In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzettermijn die van toepassing is op een eerder vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, wonende in Ghana, had verzet aangetekend tegen een verstekvonnis van 16 oktober 2019, waarbij hij was veroordeeld tot betaling van € 33.500,- aan de geïntimeerden. De rechtbank had geoordeeld dat de verzettermijn vier weken bedroeg, omdat de appellant geen objectief bepaalbaar adres in het buitenland had. De appellant betwistte dit en stelde dat de termijn acht weken moest zijn, omdat hij een postadres in Ghana had dat gelijkgesteld moest worden aan een bekend adres.
Het hof heeft vastgesteld dat de appellant op 9 mei 2019 een daad van bekendheid met het verstekvonnis heeft verricht. Het hof oordeelde dat de verzettermijn van artikel 143 lid 2 van de Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing was. Aangezien de appellant ten tijde van de daad van bekendheid in het buitenland woonde, was de termijn van acht weken van toepassing. Het hof concludeerde dat het verzet tijdig was ingesteld op 27 juni 2019.
Daarom heeft het hof het bestreden vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor inhoudelijke behandeling. Het hof heeft geen proceskosten aan de partijen opgelegd, maar heeft bepaald dat de rechtbank in haar eindvonnis moet beslissen over de proceskosten van het hoger beroep. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de verzettermijnen in het burgerlijk procesrecht, vooral in internationale contexten.