ECLI:NL:GHSHE:2021:1415

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
20-003154-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake diefstal, wederspannigheid en bedreiging met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1981 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor diefstal, wederspannigheid en bedreiging met geweld. De feiten vonden plaats op 13 september 2019 in Vlijmen, waar de verdachte werd betrapt op het stelen van een pak wc-papier en plastic bakken uit de Kruidvat. De verdachte verzette zich tegen zijn aanhouding door een politieambtenaar, die hem als bekend persoon herkende. Tijdens de aanhouding bedreigde de verdachte de verbalisant met geweld. Het hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd, waarbij het hof oordeelde dat de verdachte het oogmerk had om de goederen zich wederrechtelijk toe te eigenen en dat er sprake was van een rechtmatige aanhouding. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet de intentie had om te stelen en dat er geen sprake was van een rechtmatige aanhouding, maar het hof verwierp deze argumenten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken en moest een schadevergoeding van €350,00 betalen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003154-19
Uitspraak : 30 april 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 2 oktober 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-221260-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, met parketnummer 01-187945-18, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1981,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
met postadres als opgegeven door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep:
[postadres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen.
Namens de verdachte is primair vrijspraak bepleit ten aanzien van het tenlastegelegde onder 1, 2 en 3. Subsidiair, in het geval het hof mocht komen tot bewezenverklaring van één of meer van deze feiten, is door de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 september 2019 te Vlijmen, gemeente Heusden één of meer pakken wc-papier en/of plastic bakken, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n), te weten aan Kruidvat, heeft weggenomen met het oogmerk om het/deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 13 september 2019 te Vlijmen, gemeente Heusden, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [benadeelde] (brigadier bij politie-eenheid Oost-Brabant), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten doende met de aanhouding van verdachte, door
  • zich uit de greep van die [benadeelde] los te trekken,
  • uit te halen richting die [benadeelde] en/of
  • zijn lichaam in een andere richting te bewegen dan die [benadeelde] dat lichaam wilde brengen en/of houden;
3.
hij op of omstreeks 13 september 2019 te Vlijmen, gemeente Heusden, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen "ik sla je kop van je romp" en/of "ik sla je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 13 september 2019 te Vlijmen, gemeente Heusden, één pak wc-papier en plastic bakken die toebehoorden aan Kruidvat heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 13 september 2019 te Vlijmen, gemeente Heusden, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [benadeelde] (brigadier bij politie-eenheid Oost-Brabant), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten doende met de aanhouding van verdachte, door
  • zich uit de greep van die [benadeelde] los te trekken,
  • uit te halen richting die [benadeelde] en
  • zijn lichaam in een andere richting te bewegen dan die [benadeelde] dat lichaam wilde brengen en/of houden;
3.
hij op 13 september 2019 te Vlijmen, gemeente Heusden, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen "ik sla je kop van je romp" en "ik sla je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De beslissing dat het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – telkens verwezen naar het proces-verbaal voorgeleiding rechter-commissaris van de politie-eenheid Oost-Brabant, District ’s-Hertogenbosch, Basisteam Maasland, registratienummer PL2100-2019192485 z, sluitingsdatum 14 september 2019, met doorgenummerde dossierpagina’s 1 – 36.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 13 september 2019 (pagina’s 12-13), voor zover inhoudende de verklaring van aangeefster [aangeefster] :
Vandaag vrijdag 13 september 2019 werd ik geroepen door mijn collega [collega] dat ik naar voren in de winkel moest komen. Ik zag twee mannen bij de kassa's staan. Ik zag dat de mannen ruzie hadden. Ik zag dat twee mannen aan het duwen en trekken waren en hoorde ze naar elkaar roepen.
Ik hoorde [collega] roepen dat één van de mannen een politie in burger was en dat ik direct de politie moest bellen. Dat heb ik toen direct gedaan. Toen de politie in uniform ter plaatse was hebben zij de verdachte meegenomen.
Ik heb vervolgens de beveiligingsbeelden bekeken en zag het volgende:
Ik zag dat de verdachte buiten de winkel, waar ook onze goederen in rekken staan, één pak wc-papier en twee plastic bakken pakte en in de richting van de bakker liep.
De goederen die zijn weggenomen zijn:
- 1 pak wc-papier a 2,09 euro
- 2 plastic bakken a 1,99 euro per stuk
2.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 13 september 2019 (pagina 15), voor zover inhoudende de verklaring van aangever [benadeelde] :
Ik doe aangifte van bedreiging. Bij mij bestond de overtuiging, dat de verdachte
zijn bedreiging werkelijk ten uitvoer zou leggen.
Zie voor de volledige aangifte het proces verbaal van bevindingen wat is opgemaakt
door verbalisant [benadeelde] onder bvh nummer 2019191884-4.
3.
Het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 september 2019 (pagina’s 1-4), genummerd PL2100-2019191884-4, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [benadeelde][het hof begrijpt telkens: [benadeelde] ]:
Ik, verbalisant, [benadeelde] , brigadier van politie, Eenheid Oost-Brabant, verklaar het volgende.
Ik heb in het directe verleden veelvuldig contact gehad met betrokkene [verdachte]
[het hof begrijpt: de verdachte]daar hij zeer frequent zich schuldig maakt aan strafbare feiten, zoals het onbevoegd besturen van motorrijtuigen, vermogensdelicten en Opiumwet gerelateerde misdrijven. Ik, verbalisant [benadeelde] , heb betrokkene [verdachte] veeelvuldig geverbaliseerd en ook aangehouden. Het is mij ambtshalve bekend dat betrokkene [verdachte] vluchtgevaarlijk is en geweld tegen andere personen, met ingebegrip van politieambtenaren, niet schuwt.
Op 13 september 2019, omstreeks 14:15 uur, liep ik, verbalisant [benadeelde] , over het Plein te Vlijmen
[het hof begrijpt: gemeente Heusden]in de richting van de Akker te Vlijmen.
Ik, verbalisant [benadeelde] , zag de mij ambtshalve bekende [verdachte] staan bij een aantal schappen welke buiten de winkel stonden van de Kruidvat. De genoemde winkel is gelegen aan het Plein 14 te Vlijmen. Ik, verbalisant [benadeelde] , herkende betrokkene [verdachte] aan zijn getinte huidskleur, postuur, mediterraanse uiterlijk en zijn zogenaamde gezichtskenmerken. Ik, verbalisant [benadeelde] , zag direct dat betrokkene [verdachte] schichtig om zich heen keek. Dit terwijl hij doende was een aantal plastic bakken uit een schap te pakken. Ik, verbalisant [benadeelde] , zag dat betrokkene [verdachte] tevens een product in zijn handen had waarvan de verpakking precies hetzelfde was als de producten welke in het schap aanwezig waren. Dit betrof wc-papier. Ik, verbalisant [benadeelde] , verklaar dat ik het opvallend vond dat betrokkene [verdachte] zolang bleef rond kijken en niet naar binnen liep om de goederen te betalen. Ik, verbalisant [benadeelde] , ben verder gelopen en heb op afstand gekeken wat betrokkene [verdachte] ging doen. Ik, verbalisant [benadeelde] , zag dat betrokkene [verdachte] uiteindelijk minimaal twee plastic bakken uit het genoemde schap in handen had en een verpakking met wc-papier en aan liep uit de richting van de winkel. Ik, verbalisant [benadeelde] , zag dat betrokkene [verdachte] duidelijk niet de intentie had om af te rekenen daar hij weg liep van de winkel en meerdere malen om zich heen keek. Ik, verbalisant [benadeelde] , heb extra lang gewacht zodat betrokkene [verdachte] in juridische zin zeker de macht had uitgeoefend over de genoemde goederen. Ik, verbalisant [benadeelde] , zag dat betrokkene [verdachte] ter hoogte liep van de aldaar gelegen bakkerij. Ik, verbalisant [benadeelde] , verklaar dat ik betrokkene [verdachte] heb aangesproken. Ik, verbalisant [benadeelde] , zag dat betrokkene [verdachte] nog steeds lopende was toen ik hem aansprak met een tweetal plastic bakken in zijn handen, een verpakking met wc-papier en nog andere levensmiddelen welke kennelijk niet van de Kruidvat vandaan kwamen. Hierop heb ik, verbalisant [benadeelde] , mezelf kenbaar gemaakt als politieambtenaar en medegedeeld dat hij de goederen had weggenomen en deze niet had afgerekend. Ik, verbalisant [benadeelde] , hoorde betrokkene [verdachte] zeggen dat zijn vriendin in de winkel
was om het af te rekenen. Hierop heb ik gezegd dat we samen naar de winkel zouden gaan om het te verifiëren. Tijdens het betreden van de winkel zag ik dat betrokkene [verdachte] de plastic bakken deponeerde in het schap en zei dat hij deze niet betaald had. Ik, verbalisant [benadeelde] , zag in de winkel verder geen persoon welke zich kenbaar maakte als vriendin van betrokkene [verdachte] . Ik, verbalisant [benadeelde] , heb daarop mijn van dienstwege verstrekte politielegitimatiebewijs ter hand genomen en heb deze getoond aan betrokkene [verdachte] . Daarnaast zei ik dat ik werkzaam was bij de politie.
Ik, verbalisant [benadeelde] , heb in de winkel ter hoogte van de de kassa aan verdachte [verdachte] medegedeeld dat hij was aangehouden ter zake het plegen van een winkeldiefstal.
Ik, verbalisant [benadeelde] , pakte en hield daarop de arm van verdachte [verdachte] vast. Ik, verbalisant [benadeelde] , deelde nogmaals mede dat ik van de politie was en toonde nogmaals mijn van dienstwege verstrekte politielegitimatiebewijs. Ik, verbalisant [benadeelde] , zag dat verdachte [verdachte] direct agressief werd en riep dat hij niks gedaan had. Ik, verbalisant [benadeelde] , zag en voelde dat verdachte [verdachte] zijn spieren aanspande in zijn arm en zijn lichaam naar achteren bewoog. Ik, verbalisant [benadeelde] , zag dat verdachte [verdachte] zijn boodschap deponeerde op de vaste winkel aldaar. Ik, verbalisant [benadeelde] , deelde mede dat hij was aangehouden en mee moest werken. Ik, verbalisant [benadeelde] , zag en hoorde dat verdachte [verdachte] mij mededeelde dat ik hem moest laten daar hij anders helemaal gek zou worden of woorden van gelijke strekking. Ik heb daarop direct medegedeeld dat hij was aangehouden en ik geweld zou gebruiken als hij agressief zou worden. Ik, verbalisant [benadeelde] , zag en hoorde dat verdachte [verdachte] nog agressiever werd, dit hoorde ik daar hij begon te schreeuwen, aan zijn grimas van zijn gezicht en hij begon zelfs hevig te transpireren. Uiteindelijk trok verdachte [verdachte] zich los terwijl ik hem stevig vast had. Ik, verbalisant [benadeelde] , had de overtuiging dat verdachte [verdachte] wilde vluchten van de plaats delict. Hierop wilde ik, verbalisant [benadeelde] , hem vastpakken in een halscontrole, echter, toen werd verdachte [verdachte] zeer gewelddadig. Hij duwde mij met zeer veel kracht weg en riep diverse verwensingen welke als strekking hadden dat hij mij pijn en letsel zou gaan aanbrengen.
Ik, verbalisant [benadeelde] , zag dat verdachte [verdachte] zeer dreigend op mij af liep, met zijn handen geheven, waardoor ik overtuigd was dat verdachte [verdachte] mij geweld zou willen aan doen. Ik, verbalisant [benadeelde] , heb daarop reflexmatig twee attemi's gegeven in het gelaat van verdachte [verdachte] . Ik, verbalisant [benadeelde] , zag dat verdachte [verdachte] met kracht uithaalde naar mijn hoofd. Ik, verbalisant [benadeelde] , zag dat deze slag mij net niet raakte daar ik achteruit stapte. Ik, verbalisant [benadeelde] , zag dat verdachte [verdachte] met gebalde vuisten geheven in de lucht voor mij kwam staan. Ik, verbalisant [benadeelde] , zag dat verdachte [verdachte] zeer agressief was en met luide stem riep dat hij mijn kop van mijn romp ging slaan. Hij zou laten zien wat hij kon en ik zou geen partij voor hem zijn.
Ik, verbalisant [benadeelde] , voelde mezelf bedreigd en was overtuigd van het feit dat verdachte [verdachte] mij zwaar lichamelijk letsel wilde gaan toebrengen. Ik, verbalisant [benadeelde] , zag dat verdachte uiteindelijk achteruit liep en het gang pad in liep. Ik, verbalisant [benadeelde] , zag dat verdachte [verdachte] verder de winkel in liep. Ik, verbalisant [benadeelde] , ben hem gevolgd en hoorde hem met luidde stem roepen dat ik hem geslagen had en hij mij kapot zou slaan als ik hem niet met rust zou laten, of woorden van gelijke strekking. Ik, verbalisant [benadeelde] , zag dat verdachte [verdachte] de gangpaden door liep kennelijk met als doel om te vluchten van de
plaats delict. Ik, verbalisant [benadeelde] , zag dat hij ineens een sprint trok in de
richting van de uitgang. Ik zag dat een onbekende man voor hem ging staan en hem vastpakte. Ik, verbalisant [benadeelde] , heb daarop direct verdachte [verdachte] in een halscontrole genomen en tezamen met de onbekende man hem gefixeerd tegen een aldaar aanwezig kassa. Ik, verbalisant [benadeelde] , verklaar dat ik zag en voelde dat verdachte [verdachte] zijn gehele bovenlichaam spande en met zeer veel kracht zich weg duwde van de kassa vandaan. Zodoende bewoog verdachte zich met kracht in tegengestelde richting dan ik hem hield. Ik, verbalisant [benadeelde] , duwde hem juist tegen de toonbank van de kassa aan om hem te fixeren. Ik, verbalisant [benadeelde] , deelde aan verdachte [verdachte] meerdere malen mede dat hij moest stoppen met verzet plegen daar hij strafbaar bezig was. Ik, verbalisant [benadeelde] , zag en voelde dat verdachte [verdachte] mijn hand met kracht vastpakte en deze vasthield daarnaast bleef hij meer dan vijf minuten doende met krachtig zijn lichaam naar achteren bewegen om kennelijk los te komen. Ik heb constant met de onbekende man met kracht tegen de toonbank van de kassa aangeduwd. Ik voelde dat de armen van de verdachte op spanning stonden alsmede zijn gehele bovenlichaam. Ik, verbalisant [benadeelde] , zag dat verdachte kennelijk zoveel kracht bleef zetten dat er gewoon letterlijk zweet van zijn gezicht af liep. Ik, verbalisant [benadeelde] , kon tezamen met de onbekende man nauwelijks verdachte [verdachte] onder controle houden tegen de toonbank, zo krachtig hij zich verzette tegen zijn aanhouding. Tijdens de worsteling werd de verdachte [verdachte] soms even wat rustiger en deelde dan mede dat we hem los moesten laten daar hij anders gek werd en dat hij niets gedaan had. Als verdachte [verdachte] dan constateerde dat we hem niet los lieten ging hij weer maximaal in verzet en dan voelde ik direct weer dat de verdachte [verdachte] in tegengestelde richting zichzelf bewoog dan ik hem trachtte te houden namelijk tegen de toonbank.
De onbekende persoon welke mij geassisteerd heeft bij de aanhouding bleek later [getuige]
genaamd te zijn.
Ik, verbalisant [benadeelde] , verklaar dat door het gedrag van verdachte [verdachte] mezelf
ernstig bedreigd heb gevoeld. Ik was in privé tijd doende met winkelen en werd ineens geconfronteerd met zeer veel agressie van verdachte [verdachte] . Ik, verbalisant [benadeelde] , verklaar dat ik overtuigd was dat hij mij zwaar lichaam letsel wenste toe te brengen gezien zijn gedrag, gevechtshouding, mijn ambtshalve kennis van verdachte en uitlatingen die hij deed.
Nadat ik, verbalisant [benadeelde] , verdachte gefixeerd had, met hulp van getuige [getuige] , is verdachte nagenoeg constant doende geweest met het plegen van wederspannigheid en het intimideren van mij en de getuige om hem te laten gaan.
4.
Het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 september 2019 (pagina 11), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op zaterdag 14 september 2019, bekeek ik de camerabeelden welke, op vrijwillige basis overhandigd waren door de Kruidvat te Vlijmen voor onderzoek.
Ik zag dat de tekst op de schermen van
de getoonde beelden betrof: 13-09-2019 * 14:18:00 uur.
Ik zag dat het fragment direct begon met de verdachte in beeld en een goed wat
bij mij bekend staat als een pak wc-papier. Ik zag dat dit buiten de winkel gebeurde.
Ik zag dat de verdachte met het wc-papier van links naar rechts uit beeld liep en
omstreeks 00:45 seconden terug in beeld kwam om vervolgens aan de linkerzijde van de winkel weer uit het zicht van de camera te lopen.
Omstreeks 01:09 seconden zag ik de verdachte met de bij mij ambtshalve bekende collega in burger, [benadeelde] , in beeld lopen. Ik zag dat deze net voor de ingang even tot stilstand kwamen, waarbij [benadeelde] zijn legitimatiebewijs liet zien aan de verdachte. Vervolgens zag ik dat [benadeelde] de verdachte bij zijn arm vastpakte en verder de winkel in liep. Ik zag dat de verdachte en [benadeelde] op enig moment in een worsteling kwamen voor het resterende tijd van het fragment. Ik zag dat de verdachte op enig moment een slaande beweging maakte richting [benadeelde] , welke hij ontweek.
5.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 14 september 2019 (pagina’s 22-26), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
Ik zag dat er buiten voor de Kruidvat schappen stonden met acties erop. Ik zag dat er wc-papier lag voor ik dacht 2.09 euro. Ik pakte één wc-papier en wat plastic bakjes. Ik liep voor mijn gevoel zo'n 2 meter verder. Daar werd ik aangesproken door een onbekende man.
Ik hoorde dat hij zei dat ik was aangehouden en dat ik mee moest. Wij liepen toen alweer terug richting de winkel. Toen legde ik de plastic bakken terug in de schappen en daarna liet hij direct een pasje zien met zijn foto erop en de tekst ‘politie’. Opeens pakte hij mij stevig vast. Ik voelde me hierdoor niet prettig en maakte mezelf los door mijn arm van hem af te draaien.
Ik zei toen “als je mij begint te slaan dan ga ik terug slaan”.
6.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 13 september 2019 (pagina 17), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige] :
Op vrijdag 13 september 2019 liep ik de Kruidvat aan het Plein te Vlijmen in.
Toen ik de winkel inliep hoorde ik een hoop geschreeuw. Ik hoorde de getinte meneer wel een keer of 8 zeggen, "ik hoek je neer". Ik zag dat hij deze woorden richtten tot de filiaalhouder. Ik zag dat er over een weer geslagen werd. Ik heb deze mannen toen uit elkaar gehaald. Ik hoorde de ‘filiaalhouder’ vervolgens zeggen dat de getinte man was aangehouden. Toen werd mij duidelijk dat het
[het hof begrijpt: ‘de filiaalhouder’]een politieagent was. Ik hield vervolgens samen met de agent de getinte man in bedwang. Hij werd door ons over de kassa heen gebogen. Ik voelde dat de getinte man continue probeerde los te komen.
7.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 2 oktober 2019, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
Ik heb als gevolg daarvan een dreigende houding aangenomen.
Bewijsoverwegingen
Bespreking van het verweer ten aanzien van feit 1
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen aan hem is tenlastegelegd ten aanzien van feit 1. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat het oogmerk van de verdachte om de producten zich wederrechtelijk toe te eigenen, ontbreekt. De verdachte was in gedachten verzonken en heeft ongeveer twee meter gelopen – met de producten in zijn handen – richting de bakkerij die zich naast Kruidvat bevindt. De verdachte keek of hij wel genoeg geld bij zich had. Hij had immers kort daarvoor boodschappen gedaan bij de Jumbo. Voorts stelt de verdediging zich op het standpunt dat de verbalisant vooroordelen had ten aanzien van de verdachte, omdat hij hem ambtshalve kent. De verbalisant kon uit de uiterlijke verschijningsvorm niet afleiden dat de verdachte het oogmerk had om de producten zich wederrechtelijk toe te eigenen. Het gedrag van de verdachte heeft dan ook geen aanleiding kunnen geven voor een redelijk vermoeden van schuld. Derhalve kan geen sprake zijn van diefstal.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het dossier volgt dat de verdachte zich op 13 september 2019 bevindt bij Kruidvat te Vlijmen. Buiten de winkel van Kruidvat staan schappen met producten, waaronder wc-papier en plastic bakken. Uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt dat de verdachte buiten de winkel met een pak wc-papier in zijn handen van links naar rechts uit beeld liep en na enige tijd weer in beeld kwam om vervolgens via de linkerzijde weer uit beeld te lopen.
Verbalisant [benadeelde] is in zijn privétijd ter plaatse aanwezig en ziet de hem ambtshalve bekende verdachte schichtig om zich heen kijken terwijl de verdachte plastic bakken uit een van de schappen pakt welke zich buiten de winkel van Kruidvat bevinden. Verbalisant [benadeelde] zag dat de verdachte ook wc-papier in zijn handen had welke verpakking exact overeenstemt met de verpakking van de producten die onder meer in de schappen lagen. Verbalisant [benadeelde] houdt de verdachte enige tijd op afstand in de gaten. Hij ziet dat de verdachte meerdere malen om zich heen kijkt en in plaats van de winkel te betreden om de goederen te betalen, met die producten van de winkel wegloopt. Verbalisant [benadeelde] heeft nog even gewacht en de verdachte, terwijl deze verder uit de richting van de Kruidvat liep, aangesproken. Toen zij samen terug naar de winkel liepen en verbalisant [benadeelde] zich als politieambtenaar bekend had gemaakt aan de verdachte, heeft verdachte opgemerkt dat zijn vriendin in de winkel was om de goederen af te rekenen. Bij de winkel aangekomen, plaatste de verdachte de plastic bakken terug in het schap en zei hij dat hij die niet betaald had. In de winkel bleek niemand aanwezig die zich als de vriendin van verdachte kenbaar maakte. Het wc-papier dat verdachte bij zich droeg bleek evenmin te zijn betaald.
Op basis van het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte het oogmerk had om zich het wc-papier en de plastic bakken wederrechtelijk toe te eigenen. Op het moment dat de verdachte van de winkel wegliep in de richting van de bakkerij had hij reeds de feitelijke heerschappij over deze goederen en daarmee was de diefstal voltooid. Dat de verdachte niet de intentie had om de goederen weg te nemen zonder deze te betalen, acht het hof gelet op voornoemde feiten en omstandigheden niet aannemelijk.
Het verweer wordt verworpen.
Bespreking van het verweer ten aanzien van feit 2
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen aan hem is tenlastegelegd ten aanzien van feit 2. Daartoe is – kort gezegd – het navolgende aangevoerd. Niet wordt betwist dat de verdachte zich heeft verzet, maar de verdediging stelt zich op het standpunt dat er geen sprake was van een verdenking van een misdrijf en daarom ook niet van een rechtmatige aanhouding. Voor zover de verdachte zich tegen die aanhouding heeft verzet, was sprake van noodweer, omdat de verdachte zich diende te verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door verbalisant [benadeelde] .
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Zoals vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de diefstal heeft gepleegd. Op het moment dat verbalisant [benadeelde] aan de verdachte in de Kruidvat meedeelde dat de verdachte ter zake van die diefstal (op heterdaad) was aangehouden, was er sprake van een redelijk vermoeden van schuld. Verbalisant [benadeelde] handelde op dat moment in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Hij heeft zich tegenover de verdachte meerdere keren als politieambtenaar kenbaar gemaakt en geïdentificeerd.
Het hof verwerpt dan ook het verweer.
Bespreking van het verweer ten aanzien van feit 3
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen aan hem is tenlastegelegd ten aanzien van feit 3. Daartoe is het navolgende aangevoerd. De verbalisant verklaart dreigementen te hebben gehoord die zouden zijn geuit door de verdachte en die in het dagelijks spraakgebruik als bedreigend kunnen worden aangemerkt. Verdachte ontkent echter die woorden te hebben geuit. Wel zou hij hebben gezegd: “Ik hoek je neer.” Verdachtes verklaring vindt steun in de verklaring van getuige [getuige] . Getuige [getuige] heeft gehoord dat de verdachte acht keer zei: “Ik hoek je neer”. Dat de woorden zoals opgenomen in de tenlastelegging zijn geuit door de verdachte staat derhalve onvoldoende vast. Het is bovendien nog maar de vraag of de woorden die de verdachte wel zegt te hebben geuit in juridische zin als bedreiging kunnen worden aangemerkt. Derhalve is er geen sprake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte bij zijn aanhouding door verbalisant [benadeelde] agressief was en zich in woorden en daden hevig tegen die aanhouding verzette. Op enig moment heeft getuige [getuige] aan die aanhouding bijstand verleend. Ook daarna probeerde de verdachte zich aan de aanhouding te onttrekken. Dat de getuige [getuige] heeft verklaard dat hij de verdachte tijdens de gebeurtenissen wel een keer of acht heeft horen zeggen: "Ik hoek je neer" sluit niet uit dat de verdachte tegen verbalisant [benadeelde] ook andere bewoordingen heeft geuit. Het hof ziet op dit punt geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van het door verbalisant [benadeelde] op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal, dat overigens op andere details steun vindt in de andere bewijsmiddelen. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte verbalisant [benadeelde] dreigend de woorden heeft toegevoegd "ik sla je kop van je romp" en "ik sla je kapot",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking. De aard van die uitlatingen en de omstandigheden waaronder zij zijn gedaan, leveren naar het oordeel van het hof een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht op.
Het verweer strekkende tot vrijspraak van dit feit wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
wederspannigheid.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep is ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde (subsidiair) bepleit dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer en daarom, zo begrijpt het hof, moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Voor zover er door verbalisant [benadeelde] bij de aanhouding geweld is toegepast, is dat geweld naar het oordeel van het hof niet aan te merken als een ogenblikkelijk wederrechtelijke aanranding van verdachte, maar als gedragingen die erop zijn gericht het verzet van verdachte tegen de aanhouding te doen staken. Nu de verdachte de hem verweten gedragingen en bedreigingen niet heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding faalt ook het beroep op noodweer.
Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De politierechter heeft de verdachte veroordeeld ter zake diefstal, wederspannigheid en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft bevestiging van het vonnis gevorderd.
Namens de verdachte is subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Door de verdediging is bepleit dat de duur van de op te leggen straf niet langer zal zijn dan de duur van het voorarrest van de verdachte.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal, wederspannigheid en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte door het plegen van het onderhavige strafbare feit niet alleen voor schade heeft gezorgd, maar ook voor overlast en ergernis.
  • de omstandigheid dat de verdachte weinig achting lijkt te hebben voor het gezag van de politie.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 9 februari 2021, waaruit blijkt dat hij zich eerder schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke feiten, waarvoor hij onherroepelijk is veroordeeld, en de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Naar het oordeel van het hof kan in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van 3 weken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 350,00 (immateriële schade). Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. De advocaat-generaal heeft gevorderd het vonnis – en derhalve ook de beslissing op de vordering tot schadevergoeding – te bevestigen. De verdediging heeft bepleit dat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege de bepleite vrijspraken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes onder 2 en 3 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof is van oordeel dat, gelet op het handelen van de verdachte en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, het gevorderde bedrag aan immateriële schade voldoende is onderbouwd tot het bedrag dat ook de politierechter heeft toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 2 en 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 350,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Oost-Brabant van 15 februari 2019 onder parketnummer 01-187945-18. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd het vonnis van de politierechter te bevestigen en daarmee ook de beslissing tot tenuitvoerlegging van voormelde gevangenisstraf. De verdediging heeft bepleit de vordering af te wijzen.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 weken dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 180, 285 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2019.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2019.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 15 februari 2019, met parketnummer 01-187945-18, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Aldus gewezen door:
mr. R.G.A. Beaujean, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. H. von Hebel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.M.M. Dielesen, griffier,
en op 30 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R.G.A. Beaujean en mr. H. von Hebel zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.