In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep in een civiele procedure met betrekking tot vennootschapsverhoudingen en de verrekening van kosten. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A.L. Stegeman, heeft beroep aangetekend tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Limburg. De geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. A.C. van Schaick en mr. A.H.M. Smits, hebben hun standpunten verdedigd. Het hof heeft in eerdere tussenarresten van 21 november 2017, 19 maart 2019, 25 juni 2019 en 6 oktober 2020 al een aantal beslissingen genomen, die de basis vormden voor de huidige beoordeling.
Het hof heeft het deskundigenrapport besproken en de kritiek van partijen daarop overwogen. Het hof concludeert dat de aannames van de deskundige over de schuld aan de Maatschap [de Maatschap] gevolgd kunnen worden, en dat de grieven van de appellant in grote lijnen falen. Het hof heeft ook de verzoeken van de geïntimeerden om terug te komen op eerdere oordelen verworpen. De appellant heeft betoogd dat hij niet in verzuim is en dat de rentevordering van de geïntimeerden niet terecht is. Het hof heeft echter geoordeeld dat de rentevordering op de geïntimeerde 2 verwerkt moet worden in de stakingsbalans.
De zaak is verder gecompliceerd door de discussie over de eigendom en de lasten van verschillende percelen, waarbij de appellant en de geïntimeerden verschillende standpunten innemen over wie verantwoordelijk is voor de kosten. Het hof heeft de partijen de gelegenheid gegeven om hun standpunten verder toe te lichten en heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling. De beslissing van het hof is dat de zaak naar de rol van 15 juni 2021 wordt verwezen voor gelijktijdige akte van beide partijen, waarbij de gevolgen van het oordeel van het hof verder moeten worden uitgewerkt.