Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het verloop van de procedure
- Het verzoekschrift strekkende tot het bevelen van een voorlopig deskundigenonderzoek ex artikel 202 lid 2 Rv jo artikel 353 Rv, ingekomen ter griffie op 14 september 2020;
- Het verweerschrift voorlopig deskundigenonderzoek, ingekomen ter griffie op 9 november 2020;
- De conclusie van repliek, ingekomen ter griffie op 17 november 2020;
Uit de eigen roladministratie van het hof is het hof voorts gebleken dat [verzoeker] op 21 januari 2020 een memorie van grieven heeft ingediend in de hoofdzaak en dat [verweerder] op 3 maart 2020 een memorie van antwoord heeft ingediend, dat het hof op 31 maart 2020 een arrest in het door [verzoeker] geïnitieerde incident heeft gewezen en dat thans op 3 april 2021 - na een periode van ambtshalve royement - op verzoek van [verzoeker] een pleidooi zal plaatsvinden.
2.De gronden van het verzoek
"Het belang van [verzoeker] bij een dergelijk rapport is immens"(repliek [verzoeker] ). Bij een dergelijk immens belang zou het niet meer dan logisch zijn dat [verzoeker] deze kosten zelf draagt, aldus [verweerder] .
3.De beoordeling
“
Art. 202 Rv bepaalt dat op verzoek van een belanghebbende een voorlopig bericht of verhoor van deskundigen of een voorlopige plaatsopneming of bezichtiging kan worden bevolen. Volgens vaste rechtspraak komt aan de rechter die heeft te oordelen over een verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht als bedoeld in art. 202 Rv, geen discretionaire bevoegdheid toe. De rechter dient het verzoek in beginsel toe te wijzen, mits het verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden.Is aan deze eisen voldaan, dan kan het verzoek slechts worden afgewezen indien de rechter op grond van in zijn beslissing te vermelden feiten en omstandigheden van oordeel is dat
Het is aan de rechter in de hoofdzaak om te bezien en te bepalen of - op basis van hetgeen in hoger beroep in het kader van de twee-conclusiënleer al is gesteld en aangevoerd – een nader of nieuw deskundigenonderzoek aan de orde is. Een toewijzende beslissing in dit stadium in deze zaak zou de gang van zaken in de hoofdzaak slechts ernstig belemmeren en in strijd zijn met een goede procesorde. In ieder geval lijkt bovendien het beoogde onderzoek, gezien de door [verzoeker] al ondernomen processtappen, evenmin nodig voor een oordeel of het raadzaam is de onderhavige procedure voort te zetten.
In het hoofdgeding zal immers op korte termijn pleidooi plaatsvinden, waarna de behandelend kamer de verdere route alsdan zal bepalen, waarbij het hof uitdrukkelijk opmerkt dat het hof in de hoofdzaak, bij de beoordeling kan betrekken de vraag of alsnog een vervolgonderzoek door een deskundige nodig is (bijvoorbeeld uitgebreider naar het effect van de - als door Van den Goor in diens rapportage van 8 februari 2019 in ieder geval summierlijk meegewogen - door [verzoeker] getroffen watervoorzieningen), en daarbij in aanmerking kan nemen dat en waarom de mogelijkheid van een nader voorlopig deskundigenbericht aan de verzoekende partij in deze zaak thans werd onthouden.