3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[geïntimeerde] heeft tot 2018 met haar ex-echtgenoot en vier kinderen van thans 17, 14, 12 en 7 jaar in [plaats] gewoond Het huwelijk is geëindigd door een echtscheiding die in 2020 is afgerond. Tijdens de echtscheidingsprocedure is de in [plaats] gehuurde woning toegewezen aan haar ex-echtgenoot en [geïntimeerde] heeft deze (moeten) verlaten. In 2020 is zij bevallen van een vijfde kind.
Samen met [huidige partner van geintimeerde] (verder: [huidige partner van geintimeerde] ) heeft [geïntimeerde] na haar vertrek uit [plaats] tijdelijk een woning gehuurd in [plaats] van [verhuurder] . [huidige partner van geintimeerde] is de vader van het jongste kind.
Op 20 december 2018 heeft [verhuurder] aan [geïntimeerde] een verhuurdersverklaring gegeven, waarin hij verklaart dat er ten tijde van de verklaring geen sprake was van betalingsachterstanden, dat de huur regelmatig was betaald en dat er geen aanleiding bestond tot klachten over de bewoning.
Bij brief van 29 april 2019 heeft [verhuurder] de huur van de woning in [plaats] opgezegd tegen 1 augustus 2019.
Vanaf 1 augustus 2019 hebben [geïntimeerde] en [huidige partner van geintimeerde] gezamenlijk een woning gehuurd aan de [adres 1] te [plaats] . De huursom bedroeg € 1.600,= per maand inclusief servicekosten en gebruikslasten.
In augustus 2019 heeft [verhuurder] [geïntimeerde] en [huidige partner van geintimeerde] gedagvaard in kort geding met een vordering tot ontruiming van het gehuurde vanwege een opgelopen huurachterstand over de maanden juli, augustus en september 2019. De vordering tot betaling van de huur over die maanden is bij vonnis van 2 oktober 2019 toegewezen.
Voor de gemeente Eindhoven is van kracht de Huisvestingsverordening 2020-2023. Deze verordening berust op artikel 12 van de Huisvestingswet 2014 en is in het leven geroepen om regels te geven met betrekking tot de verdeling van woonruimte en de categorieën woningzoekenden die als urgent kunnen worden aangemerkt. Ter uitvoering van het bepaalde in deze verordening is voor het stedelijk gebied [plaats] een ‘Urgentiecommissie’ in het leven geroepen die tot taak heeft aanvragen voor een urgentieverklaring te beoordelen. Deze commissie bepaalt op basis van een door de woningzoekende in te vullen formulier en de daarbij over te leggen bescheiden of er omstandigheden zijn op grond waarvan de aanvrager in aanmerking komt voor een urgentieverklaring.
Op 28 januari 2020 heeft [geïntimeerde] een intakegesprek gevoerd met een medewerkster van de woningcorporatie Wooninc. bij gelegenheid waarvan [geïntimeerde] een ‘Aanvraagformulier Urgentiebeschikking’ heeft ingevuld en ingediend. Op de vraag naar haar huidige woonsituatie heeft [geïntimeerde] ingevuld dat zij inwonend was bij [huidige partner van geintimeerde] . Bij de vraag “Maandinkomen (gezamenlijk)” heeft zij ingevuld bruto € 1.052,=. Op de vraag of er schulden waren is ‘ja’ doorgestreept als zijnde niet van toepassing. Onder “Toelichting op uw situatie” heeft [geïntimeerde] onder meer geschreven:
“(…) Na [plaats] kon ik tijdelijk bij een vriend inwonen in [plaats] maar deze kan en wil dit niet meer doen ivm mijn 5e kindje op komst.
Er is niemand bij wie ik kan inwonen
De zorg voor mijn 4 kinderen is aan mij toegewezen, 5e kindje komt begin mei 2020. Ouders wonen in een 3 kamer appartement, maar moeder is zwaar gehandicapt en heeft alle zorg nodig. (hartkwalen, epylepsie, rolstoelafhankelijk, 100% zorgvraag)
Waarom is een ander huis noodzakelijk voor de oplossing van uw problemen?
Anders kan ik de zorg voor mijn kinderen niet bieden, zij wonen bij mij en anders staan zij ook op straat.”
Onder het formulier staat onder meer vermeld dat de aanvrager verklaart de aanvraag naar waarheid en volledig ingevuld te hebben. In het kader van deze aanvraag heeft [geïntimeerde] de stukken betreffende haar echtscheiding overgelegd en de verhuurdersverklaring van 20 december 2018 van [verhuurder] . De urgentiecommissie heeft op grond van het aanvraagformulier en de daarbij overgelegde bescheiden een urgentieverklaring gegeven.
In april 2020 zijn [geïntimeerde] en de bewindvoerders van [huidige partner van geintimeerde] vanwege een opgelopen huurachterstand gedagvaard door de verhuurder van de woning aan de [adres 1] te [plaats] . Bij tussenvonnis van 9 juli 2020 is de incidentele vordering tot ontruiming van het gehuurde en betaling van een voorschot op de achterstallige huurpenningen toegewezen.
Op 1 juli 2020 heeft SWS de woning aan de [adres 2] te [plaats] aan [geïntimeerde] verhuurd tegen een daarvoor maandelijks bij vooruitbetaling verschuldigde prijs van € 547,50, waarvan € 523,04 als kale huur en € 24,46 wegens servicekosten. Artikel 9 van de huurovereenkomst luidt als volgt:
“Artikel 9
9.1
Huurder verklaart dat de door hem aan verhuurder vóór aanvang van de huurovereenkomst verstrekte gegevens met betrekking tot zijn huishoudinkomen en gezinssamenstelling juist en volledig zijn.
9.2
Indien huurder onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt en hij bij verstrekking van juiste en volledige gegevens niet in aanmerking zou zijn gekomen voor het gehuurde, moet huurder het gehuurde ontruimen op eerste aanzegging van verhuurder. Indien huurder hiertoe niet overgaat, start verhuurder een gerechtelijke procedure met als doel ontruiming van het gehuurde.”
Bij brief van haar advocaat van 27 augustus 2020 heeft SWS de huurovereenkomst vernietigd. Zij heeft daartoe onder meer geschreven:
“Om in aanmerking te komen voor een urgentie heeft u verklaringen afgelegd die niet juist zijn en/of heeft u voor cliënte relevante informatie onvermeld gelaten. Het gaat om de navolgende informatie:
- [Hof: de huur van een woning in [plaats] met [huidige partner van geintimeerde] , de omstandigheid dat na afgifte van de verhuurdersverklaring een huurachterstand van € 3.750,= was ontstaan en de weigering om dit gehuurde vrijwillig te verlaten];
- [Hof: vermelding dat [geïntimeerde] inwonend was bij een vriend, terwijl zij in werkelijkheid zelf samen met [huidige partner van geintimeerde] een woning had gehuurd aan de [adres 1] in [plaats] , waarbij voorts is verzwegen dat ook voor deze woning een huurachterstand was ontstaan, dit keer van € 11.200,=, en er klachten lagen van overlast en vernielingen];
- [Hof: [geïntimeerde] geeft op social media aan dat zij en [huidige partner van geintimeerde] een nieuwe woonruimte hebben gevonden en zij woont samen met [huidige partner van geintimeerde] ].
Voormelde relevante feiten en omstandigheden zijn aan het licht gekomen, nadat is gebleken dat u ook voor het gehuurde de huurbetaling van de maand augustus 2020 niet heeft voldaan. De maand juli 2020 is wel voldaan, maar dat kon ook niet anders vanwege de voorwaarde van betaling voor het verkrijgen van de sleutels voor het gehuurde.
Sommatie en aankondiging procedure
Gelet op de feiten en omstandigheden in deze zaak stelt cliënte dat zij geen huurovereenkomst met u zou zijn aangegaan indien u haar de juiste informatie zou hebben verschaft. Eveneens geldt dat u niet in aanmerking zou zijn gekomen voor de toewijzing van een woonruimte onder het urgentiebeleid. De huurovereenkomst met cliënte is tot stand gekomen onder invloed van dwaling dan wel bedrog in de zin van artikel 6:228 BW en/of 3:44 BW. Op grond hiervan wordt de huurovereenkomst door middel van deze brief vernietigd. Deze vernietiging heeft terugwerkende kracht, zodat er nimmer tussen cliënte en u een huurovereenkomst is ontstaan. Als gevolg daarvan handelt u thans jegens cliënte onrechtmatig door zonder recht of titel de woonruimte in gebruik te hebben.”
[geïntimeerde] heeft geen gevolg gegeven aan de in de brief van 27 augustus 2020 opgenomen sommatie om de woonruimte aan de [adres 2] te [plaats] te ontruimen.
3.2.1.In de onderhavige procedure vorderde SWS bij inleidende dagvaarding - zakelijk weergegeven - de ontruiming van de woonruimte aan de [adres 2] te [plaats] , betaling van de bestaande huurachterstand en betaling van een schadevergoeding van € 547,50 voor elke maand na september 2020 tot aan de datum van ontruiming. Aan deze vordering heeft SWS, kort samengevat, ten grondslag gelegd hetgeen in de brief van 27 augustus 2020 (zie r.o. 3.1 onder k.) is vermeld. Op grond daarvan stelt SWS dat [geïntimeerde] nu zonder recht of titel gebruik maakt van de ter beschikking gestelde woning. Hierdoor maakt zij inbreuk op het eigendomsrecht van SWS. Dat levert een voldoende spoedeisend belang op om de gevorderde voorzieningen toe te wijzen.
3.2.2.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.3.In het in hoger beroep bestreden vonnis van 26 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van SWS afgewezen. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter (zakelijk weergegeven) dat SWS haar vorderingen onvoldoende heeft onderbouwd, meer in het bijzonder doordat nergens uit blijkt dat [geïntimeerde] aan SWS onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt en/of relevante informatie heeft verzwegen en door geen inhoudelijke onderbouwing te geven van het toetsingskader dat door de urgentiecommissie wordt gehanteerd. Daardoor kon de voorzieningenrechter onvoldoende beoordelen of de urgentiecommissie bij opgaaf van de juiste feiten een urgentieverklaring zou hebben geweigerd. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat het door [geïntimeerde] gevoerde verweer met betrekking tot de ontstane achterstand inhoudt dat deze door toedoen van SWS is ontstaan en dat SWS niet weerspreekt dat die achterstand was ingelopen.