In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om een minderjarige, geboren in 2004, onder toezicht te stellen. De Raad had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank, dat was afgewezen. De Raad stelde dat er nog steeds zorgen waren over de ontwikkeling van de minderjarige, die sinds 2017 niet meer regulier onderwijs had gevolgd en in het verleden te maken had gehad met ernstige problemen, waaronder een vroege zwangerschap en een verstoorde relatie met haar moeder. De moeder daarentegen betwistte de zorgen en stelde dat de situatie inmiddels verbeterd was. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 april 2021 heeft de minderjarige haar mening kenbaar gemaakt, en het hof heeft de situatie zorgvuldig gewogen. Het hof concludeerde dat de zorgen van de Raad voornamelijk betrekking hadden op het verleden en dat er op dat moment geen concrete signalen waren dat de ontwikkeling van de minderjarige nog steeds bedreigd werd. De moeder had haar verantwoordelijkheid genomen en de minderjarige was gefocust op haar toekomst. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij het verzoek tot ondertoezichtstelling werd afgewezen.