ECLI:NL:GHSHE:2021:1423

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 mei 2021
Publicatiedatum
8 mei 2021
Zaaknummer
20-001222-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gekwalificeerde doodslag tijdens een gewapende overval in Geleen met fatale afloop

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor het medeplegen van gekwalificeerde doodslag. De zaak betreft een gewapende overval op 8 februari 2017 in Geleen, waarbij het slachtoffer, de eigenaar van een shishalounge, werd neergeschoten. De verdachte en zijn medeverdachten hadden het plan opgevat om het slachtoffer te overvallen, omdat zij dachten dat hij veel geld had. Tijdens de overval, die gewelddadig verliep, raakte de verdachte in een gevecht met het slachtoffer en loste hij een schot met een hagelgeweer, waardoor het slachtoffer dodelijk gewond raakte. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 17 jaar, waarbij het hof rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de vriendin en de broer van het slachtoffer, voor de geleden schade en shockschade.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001222-18
Uitspraak : 10 mei 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 29 maart 2018, in de strafzaak met parketnummer 03-702583-17, tegen:

[de verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
thans gedetineerd in [de Penitentiaire Inrichting] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte wegens - kort gezegd - het medeplegen van gekwalificeerde doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 jaren met aftrek van voorarrest. De vordering van [de benadeelde partij 1] is toegewezen tot een bedrag van € 640,00 (bestaande uit materiële schade) en de vordering van [de benadeelde partij 2] is toegewezen tot een bedrag van € 14.424,45 (bestaande uit € 4.424,45 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade), beide te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2017 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair tenlastegelegde (medeplegen van gekwalificeerde doodslag) bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 jaren met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [de benadeelde partij 1] hoofdelijk kan worden toegewezen tot een bedrag van € 640,00 en dat de vordering van [de benadeelde partij 2] hoofdelijk kan worden toegewezen tot een bedrag van € 14.424,45, beide te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2017 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde medeplegen van gekwalificeerde doodslag en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij, verdachte, op of omstreeks 8 februari 2017 te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [het slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal, hagelkorrels, in elk geval (een) projectiel(en) in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te schieten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden en welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten (poging tot) gekwalificeerde afpersing en/of (poging tot) gekwalificeerde diefstal, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
subsidiair
hij, verdachte, op of omstreeks 8 februari 2017 te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [het slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld en/of (een) goed(eren), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer] , in elk geval toebehorende aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of aan zijn, verdachtes, mededaders, met voornoemd oogmerk een woning gelegen aan [het adres van het slachtoffer] is/zijn binnengedrongen en in die woning voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of getrapt en/of geschopt en/of meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen hagelkorrels, in elk geval (een) projectiel(en) in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, hebbende het voormelde door hem, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) omschreven handelen de dood van voornoemde [slachtoffer] ten gevolge gehad;
en/of hij, verdachte, op of omstreeks 8 februari 2017 te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of (een) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [het slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededaders, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met voornoemd oogmerk een woning gelegen aan [het adres van het slachtoffer] is/zijn binnengedrongen en in die woning voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of getrapt en/of geschopt en/of meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen hagelkorrels, in elk geval (een) projectiel(en) heeft/hebben geschoten in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, hebbende het voormelde door hem, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) omschreven handelen de dood van [het slachtoffer] tengevolge gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij, verdachte, op 8 februari 2017 te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met anderen, [het slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen hagelkorrels in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te schieten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden en welke doodslag werd voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten poging tot gekwalificeerde afpersing en/of poging tot gekwalificeerde diefstal, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid te verzekeren.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijs [1]

Inleiding

In de nacht van 7 op 8 februari 2017 is [het slachtoffer] (
hierna telkens: [het slachtoffer]) gewelddadig om het leven gekomen in zijn woning aan [het adres van het slachtoffer] te Geleen. Terwijl hij en zijn vriendin, [de benadeelde partij 1] (
hierna telkens: [de benadeelde partij 1]), in bed lagen te slapen, zijn omstreeks 03:00 uur twee personen hun slaapkamer binnengedrongen. Na een kort gevecht met één van de indringers is [het slachtoffer] door de andere indringer neergeschoten. Ondanks pogingen van gealarmeerde hulpverleners om hem te reanimeren, is hij die nacht komen te overlijden. In het onderzoek naar zijn overlijden zijn drie verdachten aangehouden, te weten [de medeverdachte 1] (
hierna telkens: [de medeverdachte 1]), [de verdachte] (
hierna telkens: [de verdachte]) en [de medeverdachte 2] (
hierna telkens: [de medeverdachte 2]).
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep leidt het hof de navolgende feiten en omstandigheden af.

Voor

Op vrijdag 3 februari 2017 is [de medeverdachte 1] in de shishalounge van [het slachtoffer] , gelegen aan [adres shishalounge] , geweest. Hij heeft daar gehoord dat [het slachtoffer] veel geld had, misschien wel een tonnetje. [2] Op de zaterdag of zondag werd bevestigd dat [het slachtoffer] veel geld had: [de medeverdachte 1] zag toen in de shishalounge dat [het slachtoffer] een envelop overhandigd kreeg. [3] Vervolgens is bij hem het idee ontstaan om [het slachtoffer] te overvallen, aldus [de medeverdachte 1] . [4] Op de zondag voorafgaand aan het bewezenverklaarde, zijnde 5 februari 2017, heeft [de medeverdachte 1] een voorverkenning gedaan in de buurt van het huis van [het slachtoffer] , aan [het adres van het slachtoffer] te Geleen. Hij is [het slachtoffer] einde middag vanaf de shishalounge gevolgd naar zijn huis en is ‘s avonds teruggekeerd, waarna hij heeft gewacht tot het licht in de woning uitging. Dan wist hij hoe laat [het slachtoffer] ongeveer ging slapen. Om 03:00 uur werd het licht uitgedaan en is [de medeverdachte 1] vertrokken. [5] “Zondag was het bevestigd. Zo laat gaat hij slapen. Klaar.” [6] Twee dagen later, op 7 februari 2017, heeft [de medeverdachte 1] [de medeverdachte 2] gecontacteerd en daarna getroffen in Maastricht. [7] Even later heeft [de andere betrokkene] (
hierna telkens: [de andere betrokkene]) zich bij [de medeverdachte 1] en [de medeverdachte 2] gevoegd, [8] waarna zij in de auto van [de andere betrokkene] naar Geleen zijn gereden. [9] [de medeverdachte 1] is met [de medeverdachte 2] richting het huis van [het slachtoffer] gelopen en heeft [de medeverdachte 2] geïnformeerd over zijn plan om iemand met veel geld te overvallen en dat hij door het raam naar binnen wilde. [de medeverdachte 2] heeft vervolgens gevraagd of [de medeverdachte 1] zeker wist dat daar geld aanwezig was en of die persoon bewapend was. [10]
Toen zij weer terug in Maastricht waren, heeft [de medeverdachte 2] [de medeverdachte 1] gezegd dat hij er geen goed gevoel bij had en niet mee wilde gaan. Hij zou wel iemand anders regelen. [de medeverdachte 1] zou [de medeverdachte 2] bellen als hij hem nodig had. Hij zou laten weten wanneer het licht uit was in de woning en [het slachtoffer] zou slapen. Het moest die avond gebeuren, aldus [de medeverdachte 1] . [11] [de medeverdachte 1] had telefonisch tegen [de medeverdachte 2] gezegd dat hij iets leuks te verdienen had en hij een snelle auto nodig had en [de medeverdachte 2] heeft toegezegd dat te zullen regelen. [12] [de medeverdachte 1] heeft later die avond de vluchtauto in Maastricht opgehaald en de auto in de buurt van het huis van [het slachtoffer] in Geleen geparkeerd. [13] In de auto lag een bivakmuts. [14]
[de medeverdachte 2] heeft [de verdachte] benaderd en hem, samen met [de andere betrokkene] , in de buurt van het huis van zijn vriendin in [woonplaats vriendin verdachte] opgepikt. [15] Dit was omstreeks 01:54 uur blijkens de historische belgegevens. [16] [de medeverdachte 2] en [de verdachte] hebben buiten bij de auto kort contact gehad. [17] Het drietal is daarna naar Geleen gereden. Tijdens de autorit heeft [de medeverdachte 2] [de medeverdachte 1] gebeld, die in de bosjes bij het huis van [het slachtoffer] aan het wachten was. [18] [de medeverdachte 2] was onderweg met [de andere betrokkene] en [de verdachte] en wist de weg niet. [19]
Eenmaal aangekomen in Geleen zijn [de medeverdachte 2] en [de verdachte] uitgestapt, waarna ze in de bosjes met [de medeverdachte 1] hebben gesproken. [20] [de medeverdachte 1] had staan posten. Tijdens dat gesprek in de bosjes zei [de medeverdachte 1] dat er meerdere personen in de woning waren. Voor [de verdachte] was het duidelijk dat de bewoner en zijn vriendin nog thuis waren. Er is besproken dat [de verdachte] en [de medeverdachte 1] de bewoner in zijn slaapkamer zouden overmeesteren. [21] Tevens is daar afgesproken dat eenmaal in de woning niet gesproken zou worden. [22] [de medeverdachte 2] is terug naar de auto gelopen, heeft het wapen gehaald en heeft het aan [de verdachte] gegeven. [23] [de medeverdachte 1] of [de medeverdachte 2] heeft [de verdachte] voorzien van een panty. [24] [de medeverdachte 2] heeft [de verdachte] niets over het wapen verteld, ook niet of het geladen was of niet. Het was de bedoeling om het wapen te gebruiken ter afdreiging. [25] [de medeverdachte 1] heeft het wapen ook vastgehouden. [26] Volgens [de verdachte] deed [de medeverdachte 1] niet grootsaardig moeilijk over het wapen. [27] [de medeverdachte 2] is vervolgens teruggegaan naar de auto van [de andere betrokkene] en zei tegen [de andere betrokkene] dat ze terug konden naar Maastricht en “misschien dat we deze jongen (
hof: [de verdachte]) later nog op moeten halen”. [28]

Tijdens

[de medeverdachte 1] heeft een grote steen gebruikt om het slaapkamerraam van [het slachtoffer] in te slaan. [29] De bedoeling was om een verrassingseffect te creëren en [het slachtoffer] te overrompelen. [het slachtoffer] zou [de medeverdachte 1] moeten vertellen waar het geld lag. [de verdachte] heeft van [de medeverdachte 1] de instructie gekregen daar binnen bij het raam te blijven staan. [de medeverdachte 1] had ook een plan B bedacht, voor het geval [het slachtoffer] niet wilde vertellen waar het geld lag. Hij zou [het slachtoffer] dan vastbinden en had daar ook tape voor meegenomen. [30]
[de medeverdachte 1] en [de verdachte] zijn achtereenvolgens, hun gezicht bedekt met bivakmutsen, (eerst [de medeverdachte 1] en daarna [de verdachte] ) omstreeks 03:01:45 uur door het kapotgeslagen raam naar binnen geklommen. [31] Direct bij/na het inslaan van het raam was geschreeuw te horen van [het slachtoffer] en zijn vriendin [de benadeelde partij 1] die in die slaapkamer in bed lagen. [de verdachte] had op dat moment het wapen in zijn handen. [32] Het wapen was ongeveer een meter lang, [33] in ieder geval aanmerkelijk groter dan 60 centimeter. [34] Vrijwel direct na binnenkomst is [de medeverdachte 1] in gevecht geraakt met [het slachtoffer] . [35] Het gevecht heeft eerst plaatsgevonden bij het voeteneinde van het bed, maar is uiteindelijk verplaatst naar achteren, richting de muur tegenover het raam, waarbij [het slachtoffer] de muur gebruikte als rugdekking. [36] [de medeverdachte 1] heeft een gebaar met zijn vingers gemaakt om duidelijk te maken dat hij geld wilde. Hij maakte het gebaar omdat hij niet wilde praten omdat hij bang was dat [de benadeelde partij 1] zijn stem zou herkennen. [37] [het slachtoffer] had op een gegeven moment de overhand in het gevecht. [38] Opgeven was voor [de medeverdachte 1] op dat moment geen optie. Hij kwam voor het geld. [39] [de verdachte] keek [het slachtoffer] , toen [de medeverdachte 1] het onderspit leek te delven, een fractie van een seconde recht in de ogen aan [40] en op dat moment heeft [de verdachte] een schot gelost. [41] [de medeverdachte 1] hoorde tijdens het gevecht opeens geschreeuw, [het slachtoffer] riep Allah nog iets, en opeens rook [de medeverdachte 1] die geur en voelde hij een druk, en heeft hij [het slachtoffer] daarop meteen van zich afgeduwd. “Geluid, geur en druk en ik duwde hem gelijk van me af”. Vervolgens heeft [de medeverdachte 1] zich in de richting van het hoofdeinde van het bed van [het slachtoffer] afgedraaid. [42] Hij zag [de verdachte] bij het raam staan met het wapen voor zijn borst vooruit gericht. [43] [de medeverdachte 1] riep “kom, kom, kom” waarop [de verdachte] en [de medeverdachte 1] achtereenvolgens omstreeks 03:02:10 en 3:02:13 uur door het eerder kapotgeslagen raam naar buiten zijn geklommen [44] en naar de vluchtauto zijn gerend. [45]
Om 03:04 uur hebben buurtbewoners de politie gebeld. [46] Kort daarna is ook ambulancepersoneel gearriveerd. Ondanks hulpverlening is [het slachtoffer] omstreeks 03:43 uur aan zijn verwondingen overleden. [47]
Tijdens het onderzoek naar het lichaam van [het slachtoffer] is door een patholoog vastgesteld dat sprake was van een inschotverwonding met een hagelpatroon. Het inschot bevond zich centraal aan de buik op de overgang naar de borstkas. Het intreden van de dood wordt zonder meer verklaard door een inschot hoog aan de buik, circa 123 centimeter boven de voetzool van [het slachtoffer] . De doodsoorzaak is met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid verbloeding in combinatie met de klaplong, veroorzaakt door meerdere penetrerende letsels van de metaal dense structuren (
hof: hagelkorrels). [48] De kogel is afgevuurd op de voorzijde van [het slachtoffer] : het schotkanaal verloopt rugwaarts en voetwaarts naar achteren. [49] De afstand tussen de loop van het vuurwapen en het lichaam van [het slachtoffer] is zeer kort geweest gelet op de bevindingen dat naast de hagelkorrels eveneens de schotel, twee schijfjes en een prop van het hagelpatroon in het lichaam van [het slachtoffer] zijn aangetroffen. [50]

Na

[de medeverdachte 2] en [de andere betrokkene] hebben, nadat zij [de verdachte] naar Geleen hadden gebracht, eerst gezamenlijk in Maastricht gewacht, [51] waar zij om 03:22 uur naar de telefoon van [de medeverdachte 1] hebben gebeld en om 03:36 uur naar de telefoon van [de verdachte] . [52] Bij beide pogingen kregen zij geen gehoor, waarna [de andere betrokkene] [de medeverdachte 2] naar diens huis in [woonplaats medeverdachte 2] heeft gebracht. [53] [de medeverdachte 1] en [de verdachte] zijn, nadat zij uit het raam van de woning van [het slachtoffer] waren gevlucht, samen weggereden richting Maastricht in de vluchtauto die [de medeverdachte 1] bij de woning van [het slachtoffer] had geparkeerd. [54] [de andere betrokkene] heeft, terwijl hij nog in [woonplaats medeverdachte 2] was, een WhatsApp-berichtje ontvangen van [de medeverdachte 2] , dat zij [de medeverdachte 1] en [de verdachte] moesten ophalen in Maastricht. [55] [de medeverdachte 1] heeft de vluchtauto achtergelaten in Maastricht. [56] Om 04:29 uur heeft [de medeverdachte 1] met [de medeverdachte 2] gebeld omdat het zo lang duurde voordat ze werden opgehaald. Uiteindelijk zijn [de medeverdachte 1] en [de verdachte] door [de medeverdachte 2] en [de andere betrokkene] in Maastricht opgehaald. [57] In de auto heeft [de medeverdachte 1] verteld dat er geen geld was en dat er een schot was gelost. [de medeverdachte 2] zei toen dat [de medeverdachte 1] en [de verdachte] hem aan het bedonderen waren. Volgens [de verdachte] zei [de medeverdachte 2] “kut, kut, kut” (…), “ [de medeverdachte 2] was een beetje gepikeerd en zei tegen ons dat wij hem wilden oplichten” [58] Eer was immers afgesproken dat [de medeverdachte 1] en [de verdachte] de buit zouden delen en dat zij ook iets aan [de medeverdachte 2] zouden geven. [59] Het viertal is vervolgens naar het huis van de moeder van [de medeverdachte 2] aan [adres moeder medeverdachte 2] gereden waar [de verdachte] , [de medeverdachte 1] en [de medeverdachte 2] achterom bij de bergingen zijn uitgestapt. [60] Daarna zijn ze naar het huis van [de medeverdachte 2] in [woonplaats medeverdachte 2] gereden, waar [de medeverdachte 1] is afgezet en is gaan douchen. [61] [de medeverdachte 2] en [de andere betrokkene] hebben tot slot [de verdachte] weer terug naar zijn vriendin in [woonplaats vriendin verdachte] gebracht. [62]
Het hof zal achtereenvolgens het standpunt van de advocaat-generaal, de verweren van de verdediging, de overwegingen ten aanzien van de selectie en waardering van de gebruikte bewijsmiddelen, het (voorwaardelijk) opzet van [de verdachte] en het tenlastegelegde medeplegen van [de medeverdachte 1] en [de medeverdachte 2] uiteenzetten. Tot slot zal het hof aandacht besteden aan de rol van [de benadeelde partij 1] .

Het standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde medeplegen van doodslag, nu alle drie de verdachten het (voorwaardelijk) opzet hadden op de dood van [het slachtoffer] . De bedoeling was met geweld de woning van [het slachtoffer] binnen te dringen, hetgeen ook is gebeurd. Zij schuwden het gebruik van geweld of de dreiging daarmee niet om hun doel, het verkrijgen van geld, te verwezenlijken, hetgeen blijkt uit de shotgun die ze meegenomen hadden. Ze wisten dat er minimaal twee personen in de woning aanwezig waren en dat [het slachtoffer] zoveel geld nooit zonder weerstand zou prijsgeven. Geweld was derhalve noodzakelijk om het geld te krijgen of om een veilige vlucht mogelijk te maken, aldus de advocaat-generaal.

De verweren van de verdediging

De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde medeplegen van gekwalificeerde doodslag, nu [de verdachte] geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer en evenmin met het lossen van het schot het oogmerk heeft gehad ongehinderd te ontkomen. Daartoe is - op gronden zoals verwoord in de pleitnota - aangevoerd dat het dossier te veel contra-indicaties bevat die in de weg staan aan de bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Uit de verklaringen van [de verdachte] volgt dat het schot viel in het terugdeinsmoment nadat hij uit balans raakte en dat het wapen op dat moment licht naar beneden gericht was. Hij heeft niet bewust de trekker overgehaald noch heeft hij bewust de vinger om te trekker gehad, aldus de verdediging. Daar komt bij dat [de verdachte] het wapen slechts heeft meegenomen ter afschrikking. Hij heeft het wapen ook niet gecontroleerd of kunnen controleren. Hij wist met andere woorden niet dat het wapen geladen was. Hoewel het volgens [de medeverdachte 1] een simpel plan was (“erin en eruit”), is de overval evenwel niet volgens plan verlopen. Uit de verklaringen van [de medeverdachte 1] en [de verdachte] blijkt echter allerminst dat zij dit hadden (kunnen) voorzien en dat zij willens en wetens dan wel bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard het slachtoffer dodelijk te verwonden tijdens de overval, aldus de verdediging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

De selectie en waardering van de gebruikte bewijsmiddelen

Het hof heeft op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep de feiten en omstandigheden, zoals hiervoor opgenomen, vastgesteld. Het hof overweegt ten aanzien van de selectie en waardering van de gebruikte bewijsmiddelen het volgende.
Algemeen
Zowel de advocaat-generaal als de verdediging hebben op verschillende punten vraagtekens gezet bij de in deze zaak afgelegde verklaringen van de drie verdachten, en de verklaringen van [de andere betrokkene] en [de benadeelde partij 1] . Het hof stelt vast dat de verdachten alle drie een eigen lezing hebben gegeven van wat er in de avond van 7 en de nacht van 8 februari 2017 is gebeurd. Die lezingen zijn onderling op bepaalde punten verschillend en soms tegenstrijdig. De verdachten hebben alle drie bovendien niet het achterste van hun tong laten zien. Dat geldt vooral voor [de medeverdachte 2] , die, op zijn eigen handgeschreven brief na, vrijwel niet heeft willen verklaren. Die schriftelijke verklaring komt bovendien op diverse punten niet overeen met de historische telefoongegevens. Er zijn dan ook veel vragen onbeantwoord gebleven. Het hof neemt aan dat de verdachten alle drie een belang hebben hun eigen aandeel zo klein mogelijk te maken. Dat geldt ook voor [de andere betrokkene] . [de andere betrokkene] heeft vooral verklaard over de ritten die hij heeft gemaakt en wie hij wanneer in zijn auto had. [de andere betrokkene] heeft, naar eigen zeggen, niet of nauwelijks iets meegekregen van hetgeen er is gebeurd en heeft daar ook niets van meegekregen tijdens de verschillende ritten. Het dossier roept verder vragen op over de rol van [de benadeelde partij 1] . Heeft zij, gelet op haar contacten met [de medeverdachte 1] , bewust of onbewust informatie over [het slachtoffer] verschaft aan [de medeverdachte 1] ? Informatie die vervolgens door [de medeverdachte 1] is gebruikt voor de overval.
Net als de rechtbank heeft het hof voor het vaststellen van de feiten en omstandigheden zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij de in het dossier aanwezige objectieve bewijsmiddelen. Het gaat dan met name om de historische telefoongegevens, de beeld- en geluidopnamen gemaakt op 8 februari 2017 door de beveiligingscamera bij het huis van [het slachtoffer] en het forensisch en pathologisch onderzoek.
Het hof acht de door [de andere betrokkene] afgelegde verklaringen, voor zover die betrekking hebben op de route, dan ook betrouwbaar, nu deze verklaringen worden ondersteund door historische telefoongegevens en/of de verklaringen van (een van) de verdachte(n). Het hof acht verder de verklaringen van [de verdachte] , [de medeverdachte 1] en [de medeverdachte 2] betrouwbaar voor zover deze verklaringen worden ondersteund door de historische telefoongegevens en/of de beeld- en geluidopnamen dan wel door verklaringen van anderen.
Voor zover de objectieve bewijsmiddelen geen uitsluitsel geven en/of de verklaringen van de verdachten niet met elkaar in overeenstemming zijn, overweegt het hof met betrekking tot de voor het bewijs gebezigde bewijsmiddelen het navolgende.
De voorverkenningen
Het hof acht ten aanzien van de eerste voorverkenning die door [de medeverdachte 1] is gedaan zijn verklaring, zoals afgelegd in zijn vierde verhoor bij de politie d.d. 20 maart 2017, betrouwbaar, nu hij op dat punt gedetailleerd heeft verklaard. Hij heeft onder meer heel specifiek verklaard over hoe hij de auto van [het slachtoffer] had opgepikt om hem te volgen en hoe dat volgen in zijn werk ging. [63] Zo heeft hij onder andere gesproken over iemand met een grote woeste hond, die hem daar heeft gezien: “Die man keek mij twee keer aan”. [64] Daarnaast heeft hij in die verklaring ook een tijdstip genoemd (03:00 uur), op welk moment het licht in de woning van [het slachtoffer] werd uitgedaan. Hierdoor wist [de medeverdachte 1] op welk moment [het slachtoffer] naar bed ging. Het genoemde tijdstip komt bijna exact overeen met het tijdstip waarop [de medeverdachte 1] en [de verdachte] een aantal dagen later de slaapkamer van [het slachtoffer] zijn binnengedrongen. Het hof gebruikt deze verklaring dan ook als bewijsmiddel.
De vluchtauto
Voor wat betreft het antwoord op de vraag wie de vluchtauto heeft geregeld, is het hof van oordeel dat de verklaring van [de medeverdachte 1] dat [de medeverdachte 2] dat heeft gedaan geloofwaardig is. Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat [de medeverdachte 2] verantwoordelijk was voor het vervoer rondom de overval. Zo heeft [de medeverdachte 2] [de andere betrokkene] als chauffeur ingeschakeld, [65] heeft [de medeverdachte 2] zich door [de andere betrokkene] samen met [de medeverdachte 1] bij het huis van [het slachtoffer] laten afzetten voor een voorverkenning, is [de medeverdachte 2] (met [de andere betrokkene] als chauffeur) met [de medeverdachte 1] weer teruggereden naar Maastricht alwaar [de medeverdachte 1] de vluchtauto heeft opgehaald en heeft [de medeverdachte 2] (met [de andere betrokkene] als chauffeur) ter vervanging van hemzelf vervolgens [de verdachte] in [woonplaats vriendin verdachte] opgehaald bij zijn vriendin, hem naar [de medeverdachte 1] in de nabijheid van het huis van [het slachtoffer] gebracht, [de verdachte] en [de medeverdachte 1] nadien weer opgehaald in Maastricht en [de verdachte] uiteindelijk bij zijn vriendin in [woonplaats vriendin verdachte] afgezet. Bovendien is [de medeverdachte 2] , nadat hij [de verdachte] bij [de medeverdachte 1] in de bosjes bij de woning van [het slachtoffer] had afgeleverd, teruggegaan naar de auto van [de andere betrokkene] met de mededeling dat ze terug konden naar Maastricht en “misschien dat we deze jongen later nog op moeten halen”. Het hof begrijpt dat [de medeverdachte 2] met “deze jongen” [de verdachte] bedoelde die hij immers net tevoren met [de andere betrokkene] bij [de medeverdachte 1] hadden afgezet. Tot slot is het hof niet gebleken dat iemand anders verantwoordelijk is geweest voor het regelen van de vluchtauto. Het hof gebruikt de verklaring van [de medeverdachte 1] op dit punt dan ook als bewijsmiddel.
Het wapen
[de medeverdachte 1] heeft verklaard dat [de verdachte] met het wapen kwam aangelopen op het moment dat hij vanuit de auto van [de andere betrokkene] naar de bosjes liep. Ook heeft [de medeverdachte 1] verklaard dat [de medeverdachte 2] niet in de bosjes is geweest. [66] [de verdachte] heeft echter verklaard het wapen in de bosjes te hebben gekregen van [de medeverdachte 2] . [de medeverdachte 2] erkent impliciet in de bosjes te zijn geweest (hij verklaart namelijk [de verdachte] naar Geleen te hebben gebracht, met [de verdachte] te zijn uitgestapt en tegen [de medeverdachte 1] en [de verdachte] te hebben gezegd “ik ben weg…” [67] ), maar ontkent [de verdachte] het wapen te hebben gegeven.
Het hof acht de - onderling afwijkende - verklaringen van [de medeverdachte 1] en [de medeverdachte 2] ongeloofwaardig en de als bewijsmiddel gebezigde andersluidende verklaring van [de verdachte] op dit punt betrouwbaar en overweegt daaromtrent het navolgende.
[de verdachte] is ’s nachts bij zijn vriendin thuis in [woonplaats vriendin verdachte] opgehaald. Hij wist dit niet lang van tevoren en hij was net thuis na een lange dag/avond werken. [68] Hij verbleef regelmatig bij zijn vriendin, maar woonde elders (bij [woonplaats verdachte] [69] ). Het hof acht het niet aannemelijk dat [de verdachte] , die onverwacht en op een heel laat moment door [de medeverdachte 2] werd gebeld voor een klusje, zonder enige nadere informatie, met een wapen, dat hij in dat geval in het huis van zijn vriendin moet hebben bewaard, naar buiten is gekomen. Hij is na de eerste ontmoeting met [de medeverdachte 2] - buiten bij de auto en om de hoek van de straat van de woning van zijn vriendin - ook niet meer terug die woning binnen gegaan. [70] [de andere betrokkene] heeft verklaard dat [de verdachte] een tas van ongeveer 60 centimeter groot (een niet overdreven grote tas) bij zich had. [71] [de medeverdachte 2] heeft ook gesproken over een tas, maar pas in een latere verklaring (namelijk in zijn brief van 25 juni 2017). [de verdachte] zelf heeft verklaard dat hij geen tas bij zich had, maar wel een jas in zijn handen had. [72] Het hof stelt vast dat het wapen, dat aanmerkelijk groter was van 60 centimeter, niet in de tas zou hebben gepast. Het hof acht de verklaring van [de verdachte] op dit punt dan ook geloofwaardig en gebruikt deze als bewijsmiddel.
Datzelfde geldt voor de verklaring van [de verdachte] dat [de medeverdachte 2] niets over het wapen vertelde, ook niet of het geladen of ongeladen was. Het hof acht ook dit deel van deze verklaring van [de verdachte] betrouwbaar, nu deze verklaring voor [de verdachte] nadeliger is dan een verklaring dat [de medeverdachte 2] zou hebben gezegd dat het wapen niet geladen was. Daarmee staat dus vast dat ook [de medeverdachte 1] voor de overval niet wist of het wapen geladen of ongeladen was, nu [de medeverdachte 1] bij die overdracht van het wapen aanwezig was en tot na de overval steeds samen was met [de verdachte] . Daaraan doet niet af dat [de medeverdachte 1] daarover heeft gezegd dat hij [de verdachte] had gevraagd of dat wapen geladen was, waarop [de verdachte] zei “maak je niet druk. Hij is niet geladen”. [73] Het hof acht dit deel van de verklaring van [de medeverdachte 1] onbetrouwbaar nu het hof op grond van voormelde bewijsmiddelen als vaststaand heeft aangenomen dat [de medeverdachte 2] het wapen, in bijzijn van [de medeverdachte 1] , aan [de verdachte] heeft gegeven. [de verdachte] was dus niet degene die deze informatie had kunnen geven.

Het (voorwaardelijk) opzet van [de verdachte] en het bijkomend oogmerk

Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan een zodanige kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard.
Voor de beantwoording van de vraag of zulks hier het geval is acht het hof het volgende van belang.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [de medeverdachte 1] het plan heeft bedacht om een woningoverval te plegen. [de medeverdachte 1] heeft hier in eerste instantie [de medeverdachte 2] bij betrokken. [de medeverdachte 1] en [de medeverdachte 2] hadden tevoren gesproken over de vraag of [het slachtoffer] al dan niet zelf een wapen in huis zou hebben. [de medeverdachte 1] en [de medeverdachte 2] hebben in de door [de medeverdachte 2] geregelde auto met chauffeur ( [de andere betrokkene] ) een voorverkenning gedaan. [de medeverdachte 1] is vervolgens met de door [de medeverdachte 2] geregelde vluchtauto met daarin een panty/gezichtsbedekking terug naar Geleen gereden en is in bosjes blijven wachten. [de medeverdachte 2] , die zelf niet (meer) fysiek aanwezig wilde zijn bij de overval, is ondertussen [de verdachte] gaan ophalen en heeft hem naar Geleen gebracht. In de bosjes vlak bij de woning van [het slachtoffer] hebben [de medeverdachte 1] , [de verdachte] en [de medeverdachte 2] met elkaar besproken dat [de verdachte] en [de medeverdachte 1] de bewoner in zijn slaapkamer zouden overmeesteren en heeft [de medeverdachte 2] [de verdachte] een wapen overhandigd. De verdachten wilden een fors geldbedrag toebehorende aan [het slachtoffer] wegnemen dan wel [het slachtoffer] dwingen tot afgifte van dat forse geldbedrag. Het vuurwapen was bedoeld ter afdreiging. Het vuurwapen was geladen. [de medeverdachte 1] en [de verdachte] zijn - na het slaapkamerraam met een grote steen kapot geslagen te hebben - in de slaapkamer gestapt waar [het slachtoffer] en zijn vriendin [de benadeelde partij 1] in bed lagen. De verdachten wisten dat [het slachtoffer] en zijn vriendin in de slaapkamer aanwezig waren: ze hebben de confrontatie met [het slachtoffer] bewust gezocht. [de medeverdachte 1] is als eerste naar binnen gestapt, gevolgd door [de verdachte] . Deze laatste had het vuurwapen in handen. [het slachtoffer] is uit bed gestapt en vrijwel meteen in gevecht geraakt met [de medeverdachte 1] . Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [de medeverdachte 1] het onderspit leek te delven, waarbij [het slachtoffer] op korte afstand recht tegenover [de verdachte] stond en [de verdachte] recht in de ogen keek Daarop haalde [de verdachte] de trekker over en loste een schot hagel, waardoor [het slachtoffer] centraal aan de buik op de overgang naar de borstkas is getroffen. Beide verdachten konden hierdoor wegkomen, niet meer belet of gehinderd door [het slachtoffer] . [het slachtoffer] is korte tijd later overleden
Verder is het hof van oordeel dat [de verdachte] de trekker bewust heeft overgehaald. Wellicht is sprake geweest van paniek, maar hij heeft naar het oordeel van het hof met het geweer vooruit gericht welbewust de trekker overgehaald terwijl het slachtoffer zich op zeer korte afstand tegenover hem bevond. Dit volgt naar het oordeel van het hof uit de bovenstaande bewijsmiddelen met als aanvulling de volgende verklaring van [de verdachte] : “Dan kom je op het punt dat [de medeverdachte 1] (
hof: [de medeverdachte 1]) en het slachtoffer in gevecht raken. Ja en dan, wat moet je dan doen? Ik wilde een waarschuwingsschot lossen maar dan komt ineens het slachtoffer op je afgestormd en dan gaat het mis…” [74] Het hof gaat ervan uit dat [de verdachte] heeft gevreesd dat het slachtoffer, nadat [de medeverdachte 1] het onderspit aan het delven was en het slachtoffer hem vervolgens een fractie van een seconde aankeek, op hem af zou stormen. Zover is het door het schot kennelijk niet kunnen komen, nu uit de authentieke - en daarmee geloofwaardige - verklaring van [de medeverdachte 1] blijkt dat hij het slachtoffer na het schot onmiddellijk van zich af heeft geduwd (“Geluid, geur en druk en ik duwde hem gelijk van me af”).
[de verdachte] heeft aldus welbewust de trekker overgehaald van een vooruit gericht geweer, terwijl het slachtoffer zich op zeer korte afstand tegenover hem bevond. Daarmee heeft [de verdachte] minst genomen de aanmerkelijke kans op de dood van [het slachtoffer] aanvaard. Het door [de verdachte] geschetste scenario dat hij in onbalans is geraakt en per ongeluk (onbewust) [het slachtoffer] heeft neergeschoten is naar het oordeel van het hof in strijd met de bewijsmiddelen.
Het hof is derhalve van oordeel dat het opzet van [de verdachte] minst genomen in voorwaardelijke zin gericht was op de dood van het slachtoffer en dat hij heeft geschoten met het oogmerk om ongehinderd weg te komen en daardoor voor zichzelf en [de medeverdachte 1] straffeloosheid te verzekeren. Dat het wapen is meegegaan met de bedoeling om te dreigen, af te schrikken, doet hier niet aan af.

Het medeplegen van [de medeverdachte 1] en [de medeverdachte 2]

Het hof zal eveneens aandacht besteden aan de rol van [de medeverdachte 1] en [de medeverdachte 2] , nu dat in het kader van het tenlastegelegde medeplegen relevant is.
Voor het medeplegen van gekwalificeerde doodslag dient de medepleger opzet te hebben op het van het leven beroven van een ander en dient het medeplegen van de doodslag tevens te zijn gepleegd met (één van de varianten van) het bijkomend oogmerk dat artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht eist. Degene die als medepleger voorwaardelijk opzet heeft op de doodslag door een ander met wie hij een overval pleegt, is met andere woorden schuldig aan gekwalificeerde doodslag indien hij welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die ander een derde zou doden bijvoorbeeld om ongehinderd te ontkomen.
[de medeverdachte 2] is weliswaar niet lijfelijk aanwezig geweest bij de overval, maar hij heeft naar het oordeel van het hof door voorafgaand aan de overval mee te gaan met [de medeverdachte 1] tijdens de voorverkenning, door het ronselen en ophalen van [de verdachte] , het regelen van de vluchtauto, het leveren van het geladen wapen, het deelnemen aan de voorbespreking in de bosjes en het na de overval ophalen van [de verdachte] en [de medeverdachte 1] en de afspraak dat hij zou meedelen in de buit een wezenlijke bijdrage van voldoende gewicht geleverd om te komen tot een bewezenverklaring van medeplegen van de overval.
Het hof stelt voorop dat het alle drie de verdachten tevoren duidelijk moet zijn geweest dat [het slachtoffer] een dergelijk geldbedrag niet zonder slag of stoot zou afstaan. [de medeverdachte 2] en [de medeverdachte 1] hebben tevoren gesproken over de vraag of [het slachtoffer] al dan niet zelf gewapend zou zijn. In de bosjes was tevoren besproken dat het wapen mee zou gaan ter afdreiging.
[de medeverdachte 2] heeft het geladen wapen direct voorafgaand aan de overval in bijzijn van [de medeverdachte 1] overhandigd aan [de verdachte] zonder te vermelden of het geladen was of niet. [de verdachte] heeft het wapen aangenomen, en meegenomen tijdens het plegen van de overval. [de medeverdachte 1] was hiervan op de hoogte en heeft, als initiator en planmaker, dit niet tegengehouden: aldus heeft met [de verdachte] ook [de medeverdachte 1] de aanmerkelijke kans aanvaard dat het wapen geladen zou zijn. [de medeverdachte 1] en [de verdachte] namen het wapen mee naar binnen met het doel [het slachtoffer] af te dreigen. [de medeverdachte 2] moet als verstrekker van dat wapen (bij gebrek aan contra-indicaties) op de hoogte zijn geweest dat het geladen was.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat het niet anders kan zijn dan dat zowel [de medeverdachte 1] als [de medeverdachte 2] er rekening mee hebben gehouden in die zin dat zij bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat bij de gewelddadige poging om van [het slachtoffer] geld afhandig te maken in het kader van het te verwachten verzet van [het slachtoffer] het wapen dodelijk zou worden gebruikt met het oogmerk om de buit of hun straffeloze aftocht zeker te stellen. Dat de verdachten het hagelgeweer mee naar binnen wilden nemen en ook naar binnen hebben genomen met het doel om [het slachtoffer] daarmee, indien nodig bij verzet, te bewegen tot de afgifte van geld en niet met de bedoeling om hem dood te schieten, wil het hof wel aannemen. Dat doet echter niet af aan het feit dat zij op basis van de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden bewust de aanmerkelijk kans hebben aanvaard dat het in die slaapkamer minder soepel zou verlopen dan gehoopt en dat tijdens die gewelddadige poging om [het slachtoffer] geld afhandig te maken het wapen dodelijk zou worden gebruikt.

Rol [de benadeelde partij 1]

Gedurende het gehele strafrechtelijk onderzoek, zowel bij de politie als in aanloop naar de terechtzittingen in eerste aanleg en hoger beroep, is veelvuldig aandacht besteed aan de mogelijke betrokkenheid van [de benadeelde partij 1] . [de benadeelde partij 1] is hierdoor in enigerlei mate ook gecriminaliseerd omdat er vraagtekens zijn gezet bij haar betrokkenheid bij de overval. Het hof heeft echter op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen deugdelijke bevestiging gevonden dat zij op welke manier dan ook bewust betrokken is geweest bij de overval c.q. dat zij [de medeverdachte 1]
met het oog op een inbraak/overvalzou hebben geïnformeerd over de goede financiële positie van haar vriend, het latere slachtoffer.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang bezien - wettig en overtuigend bewezen dat [de verdachte] , samen met [de medeverdachte 1] en [de medeverdachte 2] , het primair tenlastegelegde medeplegen van gekwalificeerde doodslag heeft begaan op de wijze zoals hiervoor is bewezenverklaard.
De verweren van de verdediging worden mitsdien in alle onderdelen verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
medeplegen van doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid te verzekeren.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is derhalve strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het medeplegen van gekwalificeerde doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 jaren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft zich voor wat betreft zijn strafeis aangesloten bij de door de rechtbank opgelegde straf.
Indien het hof tot een bewezenverklaring komt van het primair tenlastegelegde medeplegen van gekwalificeerde doodslag heeft de verdediging bepleit dat aan de verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd die niet meer dan 16 jaren bedraagt, althans dat met de op te leggen gevangenisstraf niet boven de bandbreedte van 18 jaren wordt uitgegaan. Daarnaast heeft de verdediging een aantal feiten en omstandigheden genoemd die naar het oordeel van de verdediging als strafmatigend moet worden beschouwd, te weten de rol van [de benadeelde partij 1] , het door de verdachte getoonde berouw, het strafblad van de verdachte, de verklaringsbereidheid van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gekwalificeerde doodslag. [de medeverdachte 1] , [de medeverdachte 2] en [de verdachte] hebben volgens een vooropgezet plan twee mensen in hun bed overrompeld door een ruit van de slaapkamer in te gooien, in een poging een overval te plegen. In de woning van het slachtoffer [het slachtoffer] zou volgens informatie die [de medeverdachte 1] had, veel geld liggen; misschien wel een “tonnetje”. Hij wist op dat moment ook dat [de benadeelde partij 1] in de woning aanwezig was. Bij de woningoverval is geweld niet geschuwd. Met een groot stuk steen is het slaapkamerraam ingeslagen. [de medeverdachte 1] en [de verdachte] zijn voorzien van gezichtsbedekking naar binnen geklommen. [de medeverdachte 1] is meteen in gevecht geraakt met [het slachtoffer] . Toen [de medeverdachte 1] dreigde het gevecht te verliezen, heeft [de verdachte] van dichtbij op [het slachtoffer] geschoten met een hagelgeweer. Daarna zijn [de verdachte] en [de medeverdachte 1] gevlucht, [het slachtoffer] dodelijk gewond achterlatend. Zijn laatste momenten moeten onwerkelijk, pijnlijk en angstig zijn geweest. [de benadeelde partij 1] is bij [het slachtoffer] gebleven in afwachting van de komst van de ambulance. Ook voor haar is het een traumatisch en angstig gebeuren geweest, zo blijkt niet alleen uit haar verklaringen, maar ook uit de camerabeelden. [het slachtoffer] zei op een gegeven moment dat hij geen lucht meer kreeg en [de benadeelde partij 1] zag dat hij af en toe wegviel. Ondanks medische hulp en reanimatiepogingen is hij korte tijd later overleden. Ook de broer van [het slachtoffer] , die vrijwel direct na de overval bij de woning van zijn broer kwam, is daar getuige van geweest.
Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte het meest fundamentele recht dat een mens heeft, namelijk het recht op leven, aan het slachtoffer ontnomen. De verdachte heeft daarmee de rechtsorde ernstig geschokt en de nabestaanden groot en onherstelbaar leed toegebracht. Dit laatste blijkt op indringende wijze uit de in eerste aanleg en in hoger beroep (voorgelezen) schriftelijke slachtofferverklaringen. Het bewezenverklaarde heeft daarnaast de gemeenschap in Geleen en de buren in het bijzonder opgeschrikt en in de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid teweeggebracht. Juist in je eigen woning moet je je veilig voelen. Dit geldt des te meer nu het feit is gepleegd in het holst van de nacht, toen veel medebewoners van het appartementencomplex lagen te slapen.
Gekwalificeerde doodslag behoort tot een van de meest ernstige delicten die het Wetboek van Strafrecht kent en rechtvaardigt op zichzelf oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. Het is niet voor niets dat de wetgever op dit feit, de combinatie van de poging tot diefstal/afpersing en de doodslag, een gevangenisstraf van ten hoogste dertig jaren of een levenslange gevangenisstraf heeft gesteld. Het hof is dan ook van oordeel dat in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, in verband met een juiste normhandhaving en uit een oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van lange duur met zich brengt.
Het hof heeft bij de straftoemeting ten nadele van de verdachte meegewogen dat hij, blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 9 maart 2021, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, sinds 1993 veelvuldig met politie en justitie in aanraking is gekomen. De verdachte is voorafgaand aan het bewezenverklaarde veelvuldig onherroepelijk door een strafrechter veroordeeld wegens onder andere (gekwalificeerde) diefstal, opzetheling en overtreding van de Opiumwet. In 2008 is de verdachte wegens (onder meer) overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij het slachtoffer is gedood en de verdachte onder invloed was van drugs, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaren.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan is gebleken.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in beginsel passend en geboden. Het hof is van oordeel dat deze straf voldoende recht doet aan de ernst van het feit. Dat de verdachte als schutter een gelijke straf wordt opgelegd als de initiator [de medeverdachte 1] en geen hogere straf, is te danken aan het oprechte berouw dat de verdachte ter terechtzitting heeft getoond. Ook het feit dat de verdachte zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan een opzettelijk geweldsdelict speelt hierbij een rol.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak nog het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de redelijke termijn zowel in eerste aanleg (vanaf de aanvang van de redelijke termijn tot aan het eindvonnis) als in hoger beroep (vanaf het instellen van hoger beroep tot aan het arrest) in het geval waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt 16 maanden bedraagt.
De procedure in eerste aanleg is op 29 maart 2018 afgerond met een eindvonnis en derhalve binnen 16 maanden nadat er jegens verdachte een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem door het openbaar ministerie strafvervolging zou worden ingesteld, zijnde de dag dat hij in verzekering is gesteld (31 maart 2017).
Namens de verdachte is op 10 april 2018 hoger beroep ingesteld. De stukken van het geding zijn eerst op 9 januari 2019 ter griffie van het hof binnengekomen, meer dan 6 maanden na het instellen van het hoger beroep. In hoger beroep zal het hof arrest wijzen op 10 mei 2021, meer dan 16 maanden nadat het rechtsmiddel is ingesteld.
Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden kunnen bijzondere omstandigheden een rol spelen, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop, de verwevenheid met de zaken van de medeverdachten, de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Hoewel het tijdsverloop mede is ingegeven doordat het hof diverse onderzoekswensen van de zijde van de verdachte en de medeverdachten heeft gehonoreerd en daaraan uitvoering is gegeven, hetgeen begrijpelijkerwijs veel tijd in beslag heeft genomen, is het hof van oordeel dat deze omstandigheden niet het gehele tijdsverloop kunnen verklaren. Er is dan ook sprake van een schending van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de op te leggen gevangenisstraf zal matigen met 1 jaar.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 jaren met aftrek van voorarrest.
Vordering van [de benadeelde partij 1]
heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding. De vordering valt uiteen in de volgende posten:
Kosten psycholoog € 640,00
Inkomstenderving € 31.104,00
Extra studiekosten € 2.219,60
Extra studieschuld
€ 12.133,68+
Materiële schade € 46.097,28
Shockschade
€ 40.000,00+
Totaal € 86.097,28
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 640,00, (bestaande uit materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 8 februari 2017 (de pleegdatum) en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Nu naar het oordeel van het hof in het dossier noch tijdens het onderzoek ter terechtzitting een deugdelijke bevestiging is gevonden dat [de benadeelde partij 1] op welke manier dan ook bewust betrokken is geweest bij de overval c.q. dat zij [de medeverdachte 1]
met het oog op een inbraak/overvalzou hebben geïnformeerd over de goede financiële positie van haar vriend, het latere slachtoffer, is er geen reden haar vordering (deels) af te wijzen c.q. niet-ontvankelijk te verklaren vanwege haar vermeende eigen schuld.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.859,60, bestaande uit de posten ‘kosten psycholoog’ en ‘extra studiekosten’. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Naar het oordeel van het hof is voor wat betreft de posten ‘inkomstenderving’ en ‘extra studieschuld’ thans onvoldoende komen vast te staan of en in welke mate sprake is van rechtstreekse schade. Het hof zal de benadeelde partij ten aanzien van de die posten niet-ontvankelijk verklaren, nu beoordeling daarvan naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans niet in de vordering worden ontvangen en kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Shockschade
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit het hof aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De benadeelde partij, de toenmalige vriendin van het slachtoffer, heeft in de bijlage bij het voegingsformulier d.d. 23 februari 2018 de vordering tot vergoeding van shockschade onderbouwd. De benadeelde partij is aanwezig geweest bij het bewezenverklaarde en direct daarna geconfronteerd met het ernstige letsel bij haar vriend en zijn levenloze lichaam en heeft sindsdien forse psychische klachten.
Bij voornoemd voegingsformulier is eveneens gevoegd medische informatie van drs. L.H.A. Rey-Dols, psycholoog, waaruit blijkt dat de benadeelde partij, als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte in behandeling is geweest voor de gevolgen van de voor haar traumatische gebeurtenis waarvan ze veel klachten heeft gehad. Uit de overgelegde facturen volgt dat deze behandelingen zijn gestart kort na het bewezenverklaarde (10 februari 2017).
Het hof stelt vast dat:
  • de benadeelde partij op het moment dat haar vriend werd doodgeschoten aanwezig was in dezelfde kamer;
  • de benadeelde partij nadien is geconfronteerd met het ernstige letsel van haar vriend en even later diens overlijden;
  • de benadeelde partij wegens deze voor haar traumatische gebeurtenis psychologische hulp heeft gehad;
  • de behandelend psycholoog heeft gesproken over ‘forse psychische klachten’ bij de benadeelde partij;
  • de benadeelde partij zelf meerdere psychische klachten heeft beschreven ter onderbouwing van haar vordering.
Hoewel niet expliciet door een psychiater is vastgesteld dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, acht het hof dit gelet op het voorgaande voldoende onderbouwd om dit in rechte vast te stellen. Het hof stelt de omvang van de shockschade naar billijkheid vast op € 10.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof zal het overige deel van de gevorderde immateriële schade (€ 30.000,00) afwijzen.
Hoofdelijkheid
Het hof stelt vast dat de verdachte het bewezenverklaarde feit samen met twee anderen heeft gepleegd. Nu de verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde partij hoofdelijk (naar burgerlijk recht) aansprakelijk voor de totale schade.
Wettelijke rente
De ingangsdatum van de wettelijke rente ter zake de materiële schade wordt gesteld op 23 februari 2018, zijnde de datum waarop de vordering is ingediend.
De ingangsdatum van de wettelijke rente ter zake de immateriële schade wordt gesteld op 8 februari 2017, zijnde de datum waarop het bewezenverklaarde feit zich heeft voorgedaan.
Kostenveroordeling
Het hof zal de verdachte veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [de benadeelde partij 1] is toegebracht tot een bedrag van € 12.859,60. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2017 voor zover het de immateriële schade betreft (€ 10.0000) en voor het materiële deel van de schade (€ 2.859,60) vanaf 23 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van [de benadeelde partij 2]
heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding. De vordering valt thans uiteen in de volgende posten:
Reiskosten € 273,00
Verlies aan arbeidsvermogen € 15.000,00
Sportabonnement € 236,00
Factuur psycholoog € 2.389,75
Offerte psycholoog
€ 1.784,75+
Materiële schade € 19.683,50
Shockschade
€ 22.000,00+
Totaal € 41.683,50
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 14.424,45 (bestaande uit € 4.424,45 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 8 februari 2017 (de pleegdatum) en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de posten voor zover die zien op het sportabonnement en de offerte van de psycholoog afgewezen en de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 6.209,20. Dit bedrag bestaat uit de volgende (onderdelen van) posten:
Reiskosten € 273,00
Verlies aan arbeidsvermogen € 1.761,70 [75]
Factuur psycholoog € 2.389,75
Offerte psycholoog € 1.784,75
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de kosten voor het sportabonnement is het hof niet gebleken van een voldoende rechtstreeks verband tussen de gemaakte kosten en het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Bovendien heeft de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het abonnement maandelijks opzegbaar was. Hoewel het hof kan begrijpen dat de benadeelde partij geen prioriteit heeft gegeven aan het opzeggen van een dergelijk abonnement, is het hof van oordeel dat de benadeelde partij deze kosten in het kader van zijn schadebeperkingsplicht niet had behoeven te maken. Dit deel van de vordering (een bedrag van € 236,00) zal dan ook worden afgewezen.
Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Het gaat daarbij om (een onderdeel van) de post ‘verlies aan verdienvermogen’, tot een bedrag van € 13.238,30. [76] De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Shockschade
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit het hof aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De benadeelde partij, de broer van het slachtoffer, heeft in de bijlage bij het voegingsformulier d.d. 9 februari 2018 de vordering tot vergoeding van shockschade onderbouwd. De benadeelde partij is midden in de nacht is gebeld door de toenmalige vriendin van zijn broer en is direct naar het huis van zijn broer gegaan. Hij is ter plekke geconfronteerd met het ernstige letsel van zijn broer, de pogingen tot reanimatie en even later diens overlijden.
Bij voornoemd voegingsformulier is eveneens gevoegd een ‘Verslag Intake Psychologie’ van drs. R.C.P.D. Stikvoort, psycholoog N.I.P., waaruit blijkt dat de benadeelde partij vanwege persisterende klachten die ontstaan zijn als gevolg van het bewezenverklaarde een psychologische intake heeft gehad op 21 juli 2017. Er is sprake van een posttraumatische stressstoornis (PTSS), waarbij de benadeelde partij op alle dimensies boven de norm scoort, aldus drs. Stikvoort. Geadviseerd is een psychologische interventie, gericht op verlaging van de lijdensdruk, een EMDR-traject ter behandeling van de posttraumatische stressstoornis en een begeleidingstraject ter bevordering van het rouwproces. Uit het tussentijds verslag d.d. 9 februari 2018 volgt dat het psychologisch traject is gestart op 30 november 2017 en de eerste resultaten laat zien.
Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat is voldaan aan de criteria voor het toekennen van shockschade. Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag aan shockschade acht het hof alleszins redelijk en zeker niet bovenmatig. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering geheel (€ 22.000,00) zal worden toegewezen.
Hoofdelijkheid
Het hof stelt vast dat de verdachte het bewezenverklaarde feit samen met twee anderen heeft gepleegd. Nu de verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde partij hoofdelijk (naar burgerlijk recht) aansprakelijk voor de totale schade.
Wettelijke rente
De ingangsdatum van de wettelijke rente ter zake de materiële schade wordt gesteld op 9 februari 2018, zijnde de datum waarop de vordering is ingediend.
De ingangsdatum van de wettelijke rente ter zake de immateriële schade wordt gesteld op 8 februari 2017, zijnde de datum waarop het bewezenverklaarde feit zich heeft voorgedaan.
Kostenveroordeling
Het hof zal de verdachte veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [de benadeelde partij 2] is toegebracht tot een bedrag van € 28.209,20. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2018 voor zover het de materiële schadevergoeding (€ 6.209,20) betreft en vanaf 8 februari 2017 ten aanzien van de immateriële schadevergoeding (€ 22.000,00) tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 47 en 288 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
17 (zeventien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

Vordering van [de benadeelde partij 1]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van [de benadeelde partij 1] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 12.859,60 (twaalfduizend achthonderdnegenenvijftig euro en zestig cent) bestaande uit € 2.859,60 (tweeduizend achthonderdnegenenvijftig euro en zestig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 30.000,00 (dertigduizend euro) aan immateriële schadeaf;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [de benadeelde partij 1] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 12.859,60 (twaalfduizend achthonderdnegenenvijftig euro en zestig cent) bestaande uit € 2.859,60 (tweeduizend achthonderdnegenenvijftig euro en zestig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 99 (negenennegentig) dagen, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 23 februari 2018 en van de immateriële schade op 8 februari 2017;

Vordering van [de benadeelde partij 2]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van [de benadeelde partij 2] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 28.209,20 (achtentwintigduizend tweehonderdnegen euro en twintig cent) bestaande uit € 6.209,20 (zesduizend tweehonderdnegen euro en twintig cent) materiële schade en € 22.000,00 (tweeëntwintigduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 236,00 (tweehonderdzesendertig euro) aan materiële schadeaf;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [de benadeelde partij 2] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 28.209,20 (achtentwintigduizend tweehonderdnegen euro en twintig cent) bestaande uit € 6.209,20 (zesduizend tweehonderdnegen euro en twintig cent) materiële schade en
€ 22.000,00 (tweeëntwintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 176 (honderdzesenzeventig) dagen, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 9 februari 2018 en van de immateriële schade op 8 februari 2017.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen en mr. S.V. Pelsser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.A. Batelaan, griffier,
en op 10 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. S.V. Pelsser is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hieronder wordt - tenzij anders vermeld - telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de Politie Eenheid Limburg, Dienst Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing (LB), proces-verbaalnummer LBRAB17002, Documentcode 2017021531 (BVH), Onderzoek TGO Merel, sluitingsdatum 26 juli 2017, doorgenummerde dossierpagina’s
2.Dossierpagina’s 362, 363 en 389 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ).
3.Dossierpagina’s 363 en 389 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ).
4.Dossierpagina 363 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ).
5.Dossierpagina’s 364 en 365 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ).
6.Dossierpagina 366 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ).
7.Dossierpagina’s 283D, 283E, 367, 396 en 397 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ).
8.Dossierpagina’s 283F en 397 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ).
9.Dossierpagina’s 398 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ) en 542 (proces-verbaal van verhoor van [de andere betrokkene] ).
10.Dossierpagina’s 397 en 398 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ).
11.Dossierpagina 399 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ).
12.Dossierpagina 400 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ).
13.Dossierpagina’s 400 en 402 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ) en pagina 5 van het proces-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg van [de medeverdachte 1] d.d. 20, 22, 26 en 27 februari 2018 en 15 maart 2018.
14.Pagina 12 van het proces-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg van [de medeverdachte 1] d.d. 20, 22, 26 en 27 februari 2018 en 15 maart 2018.
15.Dossierpagina’s 543 (proces-verbaal van verhoor van [de andere betrokkene] ) en 810 (proces-verbaal van verhoor van [de verdachte] ).
16.Dossierpagina’s 283E en 283F.
17.Dossierpagina’s 544 (proces-verbaal van verhoor van [de andere betrokkene] ) en 831 (proces-verbaal van verhoor van [de verdachte] ).
18.Dossierpagina’s 283C en 283D (om 02:16 en 02:26 uur belt [de medeverdachte 2] met de telefoon van [de andere betrokkene] (zie dossierpagina 546): [de medeverdachte 1] bevindt zich dan in de buurt van de woning van [het slachtoffer] ) en 402 en 403 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ).
19.Dossierpagina’s 403 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ) en 544 (proces-verbaal van verhoor van [de andere betrokkene] ).
20.Dossierpagina’s 404 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ) en 811 en 823 (proces-verbaal van verhoor van [de verdachte] ), pagina 9 van het proces-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg van [de verdachte] d.d. 20, 22, 26 en 27 februari 2018 en 15 maart 2018 en brief van [de medeverdachte 2] d.d. 25 juni 2017.
21.Dossierpagina’s 811 en 820 (proces-verbaal van verhoor van [de verdachte] ) en pagina 9 van het proces-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg van [de verdachte] d.d. 20, 22, 26 en 27 februari 2018 en 15 maart 2018.
22.Pagina 7 van het proces-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg van [de verdachte] d.d. 20, 22, 26 en 27 februari 2018 en 15 maart 2018.
23.Dossierpagina 822 (proces-verbaal van verhoor van [de verdachte] ).
24.Dossierpagina 827 (proces-verbaal van verhoor van [de verdachte] ).
25.Dossierpagina’s 813 en 823 (proces-verbaal van verhoor van [de verdachte] ) en p. 391 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ).
26.Dossierpagina 813 (proces-verbaal van verhoor van [de verdachte] ).
27.Proces-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep d.d. 12 en 14 april 2021, uitluisteren verhoor [de verdachte] .
28.Dossierpagina’s 535 en 547 (proces-verbaal van verhoor van [de andere betrokkene] ).
29.Dossierpagina 404 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ).
30.Dossierpagina’s 404, 405 en 391 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ) en pagina’s 4 en 6 van het proces-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg van [de medeverdachte 1] d.d. 20, 22, 26 en 27 februari 2018 en 15 maart 2018.
31.Dossierpagina 404 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ) en de eigen waarneming uit de volgende noot.
32.Eigen waarneming van het hof van de beeld- en geluidopnamen gemaakt op 8 februari 2017 door de beveiligingscamera gemonteerd in de hal aan het plafond achter het raam van de voordeur van de woning van [het slachtoffer] .
33.Dossierpagina 118.
34.Eigen waarneming van het hof van de beeld- en geluidopnamen gemaakt op 8 februari 2017 door de beveiligingscamera gemonteerd in de hal aan het plafond achter het raam van de voordeur van de woning van [het slachtoffer] .
35.Dossierpagina’s 404 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ) en 152 (proces-verbaal van verhoor van [de benadeelde partij 1] ).
36.Dossierpagina 405 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ).
37.Dossierpagina’s 368, 369, 392 en 406 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ) en 825 (proces-verbaal van verhoor van [de verdachte] ).
38.Dossierpagina’s 405 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ), 152 (proces-verbaal van verhoor van [de benadeelde partij 1] ) en 806 (proces-verbaal van verhoor van [de verdachte] ).
39.Dossierpagina 405 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ).
40.Dossierpagina’s 806 en 807 (proces-verbaal van verhoor van [de verdachte] ).
41.Dossierpagina 811 (proces-verbaal van verhoor van [de verdachte] ) en proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 12 en 14 april 2021.
42.Dossierpagina 405 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ).
43.Dossierpagina 406 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ).
44.Eigen waarneming van het hof van de beeld- en geluidopnamen gemaakt op 8 februari 2017 door de beveiligingscamera gemonteerd in de hal aan het plafond achter het raam van de voordeur van de woning van [het slachtoffer] en de verklaring van [de benadeelde partij 1] dat degene die met [het slachtoffer] aan het worstelen was de woorden “kom, kom, kom” heeft gezegd (dossierpagina 152).
45.Dossierpagina’s 824 (proces-verbaal van verhoor van [de verdachte] ) en 407 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ).
46.Dossierpagina’s 133-136.
47.Dossierpagina 73.
48.Dossierpagina’s 1236, 1237, 1238 en 1240.
49.Dossierpagina’s 1236, 1245, 1248, 1270 en 1271.
50.Dossierpagina’s 1107, 1108 en 1115.
51.Dossierpagina’s 283F en 548 (proces-verbaal van verhoor van [de andere betrokkene] ).
52.Dossierpagina’s 283F, 283G, 548 (proces-verbaal van verhoor van [de andere betrokkene] ) en 812 (proces-verbaal van verhoor van [de verdachte] ).
53.Dossierpagina’s 548 en 549 (proces-verbaal van verhoor van [de andere betrokkene] ).
54.Dossierpagina’s 812 (proces-verbaal van verhoor van [de verdachte] ) en 407 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] )
55.Dossierpagina 550 (proces-verbaal van verhoor van [de andere betrokkene] ) en pagina 7 proces-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg van [de medeverdachte 2] d.d. 20, 22, 26 en 27 februari 2018 en 15 maart 2018.
56.Dossierpagina 814 (proces-verbaal van verhoor van [de verdachte] ).
57.Dossierpagina’s 283D, 409 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ), 550 (proces-verbaal van verhoor van [de andere betrokkene] ), 824 en 825 (proces-verbaal van verhoor van [de verdachte] ) en [de medeverdachte 2] in zijn brief van 25 juni 2017.
58.Dossierpagina’s 813 en 827 (proces-verbaal van verhoor van [de verdachte] ).
59.Dossierpagina’s 452 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ) en 826 (proces-verbaal van verhoor van [de verdachte] ).
60.Dossierpagina’s 283H (telefoon [de verdachte] straalt aan om 05:29 uur aan de Meerssenerweg te Maastricht), 572, 583 en 584 (proces-verbaal van verhoor van [de andere betrokkene] ), en [de medeverdachte 2] in zijn brief van 25 juni 2017.
61.Dossierpagina’s 409, 410 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ), 551 (proces-verbaal van verhoor van [de andere betrokkene] ) en 813 (proces-verbaal van verhoor van [de verdachte] ).
62.Dossierpagina’s 283G, 283H en 551 (proces-verbaal van verhoor van [de andere betrokkene] ).
63.Dossierpagina 364 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ).
64.Dossierpagina 364 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ).
65.Onder andere dossierpagina’s 534 en 535 (proces-verbaal van verhoor van [de andere betrokkene] ).
66.Dossierpagina 404 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ).
67.Brief van [de medeverdachte 2] van 25 juni 2017.
68.Verklaring [de verdachte] in eerste aanleg: pagina 3 proces-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg van [de medeverdachte 1] d.d. 20, 22, 26 en 27 februari 2018 en 15 maart 2018.
69.Dossierpagina’s 795 en 796 (proces-verbaal van verhoor van [de verdachte] ).
70.Dossierpagina’s 544 en 567 (proces-verbaal van verhoor van [de andere betrokkene] ).
71.Dossierpagina 546 (proces-verbaal van verhoor van [de andere betrokkene] ).
72.Pagina 6 van het proces-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg van [de medeverdachte 1] d.d. 20, 22, 26 en 27 februari 2018 en 15 maart 2018.
73.Dossierpagina 404 (proces-verbaal van verhoor van [de medeverdachte 1] ).
74.Dossierpagina 811 (proces-verbaal van verhoor van [de verdachte] ).
75.Extra verlofdagen € 1.441,15 + onbetaald verlof € 320,55.
76.€ 15.000,00 -/- € 1.441,15 -/- € 320,55 = € 13.238,30.