ECLI:NL:GHSHE:2021:1409

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
20-000998-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor rijden onder invloed van alcohol en ongeldig rijbewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld voor het besturen van een personenauto terwijl hij onder invloed van alcohol was, en voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 augustus 2018 in Linne als bestuurder van een motorrijtuig handelde terwijl zijn adem een alcoholgehalte van 235 microgram per liter uitgeademde lucht vertoonde, wat een overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 inhoudt. De verdachte is vrijgesproken van het tweede feit, het rijden met een ongeldig rijbewijs, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij op de hoogte was van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 300,00, subsidiair 6 dagen hechtenis, en heeft de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 1 week. De beslissing is genomen na afweging van de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de relevante wetgeving.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-000998-20
Uitspraak : 30 april 2021
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zitting houdende te Maastricht, van 10 april 2019 met parketnummer 96-171003-18, alsmede de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf onder parketnummer 03-121316-15, in de strafzaak tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter ter zake van ‘overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994’ (feit 1) en ‘overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ (feit 2) bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Voorts heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van hetgeen onder feit 2 aan hem ten laste is gelegd, het onder feit 1 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een geldboete van € 300,00 subsidiair 6 dagen hechtenis. Voorts is gerequireerd tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging, aangezien volgens de advocaat-generaal niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap droeg van de veroordeling waarbij hij onder meer tot een voorwaardelijke gevangenisstraf was veroordeeld.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 2 tenlastegelegde en zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het onder feit 1 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof. Voorts heeft hij een straftoemetingsverweer gevoerd, in die zin dat is verzocht te volstaan met een lagere geldboete dan door de advocaat-generaal is geëist, waarbij tevens is verzocht om betaling in termijnen toe te staan.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd, reeds omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 augustus 2018 te Linne, gemeente Maasgouw, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 235 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
2.
hij op of omstreeks 20 augustus 2018 te Linne, gemeente Maasgouw, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Rijksweg, als bestuurder een motorrijtuig (personenauto) van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van feit 2
De verdachte staat ingevolge hetgeen onder feit 2 aan hem ten laste is gelegd terecht ter zake van het op 20 augustus 2018 te Linne besturen van een motorrijtuig, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
Uit het procesdossier komt weliswaar naar voren dat het rijbewijs van de verdachte bij besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen d.d. 13 juni 2018 met ingang van 20 juni 2018 ongeldig is verklaard en de verdachte desalniettemin op 20 augustus 2018 als bestuurder van een personenauto is opgetreden, doch niet kan worden vastgesteld dat de verdachte op 20 augustus 2018 wist van die ongeldigverklaring, althans dat hij zulks redelijkerwijs moest weten. De omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte per aangetekende brief is verzonden naar het toenmalige adres van de verdachte is daartoe niet voldoende. Evenmin kan de wetenschap worden afgeleid of verondersteld uit overige omstandigheden die uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
Bij die stand van zaken schiet het bewijs tekort dat de verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan. Mitsdien zal het hof de verdachte daarvan vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 20 augustus 2018 te Linne, gemeente Maasgouw, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 235 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Met betrekking tot het bewezenverklaarde feit volstaat het hof, gelet op de omstandigheid dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en dienaangaande geen vrijspraak is bepleit, met de volgende opgave van de bewijsmiddelen conform het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
1.
Het proces-verbaal ter zake van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 van 20 augustus 2018, op ambtsbelofte opgesteld door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , respectievelijk aspirant en brigadier van politie, proces-verbaalnummer PL2300-2018127040, voor zover inhoudende het relaas van voornoemde verbalisanten dat op 20 augustus 2018 op [adres 2] , gemeente Maasgouw, de verdachte als bestuurder van een personenauto is opgetreden terwijl zijn adem bij een ademanalyse 235 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te bevatten.
2.
Het proces-verbaal van 20 augustus 2018 met nummer PL2300-2018127040, op ambtsbelofte opgesteld door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , respectievelijk aspirant en brigadier van politie, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte B. Berger van 20 augustus 2018:
Ik erken dat ik, na het nuttigen van alcoholhoudende drank, als bestuurder ben opgetreden.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het besturen van een personenauto, terwijl hij onder invloed was van alcohol. Door aldus te handelen heeft de verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en er blijk van gegeven zich weinig gelegen te laten liggen aan de hier te lande geldende verkeerswetgeving. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 9 februari 2021, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Daaronder bevinden zich veroordelingen ter zake van overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. Die veroordelingen hebben de verdachte er niet van weerhouden opnieuw de verkeerswetgeving naast zich neer te leggen.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. De raadsman heeft ten overstaan van het hof aangevoerd dat de verdachte maatschappelijk wordt begeleid, hij onder bewind staat, drie niet bij hem inwonende kinderen heeft en woonachtig is in een kamerappartement.
Een en ander komt ook naar voren uit de door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde brief, afkomstig van de bestuurder [bewindvoerder] van de organisatie B-there die de verdachte begeleidt.
Alles afwegende acht het hof, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, oplegging van een geldboete ter hoogte van € 300,00 subsidiair 6 dagen hechtenis passend en geboden. Daarbij heeft het hof tevens de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatie-punten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, in aanmerking genomen.
Bij de vaststelling van de hoogte van voormelde geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte. Gelet op die draagkracht ziet het hof aanleiding om, zoals door de verdediging is verzocht, te bepalen dat de op te leggen geldboete in drie gelijke maandelijkse termijnen van € 100,00 mag worden voldaan.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie bij het parket Centrale Verwerking van het Openbaar Ministerie, optredende in het arrondissement Limburg, heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zitting houdende te Roermond van 26 augustus 2015 onder parketnummer 03-121316-15 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof stelt vast dat het vonnis waarbij voormelde voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd, bij verstek is gewezen. Uit de het hof ter beschikking staande administratieve systemen komt naar voren dat namens de verdachte op 4 september 2015 tegen dat vonnis hoger beroep is ingesteld en dat dit hoger beroep op 19 september 2016 is ingetrokken.
Naar het oordeel van het hof kan uit die omstandigheid in redelijkheid worden afgeleid dat de verdachte in ieder geval op 4 september 2015, doch ten laatste op of omstreeks 19 september 2016, bekend is geworden met de voorwaardelijke straf waartoe hij op 26 augustus 2015 door de politierechter te Roermond is veroordeeld.
Met het intrekken van het hoger beroep op 19 september 2016 is vorenbedoeld vonnis op diezelfde datum onherroepelijk geworden. Deze datum is ook vermeld op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 9 februari 2021. Met het onherroepelijk worden van het vonnis van 26 augustus 2015 op 19 september 2016 is tevens de proeftijd van 2 jaren, die aan de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week is verbonden, ingegaan.
Nu is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd aan het bewezenverklaarde strafbare feit schuldig heeft gemaakt, is het hof van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden gelast. Mitsdien zal het hof daartoe overgaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24a, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis;
bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
3 (drie) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 100,00 (honderd euro);
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zitting houdende te Roermond, van 26 augustus 2015, gewezen onder parketnummer 03-121316-15, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. P.J.D.J. Muijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen en mr. J.P.T.G. van den Uithoorn, griffiers,
en op 30 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Muijen voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.