In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de curandus, die in eerste aanleg door de rechtbank Oost-Brabant was ondercuratelestelling. De curandus, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.A.J. Zomer, verzocht om vernietiging van de beschikking van de rechtbank en om toezending van relevante stukken met betrekking tot zijn curatele. Het hof oordeelde dat het hoger beroep van de curandus niet kon worden gekwalificeerd als 'een zaak van curatele' in de zin van artikel 1:381, zesde lid, BW. Dit leidde tot de conclusie dat de curandus niet procesbekwaam was, aangezien hij geen rechtsgeldige rechtshandeling kon verrichten zonder toestemming van zijn curator en/of de kantonrechter. Het hof verklaarde de curandus niet-ontvankelijk in zijn verzoek en compenseerde de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing van het hof is gebaseerd op de overweging dat er geen concrete geschillen waren tussen de curandus en de curator, en dat het verzoek van de advocaat niet onder de wettelijke bepalingen viel die de curandus procesbekwaamheid zouden verlenen.