ECLI:NL:GHSHE:2021:1297

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
200.289.211_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van gezinsbescherming

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de ouders van een minderjarige, geboren in 2004, tegen een beschikking van de rechtbank Limburg. De ouders, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.C. Bolton, hebben verzocht de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de uithuisplaatsing van hun kind af te wijzen. De Raad voor de Kinderbescherming, als verweerder, heeft de noodzaak van de uithuisplaatsing benadrukt, gezien de zorgelijke signalen over de veiligheid van de minderjarige in de thuissituatie. De mondelinge behandeling vond plaats op 7 april 2021, maar de ouders en de GI waren niet aanwezig, ondanks eerdere communicatie over hun intentie om te verschijnen. Het hof heeft de zaak inhoudelijk behandeld, ondanks de afwezigheid van de ouders en de GI, en heeft vastgesteld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van het kind voorop staat, en heeft de argumenten van de ouders verworpen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 29 april 2021
Zaaknummer : 200.289.211/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/285667 / JE RK 20-2529
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
en
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. P.J.C. Bolton,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna: [minderjarige]), geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats].
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, de gecertificeerde instelling (hierna te noemen: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 10 december 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 januari 2021, hebben de ouders verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] alsnog wordt afgewezen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 april 2021. Bij die gelegenheid is gehoord de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
De ouders, mr. Bolton en de GI zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de ouders, ingekomen op 8 februari 2021;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van de ouders, ingekomen op 9 maart 2021;
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 24 februari 2021;
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 24 maart 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de ouders is [minderjarige] geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij beschikking van 30 september 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 30 december 2020 en is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend voor de duur van twee weken onder aanhouding van de resterende termijn. Bij beschikking van 12 oktober 2020 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een crisisopvang verleend voor de resterende termijn, derhalve tot 30 december 2020. Vervolgens is bij beschikking van 17 november 2020 een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin verleend tot 30 december 2020.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 30 december 2020 tot 30 december 2021 en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend met ingang van 30 december 2020 tot 30 juni 2021. [minderjarige] is eerst in een netwerkpleeggezin geplaatst en begin februari 2021 in een bestandspleeggezin van Xonar.
3.4.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De ouders voeren, kort samengevat, het volgende aan.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die een uithuisplaatsing rechtvaardigen en minder zware middelen zijn niet onderzocht of ingezet. De ouders zijn het niet eens met het raadsonderzoek. Dat de veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie gevaar loopt, is niet aangetoond. Zaken worden onjuist weergegeven en uitvergroot. De ouders hebben voldoende aandacht voor de behoeftes van [minderjarige]. Zij wordt niet verwaarloosd of mishandeld. Wel is [minderjarige] getuige geweest van geweld tussen de ouders en zijn er corrigerende tikken uitgedeeld. Dit wordt niet gebagatelliseerd. De ouders erkennen dat zij hulp kunnen gebruiken bij de opvoeding. De vader ziet in dat hij zijn houding ten opzichte van [minderjarige] moet aanpassen, maar alleen vanuit een thuisplaatsing kan hij daaraan werken. De bezoekmomenten zijn voor de ouders te kort om te laten zien dat zij in staat zijn om aan hun relatie met [minderjarige] te werken. De hechtingsrelatie tussen [minderjarige] en de vader is inmiddels verbeterd. De bezoekregeling verloopt goed. De GI onderneemt onvoldoende actie en er wordt niet toegewerkt naar een thuisplaatsing. De uithuisplaatsing heeft geen nut en is daardoor niet in het belang van [minderjarige]. De ondertoezichtstelling is voldoende.
3.6.
De raad voert, kort samengevat, het volgende aan.
De uithuisplaatsing was en is nog altijd noodzakelijk. Over de veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie waren zeer zorgelijke signalen, die meerdere malen door [minderjarige] zijn bevestigd, op school, bij Sonar en bij Veilig Thuis. Voor de raad was dit voldoende om aan te nemen dat in de thuissituatie sprake was van mishandeling. Door de ouders worden de signalen en zorgen echter ontkracht. De raad realiseert zich dat de vader een andere (culturele) achtergrond heeft, maar dit maakt niet dat getolereerd kan worden dat hij [minderjarige] in onveiligheid brengt, en al helemaal niet nadat hij daarop is gewezen. Uit de aanvullende informatie van de GI blijkt dat er iets niet goed verloopt in het contact tussen de vader en [minderjarige] en dat het contact nog altijd begeleid plaatsvindt.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Op 7 april 2021 heeft mr. Bolton om ongeveer 11.40 uur telefonisch contact met de griffie van het hof opgenomen om door te geven dat de ouders met autopech in Zuid-Limburg stonden, waardoor zij niet op tijd aanwezig zouden kunnen zijn voor de mondelinge behandeling. Verder heeft mr. Bolton aangegeven dat hij al contact had opgenomen met de GI en voorts dat het voor hemzelf weinig zin zou hebben om fysiek aanwezig te zijn omdat met name de ouders aan het woord zouden komen. Door de griffie is op dat moment aan mr. Bolton medegedeeld dat hij hiertoe schriftelijk een uitstelverzoek moest indienen, waarop vervolgens door het hof zou worden beslist, maar dat de mondelinge behandeling vooralsnog gewoon doorgang zou vinden. Hierop is door mr. Bolton om ongeveer 11.44 uur een V5-formulier ingediend waarin hij heeft aangegeven dat de ouders door sneeuwval acuut verhinderd waren om de mondelinge behandeling bij te wonen. Vervolgens heeft mr. Bolton om ongeveer 11.48 uur wederom telefonisch contact met de griffie opgenomen om door te geven dat het uitstelverzoek werd ingetrokken en dat het de ouders toch ging lukken om bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn. Om ongeveer 11.56 uur heeft mr. Bolton opnieuw met de griffie contact opgenomen om door te geven dat hij van de GI heeft begrepen dat zij vanwege de weersomstandigheden niet bij de mondelinge behandeling aanwezig zouden zijn, maar dat hij wel wilde dat de mondelinge behandeling door zou gaan.
Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft het hof vastgesteld dat zowel mr. Bolton, de ouders, als de GI niet zijn verschenen. De griffier heeft hierop telefonisch contact opgenomen met mr. Bolton. Hij heeft meegedeeld dat hij niet is gekomen omdat de GI heeft aangegeven dat zij niet wilde dat de mondelinge behandeling door zou gaan.
Het bevreemdt het hof ten zeerste dat zowel mr. Bolton, de ouders als de GI niet zijn verschenen. Het hof heeft op geen enkele wijze kenbaar gemaakt dat de mondelinge behandeling geen doorgang zou vinden. Door mr. Bolton is, nadat hij het uitstelverzoek heeft ingetrokken, geen nieuw uitstelverzoek gedaan. In zijn laatste telefonisch onderhoud met de griffie heeft hij nota bene aangegeven dat hij wil dat de mondelinge behandeling door zou gaan. De GI heeft niet bij de griffie geïnformeerd of de mondelinge behandeling door zou gaan en evenmin heeft zij het hof rechtstreeks bericht dat zij niet bij de mondelinge behandeling aanwezig zou zijn. Weliswaar was in de ochtend van 7 april 2021 sprake van sneeuwval, maar later in de ochtend was daarvan al geen sprake meer zodat er nog ruimschoots de gelegenheid was om tijdig bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn. De vertegenwoordiger van de raad was afkomstig uit Maastricht en was wel aanwezig. Gelet op het voorgaande heeft het hof de zaak inhoudelijk behandeld.
3.7.1.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de ondertoezichtstelling.
3.7.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.7.3.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.7.4.
In hetgeen de ouders aanvoeren ziet het hof geen aanleiding te veronderstellen dat het raadsonderzoek niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden en ook overigens is daarvan niet gebleken.
3.7.5.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen onderzoek en afweging – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW. In aanvulling daarop overweegt het hof dat uit de overgelegde stukken – en dan met name uit het verzoek verlenging machtiging uithuisplaatsing van de GI d.d. 24 maart 2021 – en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling het volgende blijkt. Het hulpverleningstraject voor het gezin bij Plinthos is pas in maart 2021 gestart. Het contact tussen [minderjarige] en de ouders vindt nog altijd begeleid plaats. De omgang met moeder lijkt goed te gaan, maar de moeder praat, mogelijk vanwege de taalbarrière, bijna niet. De vader is niet in staat aan te sluiten bij de behoeften van [minderjarige]. Hij belast haar met ouderproblematiek en praat haar een schuldgevoel aan. De vader lijkt weinig tot geen inzicht te hebben in zijn aandeel aangezien hij aangeeft [minderjarige] te vergeven voor wat zij gedaan heeft. [minderjarige] is zowel tijdens als na de bezoekmomenten erg emotioneel. De vader troost haar niet maar blijft hangen in negatieve gedachten en discussies. De vader geeft aan dat hij zich niet anders kan gedragen.
3.7.6.
Hetgeen de ouders aanvoeren omtrent het EVRM en het IVRK maakt het voorgaande niet anders. Wat de verwijzing van de ouders naar het EVRM betreft, overweegt het hof dat het recht op respect voor het familie- en gezinsleven, zoals neergelegd in artikel 8 EVRM, inperking toestaat indien noodzakelijk en voor zover daarin bij wet is voorzien. Aan beide voorwaarden is in deze voldaan. Ten aanzien van het beroep op het IVRK overweegt het hof dat in dit verdrag voor alles het belang van het kind voorop staat en het hof van oordeel is dat de beslissing die het hof neemt in het belang van [minderjarige] is.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 10 december 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.P. de Beij en A.M. van Riemsdijk en is door mr. E.P. de Beij op 29 april 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.