De moeder voert –samengevat – het volgende aan.
Het oordeel dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was/is mist feitelijke onderbouwing en is derhalve onrechtmatig. De uithuisplaatsing was niet nodig voor onderzoek: de moeder had zich daarvoor al gewend tot Plinthos. Niet alle kinderen hebben last van psychologische – of loyaliteitsproblematiek; dat geldt alleen [minderjarige 1] waarvoor zij wordt behandeld. De kinderen zijn in verband met de loyaliteitsproblematiek onder toezicht gesteld in januari 2020, maar daarop heeft de GI niets ingezet.
De uithuisplaatsing voldoet niet aan de noodzakelijkheidseis van artikel 8 EVRM. Er bestonden goede alternatieven voor de uithuisplaatsing. De moeder is leerbaar en in staat hulpverlening te doen slagen; zij beschikt over veel opvoedvaardigheden. In de rapportage van Plinthos van 29 oktober 2020 staat ook dat de kinderen een flinke portie veerkracht hebben en een stabiele positieve indruk maken. In het rapport van 28 december 2020 rapporteert Plinthos dat er bij de start van het traject sprake was van ouderverstoting in die zin dat de kinderen structureel weigerden contact met de vader te hebben, maar dat de negatieve gevolgen van ouderverstoting niet in volle omvang bij de kinderen worden gezien. Het onderzoek van Plinthos is afgerond, zodat dat geen reden meer kan zijn om de uithuisplaatsing in stand te laten. Ten onrechte is de rechtbank vooruitgelopen op de periode na het afronden van het onderzoek bij Plinthos.
Er zijn sinds de uithuisplaatsing gunstige resultaten geboekt in het contact tussen de vader en de kinderen; dit biedt een springplank voor verdere stappen vanuit de thuissituatie. Plinthos ziet ook dat de kinderen enthousiast met de moeder over de omgang met de vader praten. Het feit dat de moeder contact heeft met de kinderen, heeft geen schadelijke werking op de relatie tussen de vader en de kinderen. Plinthos heeft een heel ander beeld van de moeder dan de GI heeft. Het patroon waarover de GI spreekt, herkent Plinthos niet.
De uithuisplaatsing is disproportioneel. Dit middel wordt doorgaans ook niet ingezet in situaties van ouderverstoting. Overigens is niet gebleken van actieve ouderverstoting.
Er is geen zorgvuldig onderzoek gedaan naar de impact van de uithuisplaatsing van de kinderen en in dat kader heeft ten onrechte geen belangenafweging plaatsgevonden. De kinderen lijden. Zij missen de moeder en hebben last van de onzekerheid over hun situatie.
Ten onrechte is de rechtbank eraan voorbij gegaan dat de werkhypothese ouderverstoting ten tijde van de zitting niet was bewezen. De GI had bovendien op basis van de ontwikkelingen nader op die hypothese moeten reflecteren. Ten tijde van de mondelinge behandeling waren er signalen dat er mogelijk geen sprake was van ouderverstoting, althans niet in een mate waarvan de GI uitging. Een en ander had in ieder geval tot een uithuisplaatsing met een kortere duur moeten leiden.
Dat de oudercommunicatie niet goed verloopt biedt geen rechtvaardiging voor de uithuisplaatsing. In het kader van de ondertoezichtstelling had eerst ingezet moeten worden op verbetering van de oudercommunicatie. Plinthos ziet dat de ouders hulpverlening accepteren en hard werken aan een vorm van samenwerking die in het belang van de kinderen is.
Contact tussen [minderjarige 1] en de vader is niet eerder hersteld omdat de moeder de BOR-medewerkers daartoe onvoldoende opgeleid acht. In Plinthos heeft zij wel vertrouwen.
De moeder is niet gericht op strijd. Zij heeft geprobeerd de samenwerking aan te gaan met de GI, maar men wil het gesprek met de moeder niet aangaan. Alles wat de moeder zegt en schrijft wordt bestempeld als ouderverstoting; zorgen van de moeder worden weggewuifd. De GI is vooringenomen. De onrechtmatige arrestatie in augustus 2020 en als gevolg daarvan de uithuisplaatsing van de kinderen, waarin de GI een grote rol heeft gehad, hebben ertoe geleid dat de moeder geen enkel vertrouwen meer in de GI heeft. In dit kader moet men erop bedacht zijn dat de moeder door de houding van de GI onvermijdelijk in een positie is gebracht waarin zij in conflict is met de kinderbeschermingsinstanties (
Strand Lobben, EHRM 10 september 2019, nr. 37283/13).
De duur van de uithuisplaatsing van zes maanden is disproportioneel en onredelijk. Uit niets blijkt dat de behandeling van de kinderen vanuit het gezinshuis dient plaats te vinden of dat de behandeling van de ouders moet plaatsvinden terwijl de kinderen daar verblijven. Ten onrechte wordt rekening gehouden met een risico op een terugval, omdat de ouders nu, anders dan vóór de uithuisplaatsing, worden ondersteund. De verandering bij de kinderen is bovendien niet fragiel. Er is te weinig rekening gehouden met de beweeglijkheid en de snelle ontwikkelingen in de zaak.