ECLI:NL:GHSHE:2021:1481

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
200.289.621_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder over minderjarige na langdurige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren in 2009. De moeder, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, stelt dat haar dochter zich goed ontwikkelt in een pleeggezin en dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat er een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van haar dochter is. De moeder heeft in haar beroepschrift en tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij openstaat voor hulpverlening en dat zij zich regelmatig tegengewerkt voelt door de gecertificeerde instelling (GI). De Raad voor de Kinderbescherming heeft echter geconcludeerd dat de moeder, vanwege haar psychiatrische problematiek, niet in staat is om een stabiele en veilige opvoedingssituatie te bieden. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het gezag van de moeder is beëindigd. Het hof oordeelt dat de aanvaardbare termijn is overschreden en dat het in het belang van de minderjarige is dat zij kan opgroeien in het zorggezin waar zij momenteel verblijft. De moeder heeft niet voldoende structuur in haar leven kunnen aanbrengen, wat haar in de weg staat om de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van haar dochter te dragen. De beslissing van het hof is genomen op 20 mei 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 20 mei 2021
Zaaknummer : 200.289.621/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/275500 / FA RK 20-915
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de GI);

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 3 november 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 2 februari 2021, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om onder verbetering en aanvulling van de gronden en met inachtneming van hetgeen zij in het beroepschrift heeft opgemerkt, de beschikking waarvan beroep te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad om het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogdes te benoemen, af te wijzen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 april 2021.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Theeuwen-Verkoeijen;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw
[vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het journaalbericht van de advocaat van de vrouw d.d. 18 februari 2021, met als bijlage het rapport van de raad d.d. 4 maart 2020, ingekomen op 19 februari 2021
  • de brief van de GI van 11 maart 2021, met als bijlage het verslag van Anacare d.d. 17 februari 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) geboren.
3.2.1.
[minderjarige] is na haar geboorte op vrijwillige basis voor een half jaar in een pleeggezin geplaatst. Bij beschikking van 14 april 2010 van de rechtbank Limburg (Roermond) is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, welke ondertoezichtstelling steeds is verlengd tot 9 februari 2016.
3.2.1.
Bij beschikking van 17 januari 2017 van de rechtbank Limburg (Roermond) is [minderjarige] (opnieuw) onder toezicht gesteld van de GI, welke ondertoezichtstelling laatstelijk is verlengd tot 4 januari 2021. [minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 11 oktober 2017 uit huis geplaatst in een zorggezin (gezinshuis).
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder beëindigd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.1.
De moeder heeft in het beroepschrift - kort samengevat – het volgende aangevoerd. De rechtbank heeft ten onrechte heeft aangenomen dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De GI vindt immers dat [minderjarige] zich in het pleeggezin goed ontwikkelt en er worden geen zorgen geuit. Dit staat haaks op het standpunt van de raad dat [minderjarige] wordt belemmerd in haar ontwikkeling en hechting. Dit standpunt wordt bovendien niet, althans onvoldoende, ondersteund door enige bewijsstukken. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte aangenomen dat het niet lukt de noodzakelijke hulpverlening in te zetten. De rechtbank motiveert niet om welke hulpverlening het zou gaan. Het is de moeder bovendien niet bekend dat zij geen toestemming heeft gegeven voor bepaalde hulpverlening voor [minderjarige] , waardoor het inzetten daarvan werd belemmerd. Tot slot heeft de rechtbank ten onrechte aangenomen dat de aanvaardbare termijn is overschreden. Door de GI is te weinig ingezet op het betrekken van de moeder bij de besluitvorming omtrent [minderjarige] . Door de gezagsbeëindiging vreest de moeder in het geheel geen rol meer te kunnen spelen in het leven van [minderjarige] , zeker nu de omgangscontacten minimaal zijn. De moeder acht dit niet in haar belang en ook niet in het belang van [minderjarige] . Het lukt de moeder om sinds de zomer iets van structuur in haar leven aan te brengen. Zij dient de kans te krijgen om deze ontwikkeling voort te zetten. De aanvaardbare termijn kan nog niet als verstreken worden beschouwd.
3.5.2.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende toegelicht. De moeder werkt al langere tijd mee, maar voelt zich regelmatig tegengewerkt door de GI. De moeder staat open voor hulpverlening. Het klopt niet dat zij afspraken niet nakomt; er wordt door de GI niet goed gecommuniceerd. Ze heeft zo weinig omgang met [minderjarige] dat dit doorwerkt in hoe de moeder zich voelt en zich gedraagt. Zij wil graag meer omgang met [minderjarige] en ook mee beslissen over haar opvoeding en verzorging.
3.6.1.
Het standpunt van de raad, zoals uit zijn rapport van 4 maart 2020 blijkt, is verkort weergegeven, als volgt. Na onderzoek komt de raad tot de conclusie dat een gezagsbeëindigende maatregel nodig is voor [minderjarige] . Daartoe wordt aangevoerd dat er ondanks de jarenlange ondertoezichtstelling nog steeds sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] , omdat de moeder vanwege haar psychiatrische problematiek niet in staat is [minderjarige] voldoende structuur en veiligheid te bieden zodat [minderjarige] bij haar kan opgroeien. De moeder is achterdochtig en onvoorspelbaar in het contact. Haar ambivalente houding richting hulpverlening heeft er enerzijds voor gezorgd dat haar eigen situatie niet is verbeterd en anderzijds heeft [minderjarige] hierdoor niet de ondersteuning gekregen die zij nodig heeft. Daarbij zorgt onenigheid tussen betrokkenen over het perspectief van [minderjarige] voor onzekerheid over de toekomst. Voor [minderjarige] is het hierdoor niet duidelijk waar zij verder zal opgroeien, wat haar belemmert in haar ontwikkeling en hechting. Het is duidelijk dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] in een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn te dragen. Ondanks intensieve bemoeienis binnen het gedwongen kader is het de afgelopen jaren onvoldoende gelukt om verandering te bewerkstelligen in de situatie van de moeder. Daarmee is het niet de verwachting dat dit binnen afzienbare tijd anders zal zijn. Een neutrale partij, in dit geval de GI, kan de belangen van [minderjarige] behartigen.
3.6.2.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - het navolgende aangevoerd. De moeder is wisselend in haar in haar emoties en handelen en in haar visie over de plaatsing van [minderjarige] . [minderjarige] voelt zich verantwoordelijk voor de gevoelens van moeder. De moeder wil [minderjarige] graag thuis hebben en dat remt [minderjarige] in het gevoel vrij te mogen opgroeien op haar huidige plek. [minderjarige] is nu al ruim vier jaar onder toezicht gesteld en bijna vier jaar uit huis geplaatst. [minderjarige] heeft zich verder ontwikkeld en zij mag niet langer in onzekerheid blijven over haar toekomst. Dat zou niet goed voor haar zijn. De aanvaardbare termijn is overschreden. De raad hoopt dat moeder zich kan blijven focussen op de kwaliteit van het contact met [minderjarige] , niet om beslissingen over [minderjarige] te nemen, maar om als moeder een rol te blijven spelen in het leven van [minderjarige] .
3.7.1.
De GI heeft in haar brief van 11 maart 2021, zoals aangevuld ter zitting, aangevoerd zich te kunnen vinden in het advies van de raad. Een week voordat de bestreden beschikking werd uitgesproken, heeft moeder gevraagd om uitbreiding van de omgangsmomenten. De moeder werd naar aanleiding hiervan twee maal uitgenodigd voor een gesprek, maar zij beantwoordde deze uitnodiging niet. De omgangsmomenten verlopen verre van vlekkeloos. De moeder is het niet eens met het besluit van de GI om de bezoeken – vanwege de lockdown – via beeldbellen te laten plaatsvinden en heeft daarbij dreigementen geuit op het kantoor van de GI. Ook stuurde zij in de dagen hierna vervelende berichtjes naar de begeleidster van Anacare die de bezoeken tussen de moeder en [minderjarige] normaliter begeleidt. Het eerste beeldbelmoment, op de verjaardag van [minderjarige] , heeft niet plaatsgevonden omdat de moeder niet bereikbaar was op het afgesproken moment. Ook de beeldbelmomenten op 4 februari 2021 en 25 februari 2021 zijn om die reden niet doorgegaan. De GI heeft vanaf de start van de ondertoezichtstelling, doorlopend in de gezagsbeëindigende maatregel grote zorgen over de moeder. Haar is vanaf de start van de betrokkenheid van de GI geadviseerd om persoonlijke hulp te zoeken. Het valt in het contact met moeder op dat zij wisselende stemmingen heeft en niet te begrenzen is. Informatie beklijft niet en gesprekken moeten meerdere malen worden herhaald om vervolgens opnieuw de vraag te krijgen wat er is besproken.
3.7.2.
De GI heeft ter mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd. Sinds 2017 is de moeder geadviseerd om hulp te zoeken. De moeder heeft dat niet gedaan, zij heeft een andere visie op dat punt en [minderjarige] heeft daar last van. De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn vaak verlengd. Voor [minderjarige] is van belang dat zij duidelijkheid krijgt over haar perspectief. De moeder is belangrijk voor [minderjarige] en het is van belang dat zij een rol blijft spelen in het leven van [minderjarige] .
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
Het hof is evenals de rechtbank op dezelfde gronden die het hof overneemt en, na eigen beoordeling, tot de zijne maakt van oordeel dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling werd bedreigd. De GI is van mening dat [minderjarige] zich thans goed ontwikkelt in het zorggezin; daarover bestaan geen zorgen. Het feit dat het nu goed gaat met [minderjarige] en zij thans niet in haar ontwikkeling wordt bedreigd is te danken aan de uithuisplaatsing van [minderjarige] in het zorggezin. Als die ongedaan zou worden gemaakt zou de ontwikkeling van [minderjarige] weer onmiddellijk ernstig bedreigd worden, omdat de moeder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] niet kan dragen. Uit het rapport van de raad blijkt dat de moeder vanwege haar psychiatrische problematiek niet in staat is [minderjarige] een stabiele en veilige opvoedingssituatie te bieden. Ondanks moeders grote wens om voor [minderjarige] te zorgen, lukt het de moeder niet voldoende structuur in haar leven aan te brengen. Haar persoonlijke problematiek staat daaraan in de weg. De moeder is ambivalent geweest ten aanzien van de geadviseerde hulpverlening. In zomer van 2019 is deze uiteindelijk wel gestart (Proteion) en het is van belang dat de moeder deze blijft voortzetten. Dat leidt echter niet tot een ander oordeel over de beëindiging van het gezag. Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige] behoefte heeft aan hulp en ondersteuning die het zorggezin haar kan geven. Het is noodzakelijk dat [minderjarige] de zekerheid krijgt dat zij van die hulp en ondersteuning gebruik zal kunnen blijven maken. Het hof is met de raad en de GI van oordeel dat de aanvaardbare termijn is overschreden. Voor [minderjarige] is het van belang dat zij kan opgroeien in het zorggezin en dat zij hierover duidelijkheid krijgt. [minderjarige] zit nu ruim 3,5 jaar in het zorggezin en zij ontwikkelt zich daar goed. Zij kan daar verder groeien met de nodige hulpverlening.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 3 november 2020,
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.A.R.M. van Leuven en
A.J.F. Manders en is door mr. M.J. van Laarhoven op 20 mei 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.