ECLI:NL:GHSHE:2021:1299

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
200.288.889_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van een complexe scheiding tussen ouders met verschillende geloofsovertuigingen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2013, in het kader van een complexe scheiding tussen de ouders. De vader, die in hoger beroep is gegaan, betwist de noodzaak van de ondertoezichtstelling en stelt dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging is. Hij voert aan dat de door de kinderrechter genoemde bedreigingen voortkomen uit de omgangsregeling en dat de GI (Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg) niet voldoende heeft onderbouwd dat er aan de wettelijke criteria voor verlenging is voldaan.

De mondelinge behandeling vond plaats op 30 maart 2021, waarbij zowel de vader als de moeder, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig waren. De GI heeft tijdens de behandeling aangegeven dat de situatie van de minderjarige zorgwekkend is, met escalaties op school als gevolg van de opvoedverschillen tussen de ouders. De moeder steunt de verlenging van de ondertoezichtstelling en wijst op de zorgelijke situatie waarin de minderjarige zich bevindt.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en is tot de conclusie gekomen dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige. De ouders hebben een complexe scheiding doorgemaakt, en de minderjarige is hierdoor in een moeilijke positie terechtgekomen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de ondertoezichtstelling is verlengd tot 28 oktober 2021, om de noodzakelijke zorg en begeleiding voor de minderjarige te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 29 april 2021
Zaaknummer : 200.288.889/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/281761 / JE RK 20-1844
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A.J. de Leeuw
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2013 (hierna te noemen: [minderjarige] ).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 oktober 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 januari 2021, heeft de vader het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI alsnog af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling van de onderhavige zaak heeft plaatsgevonden op 30 maart 2021, gelijktijdig met de zaak in hoger beroep welke is geregistreerd onder zaaknummer 200.170.158/01.
2.3.1.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. De Gruijl (via CMS-verbinding);
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] (via CMS-verbinding);
- de moeder, bijgestaan door mr. Van der Leeuw.
2.4.1.
Namens de raad is, met bericht van verhindering van 12 februari 2021, geen vertegenwoordiger tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 14 oktober 2020;
  • de brief met bijlage van de GI d.d. 12 maart 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben tot begin 2018 een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit die relatie is [minderjarige] geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.1.1.
[minderjarige] is bij beschikking van 28 oktober 2019 onder toezicht gesteld voor de duur van één jaar tot 28 oktober 2020.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 28 oktober 2021.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert in het beroepschrift - kort samengevat - aan dat er geen sprake is van een ontwikkelingsbedreiging, althans dat de door de kinderrechter genoemde concrete ontwikkelingsbedreigingen niet van dusdanige ernstige mate zijn dat deze gronden kunnen vormen voor een verlenging van de ondertoezichtstelling.
De vader constateert dat de door de rechtbank genoemde ontwikkelingsbedreigingen enkel voortkomen uit het bestaan van de omgangsregeling. De GI heeft derhalve in feite een zogenaamde omgangsondertoezichtstelling verzocht en de GI heeft nagelaten om in haar verzoek te betrekken of er een aan stringente criterium is voldaan, zoals is verwoord in de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 19 februari 2016, nr. 15/03927. Dat er volgens de rechtbank zonder het dwingende karakter van een ondertoezichtstelling geen gevolg kan worden gegeven aan de schottenaanpak levert volgens de vader nog geen concrete ernstige ontwikkelingsbedreiging op. Daarbij komt dat de rechtbank heeft miskend dat de GI ook bij een casus betrokken kan worden in het drangkader.
Bovendien heeft de vader in de vier maanden dat de schottenaanpak van kracht was, slechts vijf keer een email verzonden aan de GI in de vorm van een tussenpersoon en daar nagenoeg geen reactie op gekregen.
Tot op heden geldt voor de vader dat de schottenaanpak niet zinvol is gebleken. Hij opteert dan ook voor soloparallel ouderschap, in welk kader volgens hem eveneens geen juridische grondslag kan worden gevonden voor een verlenging van een ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
3.5.1.
Ter mondelinge behandeling heeft de vader daaraan toegevoegd dat hij nog steeds achter zijn verzoek in hoger beroep staat, ondanks dat hij ziet dat het de laatste weken minder goed gaat met [minderjarige] . Hij wijt deze teruggang aan de stress bij de ouders rondom de mondelinge behandeling in hoger beroep en het effect daarvan op [minderjarige] .
Bovendien is er eerder wel een stijgende lijn gezien in het gedrag van [minderjarige] , hetgeen ook is bevestigd door de GI.
De vader meent dat de ondertoezichtstelling niet eeuwig kan blijven duren. Er is behoefte aan rust en de beëindiging van de ondertoezichtstelling draagt daaraan bij.
3.6.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - aan dat het de laatste weken niet goed gaat met [minderjarige] . Hij zit klem tussen de ouders. De opvoedverschillen bij de moeder en de vader thuis zijn zo verschillend dat [minderjarige] in de war raakt. Dat maakt dat het gedrag, dat hij op zijn vorige school liet zien, terugkomt. Dit heeft er onder meer tot escalaties op school geleid die zo erg waren dat hij door drie volwassenen uit de klas verwijderd moest worden.
De GI acht een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk.
3.7.
De moeder voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat de huidige situatie zorgelijk is. De vader blijft moeite houden met haar geloof en is niet in staat om emotionele toestemming te geven aan [minderjarige] om naar haar toe te gaan. Het is daarom te vroeg om de ondertoezichtstelling te beëindigen. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste één jaar.
3.8.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 lid 1 BW.
3.8.4.
Uit de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling volgt dat er bij [minderjarige] sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Deze bestaat uit het feit dat [minderjarige] al een groot deel van zijn jonge leven als het ware een speelbal is in reeds jarenlange zeer ingewikkelde strijd van de ouders. De ondertoezichtstelling is gericht op het afwenden van de ernstige ontwikkelingsbedreiging die speelt bij [minderjarige] als gevolg van deze complexe scheiding. De ernstige bedreiging uit zich bij [minderjarige] doordat hij in toenemende mate laat zien dat hij niet weet om te gaan met de verschillende leefwijzen van de ouders na hun uiteengaan: de vader die hecht aan het vasthouden aan de Christelijke geloofsgemeenschap en de moeder die het Islamitische geloof is gaan navolgen. Het gegeven dat de vader en zijn familieleden grote moeite hebben met de wending in het leven van de moeder, welke moeite zij ook niet voor [minderjarige] weten af te schermen, maakt de ontwikkelingsbedreiging tot een ernstige. Anders dan de vader stelt, is het hof derhalve van oordeel dat er dat geen sprake is van een omgangsondertoezichtstelling.
Daarnaast loopt thans nog de door de ouders in het kader van de schottenaanpak gezamenlijk overeengekomen co-ouderschap, welke aanpak dient te worden uitgevoerd binnen een ondertoezichtstelling. Daarbij is het uiteindelijke doel dat er een parallel ouderschap wordt uitgevoerd door de ouders. De ondertoezichtstelling dient derhalve ook te worden verlengd om deze aanpak mogelijk te maken.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden, bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 oktober 2020;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.D.M. Lamers en K.A. Boshouwers en is op 29 april 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.