Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de weigering van de rechtbank Zeeland-West-Brabant om de schuldsaneringsregeling toe te passen voor de appellant. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B.J. van de Wijnckel, had eerder verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling, maar zijn verzoek was afgewezen door de rechtbank op basis van onvoldoende aannemelijkheid van goede trouw in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. De appellant had een aanzienlijke schuldenlast van € 75.164,71, waaronder een schuld aan de Belastingdienst van € 38.510,34 en een schuld aan een schuldeiser van € 3.082,79. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 april 2021 werd vastgesteld dat de beschermingsbewindvoerder niet ter zitting was verschenen, maar haar visie schriftelijk had gegeven. Het hof heeft de omstandigheden van de appellant in overweging genomen, waaronder zijn instabiele financiële situatie en de stappen die hij heeft ondernomen om zijn schulden te beheren. Ondanks de afname van de schuld aan de Belastingdienst, oordeelde het hof dat de appellant niet te goeder trouw was geweest in het ontstaan van zijn schulden. Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank, waarbij werd geconcludeerd dat de appellant niet in aanmerking kwam voor de schuldsaneringsregeling.