ECLI:NL:GHSHE:2021:1377

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
200.277.612_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijfplaats van minderjarigen en ouderlijk gezag

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 februari 2020, waarin het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader is bepaald. De moeder verzoekt het hof om deze beschikking te vernietigen en het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen. De vader verzoekt het hof om de beschikking te bekrachtigen en aanvullend om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 april 2021 is de moeder niet verschenen, maar haar advocaat heeft haar standpunt toegelicht. De kinderen zijn sinds medio november 2017 bij de vader geplaatst, en het hof oordeelt dat het in het belang van de kinderen is om deze situatie te handhaven. De moeder heeft aangevoerd dat zij voldoende waarborgen biedt om de kinderen weer bij zich te laten wonen, maar het hof is van oordeel dat de kinderen zich goed ontwikkelen in de huidige situatie bij de vader. Het hof heeft ook de rol van de Raad voor de Kinderbescherming en de GI in de beoordeling betrokken. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn aanvullende verzoek tot wijziging van het gezag.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 6 mei 2021
Zaaknummer: 200.277.612/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/334945 / FA RK 18-2786
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.B. Chylinska,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. I. van Dijk-van Oosterhout.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
In deze zaak wordt als belanghebbende aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking d.d. 27 augustus 2020

Bij die beschikking heeft het hof bepaald de onderhavige zaak pro forma aan te houden tot 14 september 2020, ten einde de advocaat van de moeder de gelegenheid te geven alsnog het volledige procesdossier van de eerste aanleg te overleggen en heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 april 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de advocaat van de moeder, mr. Chylinska;
-de vader, bijgestaan door mr. Van Dijk-Oosterhout;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
6.2.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen. Haar advocaat heeft desgevraagd verklaard dat zij daartoe niet in staat was omdat dit haar (psychisch) teveel zou worden.
6.3.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
[minderjarige 1] heeft hiervan gebruik gemaakt en hij heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met de voorzitter en de griffier gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
[minderjarige 2] heeft geen gebruik van de gelegenheid om zijn mening kenbaar te maken.
6.4.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces dossier eerste aanleg ingediend door de moeder, ingekomen op 11 september 2020;
- het verweerschrift, tevens inhoudende een aanvullend verzoek, van de vader d.d. 16 december 2020;
- het verweerschrift op het aanvullende verzoek van de vader, van de kant van de moeder d.d. 28 januari 2021;
- het V6-formulier met bijlagen van de vader d.d. 15 maart 2021;
- het V8-formulier van de moeder d.d. 18 maart 2021;
- het V8-formulier van de vader d.d. 19 maart 2021;
- de brief met bijlagen van de moeder d.d. 29 maart 2021;
-de brief met bijlage van de vader d.d. 30 maart 2021.
6.4.1.
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling beslist dat op het V8-formulier met bijlagen van de moeder d.d. 31 maart 2021 geen acht wordt geslagen, omdat deze bijlagen niet tijdig voorafgaande aan de mondelinge behandeling zijn ingediend en bovendien omvangrijk en niet eenvoudig te doorgronden zijn. Wegens strijd met de goede procesorde heeft het hof deze stukken geweigerd.

7.Het verdere geding in hoger beroep

7.1.
Bij beroepschrift met producties heeft de moeder het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het hoofdverblijf van de kinderen bij haar wordt bepaald (blijft) met beëindiging van de uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader. Kosten rechtens.
7.2.
Bij verweerschrift met producties heeft de vader het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Aanvullend verzoekt de vader het hof om te bepalen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat het gezamenlijk gezag van de ouders wordt beëindigd en dat hij voortaan alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarige kinderen van partijen wordt belast.
7.3.
Bij verweerschrift op het aanvullend verzoek heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn zelfstandige verzoek dan wel dit verzoek van de vader af te wijzen.

8.De verdere beoordeling

Rechtsmacht
8.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.
Het hof zal, in navolging van de rechtbank, Nederlands recht toepassen, nu daar geen grief tegen is gericht.
8.2.
Vastgesteld wordt dat de tussenbeschikking van 27 augustus 2020 een kennelijke verschrijving in het dictum bevat voor zover daarbij is beslist dat “hetgeen meer of anders is verzocht wordt afgewezen”. Immers, de zaak is aangehouden teneinde de moeder in de gelegenheid te stellen het ontbrekende volledige procesdossier over te leggen. In afwachting daarvan is beoogd iedere verdere beslissing aan te houden. Het dictum dient in zoverre dan ook aldus te worden gewijzigd. Aangezien de moeder vervolgens tijdig het procesdossier heeft overgelegd, is de zaak alsnog in behandeling genomen.
8.3.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , (hierna: [minderjarige 1] ) geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , (hierna: [minderjarige 2] ) geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3] ,(hierna [minderjarige 3] ) geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
8.4.
Bij beschikking van 31 augustus 2012 heeft de rechtbank Oost-Brabant tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 25 september 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
8.4.1.
De vader en de moeder hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen. Op 22 juni 2012 hebben de ouders een ouderschapsplan ondertekend waaruit, voor zover thans van belang, blijkt dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben.
8.4.2.
Bij beschikking van de voornoemde rechtbank van 8 mei 2014 zijn de kinderen voor de duur van één jaar onder toezicht gesteld. Deze maatregel is sindsdien verlengd, laatstelijk tot 8 mei 2021.
8.4.3.
Bij beschikking van 16 november 2017 zijn de kinderen met een spoedmachtiging uit huis geplaatst bij de vader. Bij beschikking van 12 december 2017 is de beschikking van
16 november 2017 bekrachtigd en is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, aldus tot 8 mei 2018. Laatstelijk is deze machtiging bekrachtigd door het hof in de beschikking van 24 oktober 2019 en nadien verlengd tot laatstelijk 8 mei 2021.
8.5.
Bij beschikking van 28 september 2018 heeft de rechtbank over de kinderen mr. [bijzondere curator] tot bijzondere curator benoemd. De rechtbank heeft de bijzondere curator verzocht om schriftelijk verslag te doen over haar bevindingen omtrent de door de rechtbank in die beschikking opgenomen vragen. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, iedere definitieve beslissing ten aanzien van de verzoeken van de vader ter zake het gezag en het hoofdverblijf pro forma aangehouden.
8.6.
Bij de bestreden beschikking van 5 februari 2020 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, uitvoerbaar bij voorraad, het door partijen bij het ouderschapsplan van 22 juni 20212 overeengekomen hoofdverblijf gewijzigd en bepaald dat het hoofdverblijf van de kinderen voortaan bij de vader zal zijn
8.7.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
8.8.
De moeder voert aan dat de wijziging van het hoofdverblijf niet op grond van actuele feiten en omstandigheden is beoordeeld en onvoldoende is gemotiveerd.
Het is voor de moeder van wezenlijk belang dat de kinderen weer bij haar komen wonen en zij haar moederrol volledig kan vervullen, zoals zij dit vanaf de geboorte van de kinderen heeft gedaan tot aan de uithuisplaatsing medio november 2017.
De moeder meent dat zij thans voldoende waarborgen biedt om die rol weer te vervullen.
Zo zijn er positieve veranderingen bij haar waardoor er sprake is van een veilige en stabiele
situatie thuis. Zij heeft al langere tijd een goede en stabiele relatie en heeft passende woonruimte voor het hele gezin. De moeder betreurt het dat deze positieve omstandigheden niet worden benoemd in de verslaglegging van de hulpinstanties en ook niet in de beschikking waarvan beroep. Zij vindt dat de hulpverlening tijdens de recente trajecten hier onvoldoende aandacht aan heeft besteed. Evenmin heeft de bijzondere curator geconstateerd dat de moeder de kinderen niet (voldoende goed) kan opvoeden.
De rechtbank heeft daarom ten onrechte overwogen dat de kinderen niet naar haar kunnen terugkeren.
Ook steekt het de moeder dat haar houding en medewerking aan hulptrajecten vrijwel
uitsluitend negatief wordt weggezet.
De moeder weet dat de vader drank en drugs gebruikt. Dit verzint zij niet. De moeder vindt het vreemd dat de hulpverlening dit niet als zorg ziet.
De moeder ontkent dat zij obsessieve ideeën heeft en acht het kwalijk en beledigend om te lezen.
Zij heeft al jaren het gevoel dat haar van alles wordt aangepraat en dit als vaststaand wordt aangenomen waarop vervolgens wordt voort geborduurd.
Als er op parallel ouderschap wordt ingezet, is het volgens de moeder mogelijk dat de kinderen permanent bij haar wonen. De moeder is, vanuit een situatie waarbij het hoofdverblijf van de kinderen bij haar is bepaald, niet tegen omgang tussen de kinderen en de vader.
Tot slot benadrukt de moeder dat ook de kinderen enorme behoefte hebben aan meer contact met haar. Het is daarom ook in het belang van de kinderen om duidelijkheid te krijgen over het hoofdverblijf.
8.9.
De vader voert aan dat de beschikking waarvan beroep dient te worden bekrachtigd aangezien deze het beste aansluit bij de huidige situatie van de kinderen.
Nadat de kinderen bij de vader zijn geplaatst medio november 2017, is er onder leiding van Buro Onderscheiden een begeleide omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen geweest die later is omgezet in een onbegeleide regeling.
Het traject van de coaching is nu gestopt en afgesloten met een advies richting de GI.
De kinderen zijn inmiddels gewend om bij de vader te wonen. Ook is er sprake van een bestendige omgangsregeling met de moeder waarbij de kinderen in hun wens gehoord zijn om bij de moeder te kunnen overnachten. De huidige situatie, een parallel ouderschap waarbij de kinderen het hoofdverblijf bij de vader hebben gecombineerd met de huidige goed lopende omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen, is volgens de vader het meest haalbare.
Daarbij komt dat [minderjarige 3] op school te maken heeft met problemen waardoor het van belang is om de woonsituatie niet te wijzigen. De vader heeft - in tegenstelling tot de moeder - een goed netwerk. De hulpverlening vanuit de GI is bijna beëindigd.
De vader vreest dat wanneer het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder wordt bepaald, partijen en de kinderen weer terug bij af zijn aangezien dan vermoedelijk de strijd om de omgangsregeling met de vader weer in alle hevigheid zal losbarsten.
Tot slot blijft de houding van de moeder richting de GI volgens de vader ambivalent. Zij uit zich volgens hem ook negatief richting de GI, Buro Onderscheiden en hem.
8.10.
De raad benoemt ter mondelinge behandeling van het hof dat de moeder zich niet gelijkwaardig behandeld voelt en in feite de rol van de vader als opvoeder niet accepteert. Hiervoor is al veel hulpverlening ingezet. De moeder blijft er van overtuigd dat zij degene is die de kinderen moet opvoeden. De raad heeft geen hoop dat hierin nog verandering komt en merkt op dat geen enkele maatregel dit kan veranderen. De raad
adviseert het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen en om duidelijkheid voor de kinderen te verschaffen dat de huidige situatie, waarbij zij het hoofdverblijf bij de vader hebben, niet wordt veranderd.
8.11.
De GI benadrukt ter mondelinge behandeling dat de kinderen klem zitten tussen de ouders en ook de ondertoezichtstelling dit niet (geheel) heeft kunnen veranderen. In dat kader is geprobeerd om de kinderen zoveel mogelijk te beschermen tegen de strijd tussen de ouders. Daarom is ook de geldende omgangsregeling tussen de moeder en kinderen vastgelegd.
Hoewel er tijdens de ondertoezichtstelling veel energie is gestoken in de onderlinge communicatie tussen de ouders, heeft de GI op dat vlak geen verbetering gezien. Ook heeft de GI niet de verwachting dat deze verbetering nog zal komen.
In het belang van de kinderen is het dan ook nodig om nu duidelijkheid te verschaffen over het hoofdverblijf. Op die manier kan er zoveel mogelijk rust worden gecreëerd voor de kinderen. Met name voor [minderjarige 3] acht de GI dit van belang, omdat hij het meest kwetsbaar is. Hij heeft last van de juridische procedures, maar ook van het feit dat de moeder soms onverwachts op school langskomt. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn meer weerbaar en zijn beter in staat om te zeggen wat ze willen. De bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
8.12.
Het hof overweegt het volgende.
Hoofdverblijfplaats
8.12.1.
Ten aanzien van het hoofdverblijf overweegt het hof als volgt.
8.12.2.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
8.12.3.
Het hof is op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling in hoger beroep van oordeel dat het op dit moment niet in het belang van de kinderen is om hun hoofdverblijfplaats te wijzigen. De kinderen zijn inmiddels gewend bij de vader, waar zij sinds medio november 2017 verblijven. De kinderen zijn destijds bij de vader geplaatst omdat de moeder geen rol aan de vader als opvoeder toekende en geen ruimte bood voor de destijds vastgestelde omgangsregeling tussen de vader en de kinderen.
Het hof is met de GI en de raad van oordeel dat in deze houding van de moeder, ondanks alle ingezette hulpverlening, geen verandering is gekomen. Integendeel, op grond van hetgeen de advocaat van de moeder tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, blijkt dat zij ook nog steeds van mening is dat zij als moeder het beste de kinderen kan opvoeden. Het hof heeft niet de overtuiging gekregen dat de moeder in staat is de vader in zijn opvoedersrol te erkennen en ruimte zal geven aan een omgangsregeling tussen de kinderen en de vader.
De kinderen voelen zich inmiddels goed in de thuissituatie bij de vader en op school. De kinderen ontwikkelen zich verder ook goed. Buro Onderscheiden heeft hen begeleid in de omgangsregeling met de moeder en deze coaching is met een goed gevolg afgesloten. Inmiddels verloopt de door de rechtbank vastgelegde omgangsregeling met de moeder goed en is er gehoor gegeven aan de wens van de kinderen om bij de moeder te blijven slapen.
Het hof is van oordeel dat de huidige situatie bij de vader aansluit bij hetgeen de kinderen nodig hebben voor hun ontwikkeling. De door de moeder aangevoerde zorgpunten over de situatie bij de vader en dan met name ten aanzien van het door haar gestelde middelengebruik, worden niet gezien door de GI of andere hulpverleners en zijn op geen enkele manier met concrete en objectieve feiten of omstandigheden onderbouwd.
Tot slot is het hof met de GI en de raad van oordeel dat het voor de kinderen van groot belang is om nu duidelijkheid te krijgen over het hoofdverblijf. Dit zal de nodige rust met zich brengen. De kinderen zijn daar aan toe.
In het overige wat de moeder heeft gesteld ziet het hof geen aanleiding om het hoofdverblijf conform haar verzoek te wijzigen.
8.12.4.
Op grond van het voorgaande acht het hof het in het belang van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , en [minderjarige 3] wenselijk dat zij hun hoofdverblijf bij de vader hebben.
Gezag
8.13.
De vader heeft in de onderhavige procedure een aanvullend verzoek gedaan, in die zin dat hij het hof op de voet van artikel 1:253n BW verzoekt het gezamenlijk gezag te beëindigen en te bepalen dat het gezag over de kinderen aan hem wordt toegewezen.
Hij beroept zich - kort gezegd - op gewijzigde omstandigheden.
8.14.
De moeder maakt bezwaar tegen dit aanvullende verzoek. Zij meent dat dit een zelfstandig verzoek betreft dat voor het eerst wordt gedaan in hoger beroep en dus niet kan op grond van artikel 362 Rv. Zij verzoekt het hof om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in dit verzoek dan wel zijn verzoek af te wijzen.
8.15.
Met de moeder constateert het hof dat het aanvullend verzoek van de vader, dat overigens een voor de moeder zeer ingrijpend verzoek behelst, voor het eerst in hoger beroep is gedaan. Het hof zal derhalve op grond van het bepaalde in artikel 362 Rv de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn aanvullende verzoek.
8.16.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, aldus voor zover het het hoofdverblijf van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] betreft.
Proceskosten
8.17.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt, omdat partijen gewezen echtgenoten zijn.

9.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 februari 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn aanvullende verzoek ten aanzien het ouderlijk gezag;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin, E.P. de Beij en is in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.