ECLI:NL:GHSHE:2021:1368

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
200.283.674_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de opheffing van bewind over goederen van een meerderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een meerderjarige, aangeduid als rechthebbende, die verzoekt om de opheffing van het bewind dat in 2016 door de rechtbank Oost-Brabant is ingesteld over zijn goederen. De rechthebbende stelt dat hij in staat is om zijn eigen vermogensrechtelijke belangen te behartigen en dat het bewind niet langer noodzakelijk is. De mondelinge behandeling vond plaats op 13 april 2021, waarbij de rechthebbende werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.V.C. Van Sambeek. De bewindvoerder en de broer van de rechthebbende waren ook aanwezig, maar de broer verscheen niet ter zitting. De rechthebbende voert aan dat zijn psychische gesteldheid zodanig is verbeterd dat hij het bewind kan opheffen. Hij betwist dat hij onder druk staat van zijn ex-partner en zoon om geld uit te geven en stelt dat hij financieel verantwoordelijk kan handelen.

De bewindvoerder pleit voor het in stand houden van het bewind, omdat er in het verleden problemen zijn geweest met de financiële situatie van de rechthebbende. Het hof overweegt dat de rechthebbende onvoldoende heeft aangetoond dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat. Het hof wijst erop dat de relatie met de ex-partner en de zoon van de rechthebbende nog steeds een risico kan vormen voor zijn financiële situatie. Het hof concludeert dat de bewindvoerder haar taken naar behoren uitvoert en dat er geen gewichtige redenen zijn voor ontslag van de bewindvoerder. De beschikking van de rechtbank Oost-Brabant wordt bekrachtigd, en het verzoek om de bewindvoerder te ontslaan en een andere te benoemen wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 6 mei 2021
Zaaknummer: 200.283.674/01
Zaaknummer eerste aanleg: 8273687 TE VERZ 20-64
in de zaak in hoger beroep van:
[rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: rechthebbende,
advocaat: mr. M.V.C. Van Sambeek.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • [bewindvoerder] (hierna te noemen: de bewindvoerder);
  • [broer] (hierna te noemen: de broer van rechthebbende).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 juli 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 september 2020, heeft rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen in die zin dat:
  • primair: het bewind over alle goederen die hem toebehoren wordt opgeheven;
  • subsidiair: de bewindvoerder te ontslaan en een andere bewindvoerder te benoemen,
althans, een beslissing te nemen die het hof juist acht, kosten rechtens.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 april 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • rechthebbende, bijgestaan door mr. Van Sambeek;
  • de bewindvoerder.
De broer van rechthebbende is
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 2 juli 2020;
  • de brief van de broer van rechthebbende, mede ondertekend door [naam 1] en [naam 2] , d.d. 20 oktober 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 18 februari 2016 heeft de rechtbank Oost-Brabant een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan rechthebbende, wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand en [bewindvoerder] tot bewindvoerder benoemd.
3.2.
Rechthebbende heeft in eerste aanleg verzocht om opheffing van het bewind.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant dit verzoek afgewezen.
3.4.
Rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij voert in zijn beroepschrift het volgende aan.
Voortzetting van het bewind is niet langer noodzakelijk en ook niet zinvol. Zijn psychische gesteldheid is thans zodanig dat hij het bewind over zijn eigen goederen kan voeren. Hij wordt niet behandeld voor lichamelijke dan wel psychische klachten. Hij heeft afgelopen jaren geen schulden laten ontstaan (er zijn ook geen schulden meer) en ook anderszins is geen sprake geweest van financieel onverantwoord gedrag. Hij betwist dat hij regelmatig conflicten heeft met derden. Hij betwist ook beïnvloedbaar te zijn en, onder druk van zijn zoon en ex-partner (moeder van zijn zoon), te veel geld aan hen te geven. Het geld dat hij zijn zoon geeft is niet buitenproportioneel. Voor zichzelf sluit hij soms abonnementen af, maar alleen omdat de kosten hiervan lager zijn dan de kosten die hij op dat moment betaalt. Rechthebbende acht zichzelf duurzaam in staat zelf zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, zoals hij eerder ook altijd heeft gedaan. Mocht hij hierbij in de toekomst toch hulp nodig hebben, dan zal hij die – net als voorheen – zelf inschakelen in de vorm van bijvoorbeeld budgetbeheer. Rechthebbende heeft bovendien al hulp van onder meer een maatschappelijk werker. Hij betwist dat na opheffing van het bewind zijn ex-partner zijn financiën zal gaan beheren.
Subsidiair verzoekt rechthebbende de bewindvoerder te ontslaan wegens gewichtige redenen en een andere bewindvoerder te benoemen. De bewindvoerder is meermaals tekort geschoten en de relatie tussen hen is niet goed. De communicatie tussen hen verloopt moeizaam, de bewindvoerder lijkt geen vertrouwen te hebben in hem en het contact tussen de bewindvoerder en derden verloopt niet goed. Dit alles bezorgt rechthebbende veel onrust en stress, terwijl de bewindvoerder weigert afspraken te maken ter verbetering. Rechthebbende voelt zich niet gehoord door de bewindvoerder en heeft geen vertrouwen meer in haar.
Ter mondelinge behandeling heeft rechthebbende aanvullend het volgende naar voren gebracht.
De relatie met zijn ex-partner, moeder van zijn zoon, is definitief over. Hij heeft een nieuwe relatie. Er hoeft dus niet langer te worden gevreesd voor misbruik door zijn ex-partner. Hij ziet zijn zoon een paar keer in de week, maar alleen als het hem en zijn vriendin uitkomt. Soms komt zijn ex-partner mee. Rechthebbende geeft wel eens geld voor de opleiding van zijn zoon. Zijn huidige vriendin betaalt mee aan de boodschappen als ze bij rechthebbende is. Als ze in de toekomst gaan samenwonen willen ze een samenlevingscontract opstellen waarin wordt geregeld dat zijn vriendin meebetaalt aan de woonlasten. Het bedrag dat hij aan leefgeld ontvangt is al een hele tijd hetzelfde. Sinds hij zijn huidige vriendin heeft vraagt hij de bewindvoerder nooit om geld. Alleen als hij grote kosten heeft, bijvoorbeeld aan zijn auto. Hij heeft ook geld om leuke dingen te doen. Desondanks vindt hij het onterecht dat zijn leefgeld niet is verhoogd, nu zijn salaris omhoog is gegaan. De financiële situatie van rechthebbende is niet ingewikkeld. Zijn vriendin kan hem hier zo nodig ook bij helpen. Zij wil de bewindvoerder niet ontmoeten, omdat ze denkt dat als rechthebbende en zij gaan samenwonen er ook een bewind zou moeten worden ingesteld over haar goederen.
Omtrent zijn subsidiaire verzoek heeft rechthebbende nog opgemerkt dat er geen klik is tussen hem en de bewindvoerder en het dan niet werkt. Hij heeft geen contact met een andere bewindvoerder. Er zal iemand moeten worden aangewezen.
3.5.
De bewindvoerder heeft ter mondelinge behandeling ervoor gepleit om het bewind in stand te laten. Zij heeft het volgende naar voren gebracht.
Dat er geen schulden zijn maakt niet dat het bewind kan worden opgeheven. Het bewind is ook niet ingesteld vanwege problematische schulden. Als er geen bewind was geweest was het hele vermogen van rechthebbende uitgegeven. Rechthebbende heeft niet veel geld nodig, maar geeft onder druk van anderen geld uit. Zijn zoon schuwt daarbij niet om rechthebbende voor te liegen. Zo zou hij geld nodig hebben voor een schoolkamp, terwijl er bij navraag door de bewindvoerder geen kamp bleek te zijn. Rechthebbende maakt nog steeds wekelijks geld over aan zijn zoon. Wat hij over heeft van het leefgeld geeft hij aan zijn zoon. Het gaat dan om gekke bedragen als € 0,95; de rekening lijkt afgeroomd te worden. De ex-partner van rechthebbende wilde alleen met hem samenwonen als zij het beheer kreeg over zijn financiën. De relatie zou nu over zijn, maar dit is al vaker gezegd, waarna rechthebbende en zij toch weer een relatie kregen. Toen rechthebbende drie weken een nieuwe vriendin had zei hij al dat zij zijn financiën zou gaan beheren. De bewindvoerder heeft de nieuwe vriendin nog niet ontmoet. Zij heeft nooit gezegd dat er ook een bewind zou moeten worden ingesteld over de goederen van de vriendin.
De bewindvoerder heeft met rechthebbende al een heel traject doorlopen. Zij begrijpt de ontslagaanvraag niet. De samenwerking met rechthebbende is in zijn algemeenheid redelijk goed. Zij geeft wel regels aan en spreekt de rechthebbende aan op onacceptabel gedrag. Als het aan haar ligt is het niet nodig haar te ontslaan als bewindvoerder. De rechthebbende schiet er ook niks mee op. Met een andere bewindvoerder zal dezelfde problematiek gaan spelen. De bewindvoerder oefent haar taak naar behoren uit en reageert snel. Als rechthebbende iets nodig heeft, vraagt zij om de offerte, waarna ze het geld overmaakt.
3.6.
De broer van rechthebbende heeft bij brief van 20 oktober 2021 naar voren gebracht dat er nog altijd een noodzaak is voor bewind om rechthebbende tegen zichzelf te beschermen.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.
Ingevolge artikel 1:431, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren:
voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
voor een bepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
Ingevolge artikel 1:448, lid 1 aanhef en onder e, BW eindigt de taak van de bewindvoerder door ontslag dat hem door de kantonrechter met ingang van een door deze bepaalde dag wordt verleend.
Ingevolge artikel 1:448, lid 2, BW wordt het ontslag hem verleend hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden.
Ingevolge artikel 1:449, lid 2, BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen.
3.9.
Gezien de stukken en wat besproken is op de mondelinge behandeling is het hof van oordeel dat rechthebbende onvoldoende heeft onderbouwd dat de noodzaak van het bewind niet meer bestaat, dan wel dat voortzetting van het bewind niet zinvol zou zijn. Het hof overweegt daarbij dat het niet zo is dat in geval van bewind sprake moet zijn van een behandeling voor lichamelijke dan wel psychische klachten. Dat hiervan geen sprake is, wat hiervan ook zij, maakt dan ook niet dat het bewind zou moeten worden opgeheven. Dat de relatie met de expartner van rechthebbende definitief voorbij zou zijn, vormt hier ook niet dan wel onvoldoende grond toe. De relatie mag dan wellicht voorbij zijn, rechthebbende heeft nog wel contact met zijn ex-partner, als ook met zijn zoon, en het hof acht het aangewezen rechthebbende tegen zichzelf te beschermen om te voorkomen dat hij door hen onder druk wordt gezet om geld aan hen te geven, hetgeen in elk geval in het verleden – zo lijkt het er zeer sterk op – wel is gebeurd. Bovendien heeft rechthebbende een nieuwe vriendin, die hij – zo heeft hij niet betwist – na enkele weken een relatie met haar te hebben, het beheer over zijn financiën wilde geven en die geen kennis wil maken met de bewindvoerder, terwijl het hof het zinvol acht als er een gesprek zou plaatsvinden tussen de bewindvoerder enerzijds en rechthebbende en zijn vriendin anderzijds, zeker als de rechthebbende tot eventuele opheffing van het bewind wil komen.
Rechthebbende heeft evenmin aangetoond dat er gewichtige redenen zijn voor ontslag van de bewindvoerder. Het is het hof niet gebleken dat de bewindvoerder haar taken niet naar behoren uitvoert, dan wel de relatie tussen rechthebbende en de bewindvoerder dusdanig is verstoord dat ontslag van de bewindvoerder is aangewezen. Met de bewindvoerder acht het hof het waarschijnlijk dat rechthebbende de problemen die hij ondervindt met de bewindvoerder ook zal ondervinden met een andere bewindvoerder.
3.10.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen. Het hof zal het verzoek van rechthebbende om de bewindvoerder te ontslaan en een andere bewindvoerder te benoemen, afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 juli 2020;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.D.M. Lamers en A.M. Bossink en is in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.