ECLI:NL:GHSHE:2021:1487

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
200.289.810_01 en 200.289.810_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarige in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, heeft de moeder in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 januari 2021 te vernietigen, waarbij haar minderjarige dochter onder toezicht was gesteld. De moeder betoogde dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging voor haar dochter was en dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd waarom een ondertoezichtstelling noodzakelijk was. De vader van de minderjarige was niet betrokken bij de mondelinge behandeling, ondanks dat hij was opgeroepen. Het hof heeft de minderjarige de gelegenheid gegeven om haar mening kenbaar te maken, wat zij deed via een brief. Het hof heeft vastgesteld dat er al lange tijd sprake was van een negatief vaderbeeld bij de minderjarige en dat de vader zelf een grote bijdrage had geleverd aan deze situatie. Het hof concludeerde dat er geen reële kans was dat een ondertoezichtstelling zou leiden tot positieve veranderingen voor de minderjarige. Daarom heeft het hof het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen en de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof was onderworpen. De moeder had geen belang meer bij het schorsingsverzoek, dat ook werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 20 mei 2021
Zaaknummer : 200.289.810/01 en 200.289.810/02
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/365958 / JE RK 20-1880
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.A.M.J. de Wit,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
de gecertificeerde instelling,
hierna te noemen: de GI.
Als informant wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 14 januari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, waarbij [minderjarige] en haar oudere broer [broer] onder toezicht van de GI zijn gesteld.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 februari 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking wat betreft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen alsnog af te wijzen, kosten rechtens.
Verder heeft de moeder verzocht om de werking van de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking te schorsen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 april 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. De Wit;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.3.1.
De vader en de GI zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 2 maart 2021. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 14 januari 2021 (bij V6-formulier d.d. 2 maart 2021);
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 23 februari 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is, voor zover hier van belang, op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] [minderjarige] geboren.
Het gezag van [minderjarige] berust bij de moeder, bij wie [minderjarige] ook haar hoofdverblijf heeft.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, [minderjarige] onder toezicht gesteld.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft de beslissing onvoldoende gemotiveerd. Het feit dat er geen contact is tussen [minderjarige] en de vader is onvoldoende reden voor een ondertoezichtstelling.
Er is niet voldaan aan de wettelijke vereisten. Er is geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] en de moeder heeft bovendien alle hulpverlening steeds geaccepteerd. Het enkele feit dat er bij [minderjarige] sprake is van een negatief vaderbeeld is onvoldoende. Ook nu kan eventuele hulp binnen het vrijwillig kader plaatsvinden. [minderjarige] heeft in het verleden al EMDR-therapie gehad om met haar angsten voor de vader om te gaan en zij is al een stuk weerbaarder. [minderjarige] heeft verder voldoende mensen om mee te praten en op school gaat het ook goed.
Het zijn altijd [minderjarige] en de moeder geweest die contact hebben gezocht met de vader. [minderjarige] heeft de vader meerdere brieven geschreven. In het laatste appcontact heeft de vader zich echter zeer grievend uitgelaten en is het contact tussen hen beëindigd. [minderjarige] staat niet open voor contactherstel. De vader heeft zelf ook niet om een omgangsregeling verzocht en de GI heeft op dit moment ook geen contact met de vader. Het is moeilijk om een positief vaderbeeld bij [minderjarige] te creëren, omdat dit in de huidige situatie, die bovendien niet veilig is, niet mogelijk is.
De uitspraak van de rechtbank heeft [minderjarige] niet goed gedaan.
Dat er voor broer [broer] een ondertoezichtstelling nodig is, betekent niet dat [minderjarige] eveneens in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Er is sinds enige tijd ook geen contact meer tussen [broer] en de vader. Hij is een heel ander kind geworden en doet het momenteel goed. Totdat de vader is afgekickt van alcohol en drugs is de deur voor [broer] gesloten.
3.5.
De raad voert - kort samengevat - het volgende aan.
De ondertoezichtstelling is niet per se bedoeld om het contact tussen [minderjarige] en de vader te herstellen. Het gaat erom dat [minderjarige] al jarenlang last heeft van de huidige situatie en dat zij een negatief vaderbeeld heeft. Tot voor kort was er sprake van een heftige en ingewikkelde gezinsdynamiek tussen de moeder, de vader en [broer] . [minderjarige] zit daar midden in en moet daar mee om zien te gaan. [minderjarige] is loyaal aan de moeder en stiefvader en vanwege de complexe gezinsproblematiek heeft zij een keuze moeten maken.
Een voordeel van de ondertoezichtstelling is dat de gezinsvoogd, die er ook voor [broer] is, bekend is met deze gezinsdynamiek en daarop kan reageren. Zij kan de situatie monitoren om te zien wat [minderjarige] nodig heeft. De ondertoezichtstelling biedt derhalve meerwaarde en zonder ondertoezichtstelling zou de gezinsvoogd ten aanzien van [minderjarige] handelingsverlegen zijn.
Het contact met de vader kan echter niet worden afgedwongen en om het beeld van de vader in positieve zin te kunnen bijstellen is de inzet van de vader zelf ook nodig.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.6.2.
Het hof is van oordeel dat hiervan geen sprake is en overweegt daartoe het volgende.
3.6.3.
Op het moment dat [minderjarige] onder toezicht is gesteld was er bij haar al lange tijd sprake van een negatief vaderbeeld en weigerde [minderjarige] al sinds lang contact met haar vader. Er was sprake was van ingewikkelde systeemproblematiek binnen het gezin, vanwege de dynamiek die er tussen de moeder, de vader en [broer] speelde. Verder heeft de vader zelf een grote bijdrage geleverd aan het ontstaan van het negatieve vaderbeeld bij [minderjarige] . Zijn positieve medewerking zal daarom onontbeerlijk zijn wanneer zou worden geprobeerd om het negatieve vaderbeeld van [minderjarige] bij te stellen. Sinds de ondertoezichtstelling is uitgesproken is het de GI niet gelukt om met de vader afspraken te maken en in contact te blijven en is de vader uit beeld geraakt. Tussen de vader en [broer] is er sinds enige tijd evenmin contact, zodat voornoemde systeemproblematiek, op dit moment althans, niet meer op de voorgrond staat.
Bij deze stand van zaken ziet het hof geen reële kans dat een ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor haar tot enige positieve verandering leidt. [minderjarige] heeft bovendien zelf te kennen gegeven dat zij nu vooral behoefte heeft aan rust. Zij heeft al EMDR-therapie gehad en die heeft haar volgens de moeder goed gedaan.
Mocht de systeemproblematiek in de toekomst weer een rol gaan spelen, of mochten er andere zorgelijke signalen zijn, dan kan de jeugdzorgwerker, die in verband met [broer] in het gezin komt, dit signaleren en heeft het hof er vertrouwen in dat eventueel noodzakelijke hulpverlening voor [minderjarige] binnen het vrijwillig kader kan worden vormgegeven.
3.7.
Het voorgaande betekent dat het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] alsnog dient te worden afgewezen.
3.8.
Aangezien de moeder geen belang meer heeft bij het schorsingsverzoek zal het hof dit verzoek afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 14 januari 2021,voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en in zoverre opnieuw recht doende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.FA.M. Graafland-Verhaegen en M.L.F.J. Schyns en is op 20 mei 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. M.J. van Laarhoven in tegenwoordigheid van de griffier.