ECLI:NL:GHSHE:2021:1381

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
200.279.528_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewind en proceskostenveroordeling

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de betrokkene tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 2 juni 2020. De betrokkene heeft op 8 juni 2020 hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. De bewindvoerder heeft op 18 augustus 2020 een verweerschrift ingediend. Echter, op 2 maart 2021 heeft de betrokkene het hoger beroep ingetrokken, wat leidde tot een verzoek van de bewindvoerder om de betrokkene in de proceskosten te veroordelen, aangezien de mondelinge behandeling al was voorbereid. De betrokkene heeft zich op 8 april 2021 tegen dit verzoek verweerd.

Het hof heeft vastgesteld dat de grieven van de betrokkene niet worden gehandhaafd, wat betekent dat de betrokkene niet-ontvankelijk wordt verklaard in het verzoek in hoger beroep. Het hof oordeelt dat, hoewel de betrokkene het beroep kort voor de mondelinge behandeling heeft ingetrokken, dit niet voldoende is om te concluderen dat de procedure nodeloos is ingesteld. Gezien de aard van de procedure is het gebruikelijk om de proceskosten te compenseren, wat inhoudt dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het hof heeft daarom het verzoek van de bewindvoerder om de betrokkene in de proceskosten te veroordelen afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.

De beslissing is op 6 mei 2021 openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 6 mei 2021
Zaaknummer: 200.279.528/01
Zaaknummer eerste aanleg: 8287093 MS VERZ 20-92
in de zaak in hoger beroep van:
[de betrokkene],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de betrokkene,
advocaat: mr. R.G.P. Voragen,
tegen
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de mentor,
advocaat: mr. J.M.E. van den Heuvel.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder van betrokkene,
en
[broer 1],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: broer van betrokkene,
en
[broer 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: broer van betrokkene.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 2 juni 2020.
2. Het geding in hoger beroep
De betrokkene is op 8 juni 2020 in hoger beroep gekomen tegen voormelde beschikking.
De bewindvoerder heeft op 18 augustus 2020 bij het hof een verweerschrift ingediend.
Bij bericht van 2 maart 2021 heeft de betrokkene het hoger beroep ingetrokken.
Bij brief van 3 maart 2021 heeft de bewindvoerder verzocht de betrokkene in de proceskosten te veroordelen, aangezien de mondelinge behandeling reeds was voorbereid door de bewindvoerder en diens advocaat, en het verzoek zeer kort voor de mondelinge behandeling is ingetrokken door de betrokkene.
Bij brief van 8 april 2021 heeft de betrokkene zich hiertegen verweerd.

3.De beoordeling

Het hof maakt uit voormeld bericht op dat de grieven niet worden gehandhaafd. Dit brengt mee dat de betrokkene niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het verzoek in hoger beroep.
Het hof oordeelt ten aanzien van het verzoek van de bewindvoerder om betrokkene in de proceskosten te veroordelen dat betrokkene weliswaar het verwijt kan worden gemaakt pas daags voorafgaand aan de mondelinge behandeling het beroep te hebben ingetrokken, maar dat dit in dit geval onvoldoende is om vast te stellen dat de procedure nodeloos is ingesteld. Het hof betrekt daarbij bovendien dat het gebruikelijk is om in een zaak als de onderhavige – gelet op de aard van de procedure – de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof zal alles overziende het verzoek van de bewindvoerder om de betrokkene in de proceskosten te veroordelen afwijzen, en de proceskosten tussen partijen compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in het verzoek in hoger beroep;
compenseert de proceskosten, in die zin, dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.L. Schaafsma-Beversluis en A.M. Bossink en is in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.