ECLI:NL:GHSHE:2021:1373

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
200.290.563_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de kinderbescherming

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 november 2020 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen werd verlengd. De moeder stelt dat de uithuisplaatsing schadelijk is voor de kinderen en dat zij in staat is om voor hen te zorgen, mits zij de kinderen weer thuis kan plaatsen. De Gecertificeerde Instelling (GI) daarentegen betwist de stellingen van de moeder en benadrukt dat zij niet openstaat voor de noodzakelijke hulpverlening die vereist is voor haar eigen ontwikkeling en het welzijn van de kinderen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 april 2021 zijn zowel de moeder als de vader gehoord, evenals vertegenwoordigers van de GI. Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedsituatie van de kinderen, die in een loyaal conflict verkeren door de verstoorde relatie tussen de ouders. De GI heeft aangegeven dat de kinderen momenteel stabiliteit en rust ervaren in de pleeggezinnen waar zij verblijven, en dat het van groot belang is dat de moeder emotionele toestemming geeft voor contact tussen de kinderen en hun vader.

Het hof heeft de wettelijke vereisten voor de verlenging van de uithuisplaatsing bevestigd en geconcludeerd dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, die momenteel niet in een veilige en stabiele omgeving bij hun moeder kunnen verblijven. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft de griffier verzocht om een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Oost-Brabant.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 6 mei 2021
Zaaknummer : 200.290.563/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/364271 / JE RK 20-1649
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] , locatie [locatie] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ( [minderjarige 1] )
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ( [minderjarige 2] )
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ( [minderjarige 3] ).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 november 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 12 februari 2021, met producties, ingekomen bij het hof op 18 februari 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de verzoeken van de GI af te wijzen. Namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling bij het hof toegelicht dat het hoger beroep enkel op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing ziet.
2.2.
Bij verweerschrift van 23 maart 2021, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum heeft de GI verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van:
- de brief van de advocaat van de moeder van 22 maart 2021, met bijlage, ingekomen bij het hof op 23 maart 2021;
- de brief van de raad van 23 maart 2021.
- de brief van de GI van 25 maart 2021, ingekomen bij het hof op 30 maart 2021.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 april 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
2.5.
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen
2.6.
De brief van de kant van de moeder (met bijlagen) van d.d. 14 april 2021 is ingekomen buiten de in het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn. In zaken betreffende een maatregel van kinderbescherming kunnen evenwel ook binnen de termijn van tien kalenderdagen nog stukken worden overgelegd die van belang zijn en niet eerder konden worden ingediend. Aangezien niet is gebleken dat deze stukken niet eerder konden worden ingediend, heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling laten weten de stukken buiten beschouwing te laten.
2.7.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit kindgesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
De ouders zijn op 12 juni 2008 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ( [minderjarige 1] )
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ( [minderjarige 2] )
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ( [minderjarige 3] ).
3.2.
De ouders zijn sinds 6 mei 2019 uit elkaar en de echtscheidingsprocedure is aanhangig bij de rechtbank Oost-Brabant. De ouders oefenen het gezamenlijk ouderlijk gezag uit over de kinderen.
3.3.
De rechtbank heeft bij beschikking van 2 augustus 2019 bij wege van voorlopige voorziening onder meer een zorgregeling bepaald waarbij de kinderen vanaf 19 augustus 2019 bij de vader verblijven:
- in de even weken van vrijdag na school tot zondag 18.30 uur;
- in de even weken op woensdag na school tot 18.30 uur;
- in de oneven weken op woensdag na school tot donderdagochtend voor school;
- de vakanties en feestdagen bij helfte.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 december 2019 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 18 december 2019 tot 18 december 2020.
3.5.
Bij beschikking van 17 augustus 2020 heeft de rechtbank machtiging verleend aan de GI om de kinderen met ingang van 17 augustus 2020 tot uiterlijk 18 december 2020 uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. De rechtbank heeft verder bepaald dat de GI de omgang bepaalt tussen de kinderen en hun ouders hangende de uithuisplaatsing, met een minimum van ten minste een contactmoment per week met beide ouders.
Deze beschikking is op 12 november 2020 bekrachtigd door dit hof.
3.6.
De kinderen zijn op 12 november 2020 uit huis geplaatst. [minderjarige 1] verblijft bij een oom vaderzijde. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn geplaatst in een ander pleeggezin.
3.7.
Bij de bestreden beschikking is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met ingang van 18 december 2020 tot 18 december 2021 verlengd. Daarnaast is de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen van 18 december 2020 tot 18 juni 2021 verlengd.
3.8.
De moeder kan zich met deze beslissing ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De uithuisplaatsing heeft een enorme impact op de kinderen en is niet in hun belang. De kinderen geven aan dat zij de moeder missen en dat zij bovendien niet goed verzorgd worden in de pleeggezinnen. De moeder begrijpt dat de communicatie tussen de ouders verbeterd dient te worden maar daar kan ook aan gewerkt worden op het moment dat de kinderen weer bij haar thuis geplaatst zijn. Daarnaast staat de moeder open voor hulpverlening hoewel de hulpverlening nog steeds niet van de grond is gekomen. De moeder zou graag zien dat de benodigde hulpverlening aansluit bij de hulpverlening die de kinderen nu al krijgen. De moeder benadrukt tot slot nog dat zij over voldoende opvoedvaardigheden beschikt en dat zij altijd toestemming heeft gegeven aan de kinderen voor het contact met de vader.
3.10.
De GI voert – kort samengevat – het volgende aan. Dat de moeder zich zou openstellen voor hulpverlening, wordt door de GI ten stelligste betwist. Weliswaar staat de moeder open voor zover hulpverlening is gericht op de kinderen maar de moeder staat niet open voor individuele hulpverlening voor zichzelf. Omdat de moeder zich niet begeleidbaar opstelt, heeft ViaNeo de begeleiding van moeder stopgezet. Uit het eindverslag van ViaNeo blijkt dit ook. Daarnaast constateert de GI dat de moeder wel stelt te begrijpen dat de band tussen haar en de vader verbeterd dient te worden, maar dat dit niet blijkt uit haar handelen en uit hetgeen zij zegt. Zo heeft de moeder bij ViaNeo aangegeven de vader te wantrouwen en hem een “wolf in schaapskleren” genoemd. Het geven van emotionele toestemming aan de kinderen voor het contact met de vader, lukt de moeder tot op heden niet. Het klopt dat de kinderen de moeder missen. Juist daarom hoopt de GI dat de moeder alles in het werk zal stellen om aan de voorwaarden te voldoen, te weten individuele hulpverlening zoeken gericht op het verkrijgen van zelfinzicht. De moeder heeft hiertoe een schriftelijke aanwijzing gekregen. De moeder werkt hier echter vooralsnog niet aan mee. Als de moeder geen stappen zet in haar eigen ontwikkeling, kan dit voor de GI ertoe leiden dat er een perspectiefwijziging/opvoedbesluit volgt.
3.11.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. De vader maakt zich zorgen over de kinderen. Het is van belang dat snel duidelijk is voor de kinderen waar ze de komende jaren gaan doorbrengen. Daarnaast is van belang dat er een situatie wordt gecreëerd waarin de kinderen een goed contact hebben met beide ouders. De moeder stelt zich niet open voor de benodigde hulpverlening en de communicatie verloopt zeer moeizaam. Er is nauwelijks sprake van een dialoog met de moeder. De vader heeft individuele hulpverlening ontvangen. De omgangsmomenten tussen de vader en de kinderen verlopen goed en daarin is groei te zien in het contact tussen de vader en de kinderen. De vader heeft veel zorgen over het loyaliteitsconflict waar [minderjarige 1] zich in bevindt.
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.12.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.12.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van voornoemde wetsartikelen.
3.12.4.
Gebleken is dat er al lange tijd ernstige zorgen bestaan over de opvoedsituatie van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De ernstig verstoorde onderlinge verhouding tussen de moeder en de vader zorgde voor een zeer belaste opvoedomgeving met als gevolg dat de kinderen in een fors loyaliteitsconflict terecht kwamen. Dit heeft er - nadat de kinderen in december 2019 onder toezicht zijn gesteld - uiteindelijk in augustus 2020 toe geleid dat de kinderen uit huis zijn geplaatst. Er is vervolgens begeleide omgang voor de moeder en de vader ingezet van ViaNeo. ViaNeo heeft de opdracht echter aan de GI teruggegeven omdat de begeleiding door ViaNeo onuitvoerbaar werd geacht omdat de moeder niet in staat is gebleken om te komen tot een constructieve interactie. ViaNeo heeft verder haar zorgen geuit over de houding van de moeder, aangezien zij de kinderen geen emotionele toestemming geeft contact te hebben met hun vader. De GI heeft inmiddels via een schriftelijke aanwijzing aan de moeder kenbaar gemaakt dat het van groot belang is dat zij hulpverlening zoekt voor zichzelf om inzicht te kunnen krijgen in haar eigen aandeel in deze situatie.
Het is het hof uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen niet gebleken dat de moeder daar op dit moment voor openstaat. Weliswaar heeft de moeder aangegeven in principe wel bereid te zijn om mee te werken aan hulpverlening, maar pas nadat de kinderen bij haar thuisgeplaatst zijn. Dit acht het hof echter niet in het belang van de kinderen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de kinderen zijn aangemeld bij Herlaarhof voor traumabehandeling. Die behandeling kan pas van start gaan op het moment dat er door de ouders aan de kinderen emotionele toestemming wordt gegeven voor het contact met de andere ouder. Daarvan is op dit moment (nog) geen sprake. De GI geeft aan dat het voor de kinderen van groot belang is dat zij rust en stabiliteit ervaren. Die vinden de kinderen momenteel in de pleeggezinnen waar zij verblijven.
Alles overziende betekent dit dat de machtiging tot uithuisplaatsing ten tijde van de bestreden beschikking noodzakelijk was in het belang van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , en dat nu nog steeds is.
3.12.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 november 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, E.L. Schaafsma-Beversluis en
H. van Winkel en is op 6 mei 2021 door mr. E.L. Schaafsma-Beversluis uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.