In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, heeft de moeder in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 januari 2021 te vernietigen, waarbij haar minderjarige dochter onder toezicht was gesteld. De moeder betoogde dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging voor haar dochter was en dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd waarom een ondertoezichtstelling noodzakelijk was. De vader van de minderjarige was niet betrokken bij de mondelinge behandeling, ondanks dat hij was opgeroepen. Het hof heeft de minderjarige de gelegenheid gegeven om haar mening kenbaar te maken, wat zij deed via een brief. Het hof heeft vastgesteld dat er al lange tijd sprake was van een negatief vaderbeeld bij de minderjarige en dat de vader zelf een grote bijdrage had geleverd aan deze situatie. Het hof concludeerde dat er geen reële kans was dat een ondertoezichtstelling zou leiden tot positieve veranderingen voor de minderjarige. Daarom heeft het hof het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen en de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof was onderworpen. De moeder had geen belang meer bij het schorsingsverzoek, dat ook werd afgewezen.