespondeerd en overleg is gevoerd, onder andere over een door Repon te verrichten contra-expertise. Daarom heeft [assuradeur] naar het oordeel van het hof aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Tegen de hoogte van de door [assuradeur] gevorderde vergoeding aan buitengerechtelijke kosten heeft Repon geen verweer gevoerd. Het hof zal daarom een vergoeding voor deze kosten toewijzen in de omvang zoals gevorderd.
3.5.3.
Grief 12 richt zich tegen de beslissing in rechtsoverweging 4.11 van het bestreden vonnis over de proceskosten met het betoog dat Repon ten onrechte door de kantonrechter in het ongelijk is gesteld. Deze grief bouwt dus voort op de grieven 1 tot en met 9 ten aanzien waarvan hiervoor is overwogen, dat zij falen. Grief 12 faalt daarom ook.
Tot slot
3.6.1.
De conclusie uit het voorgaande is dat alle grieven die Repon tegen het bestreden vonnis heeft opgeworpen, falen. Voor verdere bewijslevering door Repon bestaat geen grond. De door haar te bewijzen aangeboden feiten kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Het bewijsaanbod van Repon wordt verworpen. Het bestreden vonnis zal, onder aanvulling en verbetering van gronden, worden bekrachtigd.
3.6.2.
Repon zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De hoogte daarvan zal in het dictum van dit arrest worden bepaald.

4.De uitspraak

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van 20 maart 2019 met zaaknummer 7035584 CV EXPL 18-4026, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen Repon als gedaagde en [assuradeur] als eiseres;
4.2.
veroordeelt Repon in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [assuradeur] op € 81,83 aan dagvaardingskosten, op € 741,00 aan griffierecht en op € 787,00 aan salaris advocaat (1 punt maal tarief I), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over deze bedragen vanaf veertien dagen na heden tot de dag van betaling;
4.3.
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, L.S. Frakes en B.E.L.J.C. Verbunt en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 mei 2021.
griffier rolraadsheer