ECLI:NL:GHSHE:2021:1296

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
200.289.805_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak gaat het om de bekrachtiging van een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige zijn vastgesteld. De ouders, die in hoger beroep zijn gegaan, hebben verzocht om de beschikking van 22 december 2020 te vernietigen. De rechtbank had destijds geoordeeld dat de minderjarige, geboren in 2018, onder toezicht moest worden gesteld van een gecertificeerde instelling (GI) vanwege ernstige bedreigingen in zijn ontwikkeling. De ouders hebben in hun beroepschrift aangevoerd dat er geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de ontwikkeling van de minderjarige en dat de GI niet adequaat heeft gehandeld. Ze hebben ook betoogd dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk is en dat er alternatieven zijn, zoals hulpverlening vanuit huis.

De GI en de Raad voor de Kinderbescherming hebben in hun verweerschriften aangegeven dat de situatie van de minderjarige zorgwekkend is en dat de ouders onvoldoende in staat zijn om voor zijn veiligheid en ontwikkeling te zorgen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders recentelijk zijn gestart met hulpverlening, maar dat de situatie nog niet stabiel genoeg is voor een terugplaatsing van de minderjarige. Het hof heeft overwogen dat de ondertoezichtstelling en de verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk zijn om de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 29 april 2021
Zaaknummer : 200.289.805/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/278845 / JE RK 20-1258
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
en
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. R.J.R. Geurts (voordien: mr. E.J.A. Roeleven),
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
en
Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidoost Nederland,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 december 2020, zoals hersteld bij beschikking van 24 december 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 februari 2021, hebben de ouders het hof verzocht de beschikking van 22 december 2020, zoals hersteld bij beschikking van 24 december 2020, te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
1. primair: het verzoek tot de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [minderjarige] af te wijzen;
2. subsidiair: het verzoek tot verlening van de uithuisplaatsing toe te wijzen met als voorwaarde dat dit zal gebeuren bij een buddy pleeggezin en waarbij toegewerkt wordt naar een definitieve terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder thuis;
3. de GI te veroordelen in de kosten van beide/deze instanties, één en ander, voor zover de wet het toelaat, uitvoerbaar bij voorraad;
althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.2.
Bij bericht van 2 maart 2021 heeft de raad het hof verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en te concluderen tot afwijzing van het beroep.
2.3.
Bij verweerschrift van 8 maart 2021 heeft de GI verzocht het hoger beroep van de ouders af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 april 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Geurts;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] , [vertegenwoordiger van de GI 2] en [vertegenwoordiger van de GI 3] ;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V-formulier met producties van de advocaat van de ouders d.d. 17 februari 2021;
- het V-formulier met producties van de advocaat van de ouders d.d. 29 maart 2021;
- het V-formulier met producties van de advocaat van de ouders d.d. 2 april 2021;
- het tijdens de mondelinge behandeling door de ouders overgelegde evaluatieverslag van de begeleide omgang op 23 maart 2021.

3.De beoordeling

3.1.
De ouders zijn met elkaar gehuwd geweest. Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 23 juni 2020 heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 23 juni 2020 tot 23 december 2020. De beslissing is voor het overige aangehouden.
3.3.
Op 26 augustus 2020 is [minderjarige] met een spoedmachtiging uit huis geplaatst in een crisispleeggezin.
Bij – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 6 oktober 2020 heeft de rechtbank een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling in een crisispleeggezin, aldus tot 23 december 2020.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 22 december 2020, zoals hersteld bij beschikking van 24 december 2020, heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 23 december 2020, voor de resterende termijn, dus tot 23 juni 2021.
Daarnaast heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een crisispleeggezin verlengd met ingang van 23 december 2020, voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot 23 juni 2021.
3.5.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, – kort samengevat – het volgende aan.
De kinderrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat gebleken is dat [minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Er heeft nog geen onderzoek plaatsgevonden naar de ontwikkeling van [minderjarige] en de opvallendheden die de pleegouders hebben aangedragen. Ook is door de GI nog niet duidelijk gemaakt of er sprake is van traumaproblematiek bij [minderjarige] . Het door de GI gewenste onderzoekstraject bij Plinthos had veel eerder kunnen en moeten gebeuren. Dit is echter niet gebeurd, omdat eerst de leefsituatie van [minderjarige] stabiel moest zijn. De ouders vragen zich af of nu wel sprake is van een stabiele situatie, aangezien [minderjarige] sinds maart 2021 in een nieuw pleeggezin is geplaatst en recentelijk nog wijzigingen in de opvang van [minderjarige] hebben plaatsgevonden.
Uit de rapportages van Prokino blijkt dat het contact van [minderjarige] met de ouders tijdens de begeleide omgangsmomenten goed verloopt. [minderjarige] reageert goed op de aanwezigheid van de ouders en niet blijkt dat hij door de omgang wordt belast.
De GI neemt de ouders niet serieus en houdt vast aan de verhalen van derden. Er is sprake van een tunnelvisie en daardoor van een selffulfilling prophecy. De ouders weerspreken de meldingen die in de brief van 8 december 2020 van de GI worden genoemd. De moeder weert problematische contacten uit het verleden en tussen de ouders is al geruime tijd geen sprake meer van een conflictrelatie. De ouders hebben op dit moment een stabiele, platonische verstandhouding. Zij focussen zich vooral op [minderjarige] en op hun eigen hulpverleningstrajecten die inmiddels van start zijn gegaan. Aan deze omstandigheden is te weinig aandacht geschonken.
De ouders hebben geen toestemming gegeven aan de GI voor het benaderen van de hulpverlening die zij hebben, omdat de GI achter hun rug om veel beslist over [minderjarige] terwijl zij de gezaghebbende ouders zijn. Ter zitting hebben de ouders verklaard dat het geven van toestemming op zich geen probleem is en dat zij overal aan mee willen werken.
De uithuisplaatsing is een laatste redmiddel en moet noodzakelijk zijn in het licht van de opvoeding en verzorging van [minderjarige] . De GI en de raad hebben onvoldoende onderzocht of minder vergaande alternatieven een oplossing kunnen bieden, bijvoorbeeld het opstarten van hulpverlening vanuit huis of het plaatsen van [minderjarige] in een buddy pleeggezin. De ouders staan er voor open dat [minderjarige] de nodige hulpverleningstrajecten volgt. Dit kan ook zonder de uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat – het volgende aan.
[minderjarige] heeft in zijn jonge leven al veel meegemaakt. Hij is meermaals geconfronteerd met huiselijk geweld en spanningen tussen de ouders en het lukte de ouders onvoldoende de veiligheid van [minderjarige] voorop te stellen. Daarbij is er sprake van persoonlijke problematiek bij beide ouders die direct van invloed is op hun fysieke en emotionele beschikbaarheid als opvoeders. De relatie tussen de ouders is zeer ambivalent. Er is sprake van een patroon van aantrekken en afstoten, waarbij huiselijk geweld heeft plaatsgevonden, al dan niet onder invloed van middelen. Bij de moeder is sprake van een beperkt verstandelijk niveau en een zeer belaste voorgeschiedenis. Bij haar wordt gezien dat zij zich naar de vader toe afhankelijk opstelt.
Er wordt gedrag gezien bij [minderjarige] waar zorgen over zijn ontstaan. Onderzocht moet worden waar het gedrag van [minderjarige] vandaan komt en wat hij nodig heeft om zich adequaat te kunnen ontwikkelen. De voormalige pleegouders hebben de opvallendheden in het gedrag van [minderjarige] gedurende de afgelopen paar maanden teruggekoppeld aan de GI. [minderjarige] verblijft inmiddels in een nieuw (eenouder)pleeggezin, omdat het eerdere crisispleeggezin niet toereikend meer was. In het nieuwe pleeggezin gaat het goed met [minderjarige] . De pleegouder heeft gesignaleerd dat [minderjarige] snel dingen oppakt. Hij gaat nu drie ochtenden in de week naar een gastouder. Plinthos heeft er voor gekozen te wachten met haar onderzoek totdat er een stabiele situatie is voor [minderjarige] en zal deze maand gaan starten met haar onderzoek. Dit onderzoek is onder andere gericht op de belevingswereld en hechting van [minderjarige] , maar ziet niet op zijn perspectief.
De omgangsregeling tussen [minderjarige] en de ouders, onder begeleiding van Prokino, loopt. Prokino is over het verloop positief. Wel zijn er vanuit de pleegouder zorgen over de uitspraken die [minderjarige] na de omgangsmomenten met de vader doet.
De GI acht het noodzakelijk dat de ouders eerst de behandeling opstarten voor hun eigen problematiek. Wanneer de trajecten van de ouders én dat van [minderjarige] voldoende lopen om zicht te krijgen op de (on)mogelijkheden binnen een uithuisplaatsing, zal het perspectief van [minderjarige] bepaald worden. Wanneer er nu ingezet wordt op een deeltijd plaatsing of een moeder-kind huis wordt [minderjarige] opnieuw geconfronteerd met de problematiek van de ouders en worden patronen niet doorbroken. De GI ziet het als noodzaak dat eerst deze patronen doorbroken worden.
De schriftelijke toestemmingsverklaring, om contact tussen de GI en de behandelaars mogelijk te maken, hebben de ouders nog niet getekend. Het is belangrijk dat de hulpverlening aan de GI duidelijkheid kan geven over hoe leerbaar de ouders zijn en of zij aan hun ontwikkeling kunnen werken.
3.8.
De raad voert bij brief van 2 maart 2021, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, het volgende aan.
De raad is het eens met de beslissing van de rechtbank. De gronden voor een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing zijn nog steeds aanwezig. Het is op dit moment te vroeg om die te beëindigen. Wel meent de raad dat er veel perspectief is voor [minderjarige] en de ouders, gelet op hoe [minderjarige] het doet ondanks de wisselingen die hij afgelopen maanden heeft meegemaakt en zijn mogelijke problematiek én gelet op hoe de omgangsmomenten met de ouders verlopen. Dat [minderjarige] zich na de omgangsmomenten (verbaal) uit, is begrijpelijk. De raad ziet mogelijkheden en geeft de ouders mee dat het belangrijk is dat zij meewerken aan de hulpverlening en inzage geven aan de GI in het verloop van die hulpverlening door middel van de toestemmingsverklaring. De raad verwacht dat tijdens de onderzoeksperiode van Plinthos door de GI al gekeken kan worden naar de voortgang.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste één jaar.
3.9.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van zowel artikel 1:255 lid 1 BW als artikel 1:265b lid 1 BW. Het hof voegt daaraan het volgende toe.
3.9.4.
De redenen voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige] zijn (aanvankelijk), zo volgt uit het raadsrapport van 9 juni 2020, vooral de grote zorgen die zijn gelegen in de opvoedomgeving van [minderjarige] . Voor het veilig kunnen opgroeien van [minderjarige] is het nodig dat de ouders er voor kunnen zorgen en ook kunnen waarborgen dat [minderjarige] niet langer geconfronteerd wordt met risico’s zoals ruzies, huiselijk geweld, stress en onrust. In het vrijwillige kader is dat de ouders niet gelukt en kort na de start van de ondertoezichtstelling is vanwege de onveiligheid voor [minderjarige] het noodzakelijk geacht hem uit huis te plaatsen. Vanuit een gedwongen kader kan er voor worden zorggedragen dat de juiste hulpverlening voor de ouders wordt ingezet en voortgezet. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de vader en de moeder (als gevolg van wachtlijsten) recentelijk zijn gestart met een eigen, voor hem/haar noodzakelijk geacht hulpverleningstraject. De moeder is gestart met VERS-training bij GGZ. De vader heeft bij De Horst twee intakegesprekken gehad en er is voor hem een behandelplan opgesteld. Hij is gestart met agressie-regulatietraining. Deze ontwikkelingen alsmede de door de ouders aangevoerde ontwikkelingen in hun onderlinge relatie – de ouders stellen dat geen sprake meer is van onderlinge conflicten en dat zij op dit moment een stabiele, platonische verstandhouding hebben – zijn positief maar nog dermate pril dat het hof de ondertoezichtstelling en de verlenging van de uithuisplaatsing op dit moment noodzakelijk acht in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Het effect van de behandelingen van de ouders moet eerst zichtbaar zijn. Als terugplaatsing te snel plaatsvindt, zal dit schadelijk voor [minderjarige] kunnen zijn. Ook alternatieven zoals door de ouders zijn aangedragen, zijn daarom op dit moment (nog) niet aan de orde.
3.9.5.
Verder zijn er dusdanige zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] naar voren gekomen, dat onderzoek naar de onderliggende oorzaken van de gesignaleerde problematiek bij [minderjarige] noodzakelijk wordt geacht. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de GI verklaard dat inmiddels sprake is van een stabiele verblijfssituatie voor [minderjarige] en dat Plinthos zal starten met haar onderzoek. Het hof acht het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat door middel van de ondertoezichtstelling wordt gewaarborgd dat het onderzoek naar [minderjarige] plaatsvindt en hulpverlening wordt ingezet. De ondertoezichtstelling is nodig om de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige] voorop te kunnen blijven stellen.
3.9.6.
De gestarte behandeling van de ouders, het goede verloop van de contactmomenten tussen [minderjarige] en de ouders én hoe het met [minderjarige] nu gaat, maakt dat door de raad mogelijkheden voor de ouders en [minderjarige] worden gezien. Het is belangrijk dat de ouders hun behandeling continueren en dat zij toestemming geven aan de GI om in contact te treden met hun behandelaars, zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
Hiervan uitgaande dient de GI vóórdat vervolgbeslissingen ten aanzien van [minderjarige] worden genomen, derhalve vóór 23 juni 2021 (tot deze datum is de ondertoezichtstelling uitgesproken en is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd) ervoor zorg te dragen dat er een terugkoppeling is vanuit de behandeling die de ouders zijn gestart en duidelijk te maken welke (nadere) doelen er zijn.

4.De slotsom

4.1.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
4.2.
Gelet op de aard van de zaak zullen de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd. Het verzoek van ouders tot veroordeling van de GI in de proceskosten wordt dan ook afgewezen.

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 december 2020, zoals hersteld bij beschikking van 24 december 2020;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en A.M. Bossink en is op 29 april 2021 door mr. M.J. van Laarhoven uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.