ECLI:NL:GHSHE:2021:1379

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
200.289.288_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige na eerdere zorgen over ontwikkeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om een minderjarige, geboren in 2004, onder toezicht te stellen. De Raad had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank, dat was afgewezen. De Raad stelde dat er nog steeds zorgen waren over de ontwikkeling van de minderjarige, die sinds 2017 niet meer regulier onderwijs had gevolgd en in het verleden te maken had gehad met ernstige problemen, waaronder een vroege zwangerschap en een verstoorde relatie met haar moeder. De moeder daarentegen betwistte de zorgen en stelde dat de situatie inmiddels verbeterd was. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 april 2021 heeft de minderjarige haar mening kenbaar gemaakt, en het hof heeft de situatie zorgvuldig gewogen. Het hof concludeerde dat de zorgen van de Raad voornamelijk betrekking hadden op het verleden en dat er op dat moment geen concrete signalen waren dat de ontwikkeling van de minderjarige nog steeds bedreigd werd. De moeder had haar verantwoordelijkheid genomen en de minderjarige was gefocust op haar toekomst. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij het verzoek tot ondertoezichtstelling werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 6 mei 2021
Zaaknummer : 200.289.288/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/283885 / JE RK 20-2210
in de zaak in hoger beroep van:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.N. Voogd.
Deze beschikking gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 5 november 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 januari 2021, heeft de raad verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - het inleidend verzoek van de raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg alsnog toe te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 maart 2021, heeft de moeder verzocht om de raad niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek in hoger beroep dan wel het verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 april 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Voogd;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 3 maart 2021. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de brief met bijlagen van de raad d.d. 12 februari 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader) is op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen afgewezen.
3.3.
De raad kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De raad voert - kort samengevat - het volgende aan.
De zorgen zoals beschreven in het rapport van 16 oktober 2020 zijn niet weggenomen. Er is geen zicht op de situatie van [minderjarige] . Samenwerking met de moeder is niet meer mogelijk. Het systeem heeft zich volledig gesloten. De moeder meent dat begeleiding niet meer nodig is en zorgen worden door haar en [minderjarige] weggewuifd. Dit kan geen reden zijn om geen ondertoezichtstelling uit te spreken.
De huisarts heeft op 17 december 2020 een melding gedaan bij Veilig Thuis wegens schoolverzuim van [minderjarige] om voor de moeder en het huishouden te zorgen. Bovendien meldde de huisarts dat medische zorg aan [minderjarige] werd onthouden en (psychische) nazorg na ongeplande zwangerschap en miskraam is geweigerd. Er zou verder bij [minderjarige] mogelijk sprake zijn geweest van een depressie, trauma en agressieregulatie-problematiek. Daarom waren er wel degelijk gronden voor een ondertoezichtstelling aanwezig. Het is nu niet duidelijk wat er is gebeurd en of deze problemen niet meer aanwezig zijn.
De problemen rondom het onderwijs spelen al sinds 2017. Er is wel degelijk hulp geboden, maar de moeder kon zich niet verenigen met de weg die voor [minderjarige] was voorgesteld. In het verleden liet [minderjarige] op school zelfbepalend gedrag zien. Het huidige traject via de LOI is volgens de raad niet passend. [minderjarige] hoort in een klas op school te zitten, waarbij zij contact heeft medeleerlingen. [minderjarige] kan nu geen passende ontwikkeling doormaken en er wordt nu niet aan haar sociale en emotionele ontwikkeling gewerkt. Er is bovendien geen zicht op de voortgang van het onderwijs.
De raad kan niet aangeven of [minderjarige] nog steeds in haar ontwikkeling wordt bedreigd, omdat de raad hier geen zicht op heeft. Het is voor de raad inmiddels voorstelbaar, mede gelet op de weerstand bij de moeder en [minderjarige] , om hen het voordeel van de twijfel te geven.
3.5.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
Primair vindt zij dat de raad geen kenbare grieven naar voren heeft gebracht.
Verder is niet voldaan aan de gronden voor een ondertoezichtstelling. De enkele mogelijkheid dat er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging is onvoldoende. Er is de moeder recent geen concrete hulp aangeboden, zodat zij ook geen hulp heeft geweigerd. Het is in het verleden de moeder zelf geweest die de hulpverlening heeft ingeschakeld.
De melding van Veilig Thuis berust op de situatie van vorig jaar en is meegewogen in de beslissing van de rechtbank. Inmiddels is de situatie veranderd.
De moeder erkent dat er in het verleden terechte zorgen over [minderjarige] zijn geweest, maar [minderjarige] heeft dit achter zich kunnen laten en het is [minderjarige] en de moeder gelukt om er samen uit te komen. [minderjarige] heeft het gebeuren rondom de zwangerschap/miskraam verwerkt en heeft geen verdere hulpvraag. Het feit dat de moeder nu niet aan de bel trekt en/of met de raad in gesprek gaat betekent niet dat het met [minderjarige] slecht gaat. Ten onrechte suggereert de raad dat de antwoorden van de moeder en [minderjarige] leugenachtig zijn.
[minderjarige] heeft een sterke persoonlijkheid, is gefocust op school en is toekomstgericht. Zij wil na de havo een opleiding tot vroedvrouw volgen. Zij volgt nu onderwijs via de LOI, heeft regelmatige huiswerkbegeleiding en heeft een vrijstelling van de inschrijfplicht. Dit is op eigen kracht geregeld, omdat het de betrokken hulpverlening niet is gelukt om een reguliere school te vinden.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.6.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen beoordeling en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat niet voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW.
3.6.3.
Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verklaard is voldoende gebleken dat er in het verleden terechte en ernstige zorgen over [minderjarige] waren.
Het staat vast dat [minderjarige] sinds 2017 niet meer voor een langere, aaneengesloten periode regulier onderwijs heeft gevolgd.
Verder is gebleken dat er zorgen zijn geweest over het zelfbepalend gedrag van [minderjarige] . Het kwam bijvoorbeeld voor dat [minderjarige] zonder toestemming van haar moeder met haar vriend in een hotel in Amsterdam verbleef. Ten aanzien van deze relatie waren er meer zorgen. Bovendien is sprake geweest van een vroege zwangerschap. Daar kwam bij dat de relatie tussen de moeder en [minderjarige] ernstig was verstoord en [minderjarige] thuis veelal op haar kamer verbleef. Ook de huisarts heeft zorgen over [minderjarige] geuit, hetgeen heeft geresulteerd in een melding bij Veilig Thuis.
3.6.4.
Voornoemde zorgen lijken echter te zien op het verleden.
Uit hetgeen de raad naar voren heeft gebracht is niet gebleken dat [minderjarige] op dit moment nog in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De raad heeft weliswaar geen zicht op de huidige situatie van [minderjarige] . Desondanks zijn er uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verklaard geen althans onvoldoende concrete signalen naar voren gekomen die het hof ook nu nog ernstige zorgen baren.
De melding van de huisarts ziet op de situatie in de zomer van 2020. [minderjarige] heeft kennelijk een weg gevonden in het verwerken van de zwangerschap/miskraam. De relatie tussen de moeder en [minderjarige] is na intensieve gesprekken hersteld en [minderjarige] is inmiddels gefocust op haar toekomst. Het hof ziet onvoldoende aanwijzingen om hetgeen de moeder hieromtrent heeft verklaard in twijfel te trekken.
Uit de stukken is verder gebleken dat [minderjarige] onderwijs volgt en dat zij hierin wekelijks wordt begeleid door een huiswerkinstituut. Deze situatie is weliswaar verre van ideaal, maar een alternatief is niet voorhanden en het hof ziet hierin en uit hetgeen de raad verder nog naar voren heeft gebracht onvoldoende grond om [minderjarige] onder toezicht te stellen. Daar komt bij dat [minderjarige] inmiddels de leeftijd van zeventien jaar heeft bereikt en zij een enorme weerstand bij de ondertoezichtstelling ervaart, zodat er van de maatregel gedurende de korte termijn tot haar meerderjarigheid geen voldoende effect meer valt te verwachten.
Het hof vertrouwt er op dat de moeder haar verantwoordelijkheid zal nemen indien de situatie in negatieve zin verandert. Het hof acht dit vertrouwen gerechtvaardigd, aangezien de moeder in het verleden ook op eigen initiatief contact met de hulpverlening heeft gezocht.
3.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van
5 november 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en A.J.F. Manders en is op 6 mei 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.