ECLI:NL:GHSHE:2021:1478

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
200.285.457_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opheffing bewind over goederen van de man

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, waarin zijn verzoek tot opheffing van het bewind over zijn goederen werd afgewezen. De man, die in hoger beroep is gegaan, is ontevreden over de bewindvoerder en stelt dat hij onvoldoende leefgeld ontvangt, ondanks dat er voldoende inkomen is. Hij heeft geen zelfstandigheidstraining nodig en is in staat zijn financiële zaken zelf te regelen. De man heeft in het verleden schulden gehad, maar is sinds januari 2021 schuldenvrij en ontvangt geen bijzondere bijstand meer. Het hof heeft kennisgenomen van de mondelinge behandeling en de overgelegde stukken en komt tot de conclusie dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestaat. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en heft het bewind op met ingang van 1 juni 2021. De bewindvoerder moet binnen twee maanden na de uitspraak de eindrekening en -verantwoording afleggen aan de betrokkene en aan het Bewindsbureau van de rechtbank Limburg. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer van het hof en is openbaar uitgesproken op 20 mei 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 20 mei 2021
Zaaknummer: 200.285.457/01
Zaaknummer eerste aanleg: 8471540 BM VERZ 20-1601
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. L.N. Hermans.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- [de bewindvoerder] (hierna te noemen: de bewindvoerder);
- [de dochter] , dochter van de man (hierna te noemen: de dochter van de man).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 november 2020, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het bewind alsnog op te heffen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 april 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. Hermans.
De bewindvoerder en de dochter van de man zijn, met bericht van verhindering, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 11 september 2020;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de man, ingekomen op 12 april 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 6 februari 2013 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg over de goederen die de man als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld. Bij beschikking van dit hof van 8 januari 2015 is het bewind opgeheven.
3.2.
Bij beschikking van 5 oktober 2017 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, met ingang van 16 oktober 2017 over de goederen die de man als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld, met benoeming van [de bewindvoerder] tot bewindvoerder.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de man tot opheffing van het bewind afgewezen.
3.4.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De man voert, kort samengevat, het volgende aan.
De man is ontevreden over de bewindvoerder. Hij ontvangt te weinig leefgeld terwijl er voldoende inkomen is. Hierdoor heeft de man onvoldoende geld voor kleding, schoenen, telefoon, roken en openbaar vervoer.
Aan de man is geen zelfstandigheidstraining aangeboden. Deze training is ook niet nodig, omdat de man in staat is zijn financiële zaken te regelen. Er is geen risico op problematische schulden nu de man eenvoudig leeft en geen grote vaste lasten heeft. Dit hof heeft eerder ook vastgesteld dat sprake is administratieve zelfstandigheid en verantwoord geldbeheer en sindsdien is er in het gedrag van de man en zijn situatie niets veranderd. De man is in 2017 wat nalatig geweest waardoor er weer schulden zijn ontstaan, maar dat overkomt hem niet meer. Hij heeft het CAK destijds niet betaald, maar dat kan niet meer gebeuren omdat deze bijdrage nu automatisch wordt ingehouden. Ook het ziekenfonds, de begrafenisverzekering en de WA-verzekering worden automatisch betaald. De man reist graag en hij heeft het geld van het CAK en de nalatenschap van zijn zus daar ook voor gebruikt, maar reizen gaat nu niet meer omdat hij daar het geld niet voor heeft. Inmiddels heeft de man een schuldentraject bij de kredietbank Limburg doorlopen en is hij sinds januari 2021 geheel schuldenvrij. Sindsdien ontvangt de man geen bijzondere bijstand meer. De man weet waar hij terecht kan voor eventuele hulp.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
3.6.2.
De bewindvoerder heeft in eerste aanleg aangegeven zich niet te kunnen vinden in de opheffing van het bewind. Niet is gebleken dat het standpunt van de bewindvoerder dienaangaande in hoger beroep is gewijzigd.
3.6.3.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is het hof van oordeel dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestaat. Anders dan in eerste aanleg, is het minnelijk schuldentraject van de man via de Kredietbank Limburg inmiddels beëindigd en heeft de man geen schulden meer. De man heeft er blijk van gegeven heel goed op de hoogte te zijn van zijn financiële situatie, alsook van zijn financiële grenzen. Hij weet waardoor er in 2017 schulden zijn ontstaan en erkent ook dat hij destijds nalatig is geweest. De man geeft duidelijk aan dat hij dit niet nog eens laat gebeuren. Daarbij worden zijn vaste lasten inmiddels via automatische incasso voldaan. Ook weet de man welke wegen hij moet bewandelen indien hij vragen heeft over zijn financiën. Hij kan hiervoor terecht bij de dagelijkse begeleiding van de woonvoorziening en bij zijn maatschappelijk werkster, die eenmaal per twee weken bij de man komt.
3.7.
Op grond van het voorgaande zal het hof beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 oktober 2020;
en opnieuw rechtdoende:
heft op, met ingang van 1 juni 2021, het bewind over de goederen van [de man] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] ;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de betrokkene en een – zo mogelijk door hen voor akkoord ondertekend – exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, overlegt;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.D.M. Lamers en J.C.E. Ackermans-Wijn en is in het openbaar uitgesproken door mr. E.A.M. Scheij op 20 mei 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.