In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, waarin zijn verzoek tot opheffing van het bewind over zijn goederen werd afgewezen. De man, die in hoger beroep is gegaan, is ontevreden over de bewindvoerder en stelt dat hij onvoldoende leefgeld ontvangt, ondanks dat er voldoende inkomen is. Hij heeft geen zelfstandigheidstraining nodig en is in staat zijn financiële zaken zelf te regelen. De man heeft in het verleden schulden gehad, maar is sinds januari 2021 schuldenvrij en ontvangt geen bijzondere bijstand meer. Het hof heeft kennisgenomen van de mondelinge behandeling en de overgelegde stukken en komt tot de conclusie dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestaat. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en heft het bewind op met ingang van 1 juni 2021. De bewindvoerder moet binnen twee maanden na de uitspraak de eindrekening en -verantwoording afleggen aan de betrokkene en aan het Bewindsbureau van de rechtbank Limburg. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer van het hof en is openbaar uitgesproken op 20 mei 2021.