ECLI:NL:GHSHE:2021:1374

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
200.288.881_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag over een minderjarige in het kader van een hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het gezag van de vader over zijn minderjarige kind, geboren in 2019. De vader, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, verzoekt de beëindiging van zijn gezag te vernietigen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de beëindiging van het gezag van de vader, en de GI (Stichting Jeugdbescherming Brabant) heeft het verzoek van de vader afgewezen. De mondelinge behandeling vond plaats op 13 april 2021, waarbij de vader, de raad, de GI en de pleegouders aanwezig waren. De moeder is niet verschenen.

De vader heeft in zijn beroep aangevoerd dat hij bereid is om samen te werken met de GI en dat hij zijn opvoedverantwoordelijkheid kan nemen. Hij betwist dat er een ontwikkelingsbedreiging voor het kind is en stelt dat de rechtbank onterecht heeft geoordeeld dat hij niet in staat is om voor het kind te zorgen. De Raad voor de Kinderbescherming en de GI hebben echter betoogd dat het belang van het kind voorop staat en dat het kind in het pleeggezin een veilige en stabiele omgeving heeft.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader op dit moment niet in staat is om voor het kind te zorgen en dat het gezag van de ouders over het kind moet worden beëindigd. De vader heeft erkend dat het perspectief van het kind in het pleeggezin ligt en dat de aanvaardbare termijn voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is verstreken. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het gezag van de ouders over het kind is beëindigd en de GI tot voogd is benoemd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 6 mei 2021
Zaaknummer : 200.288.881/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/360311 / FA RK 20-3134
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te op een geheim adres,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.J.A. Cuijten te Valkenswaard,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • [de moeder] ,wonende te [woonplaats] ,
    hierna te noemen de moeder,
  • Stichting Jeugdbescherming Brabant,
    kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
    hierna te noemen: de GI,
  • de heer en mevrouw [de pleegouders],
    wonende op een geheim adres,
    hierna te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 30 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 januari 2021, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het de beëindiging van zijn gezag over [minderjarige] betreft en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van vader over [minderjarige] af te wijzen. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 12 maart 2021, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 april 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Cuijten. Voor de vader is mevrouw S.B. Aniania (tolknummer 15632) opgetreden als tolk;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de pleegouders;
2.3.1.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de raad van 11 maart 2021;
  • de brief van de raad van 9 april 2021, met als bijlage het raadsrapport van 30 juni 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
  • [dochter 1] (hierna te noemen: [dochter 1] ) op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , Ethiopië,
  • [dochter 2] (hierna te noemen: [dochter 2] ) op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , Ethiopië,
  • [dochter 3] (hierna te noemen: [dochter 3] ) op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , Ethiopië,
  • [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
Hierna worden de kinderen tezamen ook wel de kinderen genoemd; [dochter 1] , [dochter 2] en [dochter 3] worden tezamen ook wel de dochters genoemd.
Het gezag over de kinderen berustte tot de bestreden beschikking bij beide ouders.
3.2.
Blijkens de stukken is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.
3.3.
Het gezin is afkomstig uit Ethiopië.
3.4.
De vader is in 2015 naar Nederland gevlucht. In september 2016 zijn de moeder en de dochters in het kader van gezinshereniging naar Nederland gekomen. Daarna is in Nederland [minderjarige] geboren.
3.5.
Bij beschikking van 15 februari 2019 zijn de dochters onder toezicht gesteld en is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de dochters. Deze machtiging is nimmer ten uitvoer gelegd.
Sinds 15 mei 2019 verblijven de dochters op grond van een machtiging uithuisplaatsing bij de vader.
De ondertoezichtstelling van de dochters en de machtiging tot uithuisplaatsing van de dochters bij de vader zijn laatstelijk verlengd tot 15 mei 2021.
3.6.
Bij beschikking van 1 augustus 2019 heeft de kinderrechter [minderjarige] , toen nog als ongeboren kind, onder toezicht gesteld van de GI tot 15 mei 2020. Die maatregel is daarna verlengd bij van 11 mei 2020 met ingang van 15 mei 2020 tot 15 mei 2021.
Bij beschikking van [geboortedatum] 2019 is een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin dan wel in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder dan wel in een ziekenhuis voor de duur van vier weken, met ingang van [geboortedatum] 2019, zijnde de dag van zijn geboorte, tot 8 oktober 2019. Iedere verdere beslissing is aangehouden. De machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin is daarna telkens verlengd, laatstelijk bij genoemde beschikking van 11 mei 2020 met ingang van 15 mei 2020 tot 15 mei 2021.
[minderjarige] verblijft sinds 1 oktober 2019 in het huidige perspectief biedende pleeggezin.
3.7.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd en de GI tot voogd benoemd.
Tevens heeft de rechtbank het ouderlijk gezag van de moeder over de dochters beëindigd en verstaan dat het gezag over de dochters voortaan aan de vader alleen toekomt.
3.8.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover het de beëindiging van zijn gezag over [minderjarige] betreft en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan.
De vader accepteert alle hulpverlening en werkt mee aan gezagsbeslissingen die over [minderjarige] moeten worden genomen, zo stelt de rechtbank vast. Dit is van belang omdat het feit dat de moeder niet bereid of in staat is met de GI samen te werken, ten grondslag ligt aan de beëindiging van haar gezag over [minderjarige] .
Onbegrijpelijk is dat de rechtbank van oordeel is dat de vader zijn opvoedverantwoordelijkheid niet kan nemen. De rechtbank gaat uit van een aantal aannames.
Ten eerste betwist de vader dat er in toekomst discussie
zou kunnenontstaan over het verblijf van [minderjarige] in het pleeggezin. Mogelijke onenigheid tussen de vader en de GI over een dergelijke beslissing, laat staat speculaties daarover, mogen niet zonder meer leiden tot beëindiging van het gezag van die ouder. De vader ziet overigens in dat de toekomst van [minderjarige] in het pleeggezin ligt en de vader berust daarin. In die zin wordt de ontwikkeling van [minderjarige] derhalve niet bedreigd. Van verlengingsprocedures hoeft [minderjarige] in de toekomst geen last te krijgen, omdat alle neuzen in dezelfde richting staan.
Ten tweede valt niet in te zien waarom het voor [minderjarige] belastend zou zijn, indien de vader voor het tot stand brengen van contact tussen de moeder en [minderjarige] contact zou moeten hebben met het pleeggezin, en wel zodanig belastend dat het gezag van de vader daarom nu al beëindigd zou moeten worden.
Ten derde gaat de rechtbank er ten onrechte van uit dat de persoonlijke problematiek van de moeder maakt dat er gegronde vrees bestaat dat het de vader niet lukt om zonder hulp en steun het contact tussen de moeder en [minderjarige] vorm te geven. De vader hoeft dit niet alleen te doen: het pleeggezin en de hulpverlening in het vrijwillige kader blijft betrokken. De vader blijft ten aanzien van de dochters belast met het gezag en voor hen moet hij ook het contact met de moeder vormgeven. De vader wordt in feite gestraft voor de persoonlijke problematiek van de moeder.
Het gegeven dat het perspectief niet (meer) bij de niet-verzorgende ouder ligt, betekent, indien er geen ontwikkelingsbedreiging is (omdat deze ouder overal aan meewerkt en de plaatsing niet ter discussie zal stellen), niet zonder meer dat het gezag van die ouder beëindigd dient te worden.
Het gezag over [minderjarige] is belangrijk voor de vader, omdat hij er voor [minderjarige] wil zijn. Dat wil hij doen door het gezag over [minderjarige] uit te blijven oefenen.
3.10.
De raad voert – kort samengevat – het volgende aan.
Het perspectief van [minderjarige] is duidelijk, dat ligt in het pleeggezin. Om veilig te kunnen opgroeien heeft [minderjarige] het nodig dat zijn verblijf niet ter discussie komt te staan. Het is in zijn belang dat hij weet waar hij kan en mag opgroeien. Gezien de leeftijd van [minderjarige] en het belang van een ongestoorde hechting kan er niet langer worden gewacht tot de vader voldoende ruimte en opvoedvaardigheden heeft om voor [minderjarige] te zorgen. De vader begrijpt onvoldoende wat de hechting van [minderjarige] in het pleeggezin en een eventuele hechtingsbreuk (in de toekomst) betekent. Gekeken dient te worden naar wat [minderjarige] nodig heeft om goed op te groeien en de hechting met het pleeggezin aan te gaan: het zou niet goed voor hem zijn om na een paar jaar weer bij de vader te worden geplaatst. De gezagsbeëindiging is de passende maatregel om de vader duidelijk te maken dat het perspectief van [minderjarige] niet bij hem ligt, ook niet in de toekomst. Ingezet dient te worden op behoud van het fijne contact dat er is.
In de bestreden beschikking staat dat de vader het eens is met de raad en de GI dat [minderjarige] op dit moment niet bij hem kan wonen. De rechtbank overweegt ook dat de situatie van [minderjarige] anders is dan die van de dochters omdat hij nooit thuis heeft gewoond. Voor de vader is het minder goed mogelijk om in te schatten wat in zijn belang is.
De vader is ook onvoldoende vaardig c.q. sterk genoeg gebleken om de moeder tegenwicht te bieden. De moeder blijft onvoorspelbaar in haar gedrag. Zij ontkent de gezagsbeëindiging en de inmiddels uitgesproken echtscheiding en leeft in de veronderstelling dat zij met de vader en de kinderen weer een gezin zal vormen.
3.11.
De GI voert – kort samengevat – het volgende aan.
[minderjarige] ontwikkelt zich positief in het pleeggezin waar zijn perspectief ligt. Voor [minderjarige] is het van belang dat hij contact kan blijven onderhouden met zijn vader en zusjes. Dit contact verloopt positief.
De vader heeft herhaaldelijk bij de GI aangegeven dat hij graag zou zien dat [minderjarige] , wanneer hij ouder en meer zelfstandig is, bij hem komt wonen. Ondanks vele inspanningen van de GI om aan de vader uitleg te geven over hechtingsrelaties, begrijpt de vader onvoldoende wat het voor [minderjarige] zou betekenen om na enkele jaren weer uit het pleeggezin te worden gehaald. De vader kan de plaatsing goedkeuren, maar zijn mening over welke rol hij in het leven van [minderjarige] wil spelen is al meerdere keren veranderd. Ook recent nog heeft de vader in een bespreking laten doorschemeren dat hij een grotere rol voor zichzelf in het leven van [minderjarige] ziet dan hij thans in de procedure laat blijken.
De GI is van mening dat het voor de vader heel moeilijk zou zijn om de verantwoordelijkheid voor het contact tussen de moeder en [minderjarige] te dragen. De moeder is al meerdere keren gedetineerd geweest, ook thans weer, voor het herhaaldelijk overtreden van een verbod om contact te hebben met de vader (en de dochters) en in verband met grensoverschrijdend gedrag van de moeder richting de vader (en de kinderen). Het contactverbod – de moeder mag geen contact met de vader en de dochters hebben en er geldt een gebiedsverbod – is recent met twee jaar verlengd. Dit maakt het voor de vader feitelijk onmogelijk om met de moeder het contact tussen moeder en [minderjarige] vorm te geven.
Het klopt dat de vader altijd een beroep kan doen op hulp en steun van de betrokken organisaties en hulpverleners en dat de vader hier tot op heden goed aan meewerkt. De GI heeft echter geen stok achter de deur als de moeder daarin niet wenst mee te gaan. De vader is als gezagsouder inderdaad ook verantwoordelijk voor het vormgeven van het contact tussen de moeder en de dochters, maar begin maart 2021 heeft de GI wel om verlenging van de ondertoezichtstelling van de dochters verzocht, omdat de vader deze verantwoordelijkheid niet kan dragen.
De beëindiging van het gezag van beide ouders past bij de situatie van [minderjarige] . Een langdurige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing past niet bij het perspectief van [minderjarige] , dat in het pleeggezin ligt. De aanvaardbare termijn is verstreken.
De vader en de dochters zullen altijd een belangrijke rol in het leven van [minderjarige] hebben.
3.12.
De pleegouders voeren – kort samengevat – het volgende aan.
Het gaat goed met [minderjarige] . Hij is een vrolijk mannetje. Hij heeft zich goed gehecht. De pleegouders hebben een goede verstandhouding met de vader.
[minderjarige] ontwikkelt zich goed. Misschien dient [minderjarige] nog wat ondersteuning te krijgen bij zijn spraakontwikkeling, maar hij weet goed wat er bedoeld wordt als er tegen hem gesproken wordt en wanneer iets niet mag: de ondeugd straalt dan van zijn gezichtje af. Iedere zaterdag komen de vader en de dochters op bezoek. Er wordt dan veel geknuffeld en gespeeld. Het is altijd erg gezellig.
3.13.
Het hof overweegt het volgende.
3.13.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.13.2.
Gelet op de voorhanden gegevens en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling overweegt het hof dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de vader niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn.
3.13.3.
Het hof geeft de vader een groot compliment voor de manier waarop hij, in het belang van [minderjarige] , de samenwerking met de GI, de hulpverlening en de pleegouders is aangegaan. De wekelijkse bezoeken tussen de vader, de dochters en [minderjarige] verlopen naar ieders tevredenheid. Voor [minderjarige] is het goed en belangrijk dat hij op deze ontspannen manier contact kan hebben met zijn familie.
3.13.4.
Onbetwist is dat de vader op dit moment niet zelf voor [minderjarige] kan zorgen. Naast de zorg voor de dochters, zou de vader de zorg voor een jong kind als [minderjarige] niet kunnen dragen.
[minderjarige] verblijft bijna zijn gehele leven in het pleeggezin. [minderjarige] is een hechtingsrelatie met de pleegouders aangegaan. [minderjarige] heeft in het pleeggezin een stabiele en veilige opvoedomgeving waarin hij zich tot zijn volwassenheid verder kan ontwikkelen en verder kan opgroeien.
De vader erkent dat [minderjarige] in het pleeggezin op zijn plek zit en dat de aanvaardbare termijn verstreken is. Het perspectief van [minderjarige] ligt derhalve in het pleeggezin.
3.13.5.
Tot zeer recent is de vader ambivalent geweest over de rol die hij voor zichzelf ziet in het leven van [minderjarige] . De vader heeft ter zitting verklaard dat hij inmiddels volledig en duurzaam achter de uithuisplaatsing staat en daar alle medewerking aan zal verlenen, ook in de toekomst.
Uit de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling maakt het hof echter op dat de vader niet volledig kan accepteren dat [minderjarige] daar tot zijn volwassenheid zal opgroeien. Volgens de gezinsvoogd heeft de vader tijdens een bespreking twee maanden geleden nog laten doorschemeren dat hij (uiteindelijk) weer de zorg voor [minderjarige] op zich zou willen nemen, hetgeen niet door de vader is betwist.
3.13.6.
Voor een optimale verdere ingroei in het pleeggezin en een veilige hechting met de pleegouders, dient voor alle betrokkenen duidelijk te zijn dat [minderjarige] in dit gezin verder mag opgroeien. De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn in deze situatie niet langer de geëigende maatregelen.
3.14.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 30 oktober 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.M.C. Dumoulin en A.M. Bossink en is op 6 mei 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.