ECLI:NL:GHSHE:2021:1513

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 januari 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
20-000153-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en oplegging taakstraf en schadevergoeding in strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 4 juli 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1956 op de voormalige Nederlandse Antillen en woonachtig in Nederland, was aangeklaagd voor twee feiten die op 25 januari 2019 in Tilburg waren gepleegd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk een goed dat aan een ander toebehoort heeft vernield, beschadigd of onbruikbaar gemaakt, en daarnaast smaad heeft gepleegd. De beslissing van het hof is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, die ten tijde van de feiten en het wijzen van het arrest van toepassing waren.

Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van vijftig uren en een hechtenis van vijfentwintig dagen, met de mogelijkheid dat deze hechtenis kan worden omgezet in een taakstraf indien de verdachte zich aan de voorwaarden houdt. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de benadeelde partij, die bestaat uit materiële en immateriële schade, in totaal €450,00. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, en de verdachte is ook verplicht om de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt te vergoeden. Het hof heeft de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schadevergoeding vastgesteld op 25 januari 2019. Dit arrest is mondeling uitgesproken door mr. A.M.G. Smit op de openbare terechtzitting.

Uitspraak

Parketnummer: 20-000153-20

Uitspraak : 8 januari 2021
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)
Arrest van de enkelvoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof, gewezen op het beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingslocatie Breda van 4 juli 2019, in de strafzaak onder parketnummer 02-073877-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (voormalige Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1956,
wonende te [adres] .
Kwalificatie
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, beschadigen of onbruikbaar maken.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op: smaadschrift.

Toegepaste wetsartikelen
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 261 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
feit 1 gepleegd op 25 januari 2019 te Tilburg;
feit 2 gepleegd op 25 januari 2019 te Tilburg.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 450,00 (vierhonderdvijftig euro) bestaande uit € 150,00 (honderdvijftig euro) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
16,80 (zestien euro en tachtig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 450,00 (vierhonderdvijftig euro) bestaande uit € 150,00 (honderdvijftig euro) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 9 (negen) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 25 januari 2019.
Dit arrest is mondeling gewezen door mr. A.M.G. Smit.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 januari 2021.