ECLI:NL:GHSHE:2021:1293

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
20-003689-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor diefstal met braak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 14 november 2019 was vrijgesproken van een tenlastegelegde diefstal onder parketnummer 02-048527-19, maar was veroordeeld voor diefstal met braak onder parketnummer 02-122636-19 tot een gevangenisstraf van 6 weken. Daarnaast werd de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 4 weken onder parketnummer 02-161408-18. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zou verklaren in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van de diefstal met braak en niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vordering tot tenuitvoerlegging. Subsidiair werd vrijspraak van het strafverzwarende onderdeel “door middel van braak” bepleit.

Het hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep van de verdachte niet-ontvankelijk is voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd voor het overige, met uitzondering van de bewijs-motivering, en heeft de teruggave gelast van de in beslag genomen zegelringen. Het hof oordeelde dat de observatie van de verdachte door de politie rechtmatig was en dat er voldoende bewijs was voor de diefstal met braak. De vordering tot tenuitvoerlegging werd toegewezen, omdat de verdachte de voorwaarden van de voorwaardelijk opgelegde straf had overtreden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003689-19
Uitspraak : 28 april 2021
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 november 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 02-122636-19 en 02-048527-19, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf onder parketnummer 02-161408-18, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
met als postadres: [postadres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte vrijgesproken van het onder parketnummer 02-048527-19 tenlastegelegde en is de verdachte ter zake van diefstal, waarbij de schuldige het goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, zoals tenlastegelegd onder parketnummer 02-122636-19, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de politierechter de tenuitvoer-legging gelast van de onder parketnummer 02-161408-18 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder parketnummer 02-048527-19 tenlastegelegde. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het beroepen vonnis, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, zal bevestigen. Mocht het hof, anders dan de rechtbank, een beslissing nemen over de onder verdachte in beslag genomen zegelringen, heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat daarvan de teruggave aan de verdachte kan worden gelast.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak van het in de zaak met parketnummer
02-122636-19 tenlastegelegde bepleit en niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 02-161408-18. Subsidiair heeft de verdediging vrijspraak van het strafverzwarende onderdeel “door middel van braak” bepleit. In geval van een bewezenverklaring heeft de verdediging verzocht om aan de verdachte geen gevangenisstraf op te leggen en, indien mogelijk, de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 02-161408-18 te verlengen met een jaar. Ten slotte heeft de verdediging verzocht om de teruggave te gelasten van de onder de verdachte in beslag genomen zegelringen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de politierechter van het onder parketnummer 02-048527-19 tenlastegelegde feit. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en met de gronden waarop dit berust, met uitzondering van de bewijs-motivering, met aanvulling van een bewijsmiddel, met aanvulling van de motivering met betrekking tot de gevorderde tenuitvoerlegging en met aanvulling van een beslissing op het beslag.
Motivering van het bewijs
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak van de onder parketnummer 02-122636-19 tenlastegelegde diefstal van sieraden, door middel van braak, bepleit. Daartoe is, kort gezegd, primair aangevoerd dat de observatie van de verdachte door het Flexteam van de politie, ondersteund door cameratoezicht, onrechtmatig heeft plaatsgevonden, nu sprake was van stelselmatige observatie met behulp van een technisch hulpmiddel zonder dat daartoe een bevel door de officier van justitie was gegeven. Deze schending van de artikelen 6 en 8 van het EVRM levert een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering op, hetgeen moet leiden tot bewijsuitsluiting en, bij gebrek aan overig bewijs, tot integrale vrijspraak van het ten laste gelegde feit.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte in elk geval dient te worden vrijgesproken van het strafverzwarende onderdeel “terwijl verdachte die weg te nemen sieraden onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak”, nu zich daartoe onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier bevindt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ter wille van de opsporing of in de daaraan voorafgaande fase kan de politie bepaalde personen, objecten en situaties gadeslaan teneinde informatie te verzamelen. Het is de vraag in hoeverre die observatie inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene. Indien door de observatie slechts een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer wordt gemaakt, levert volgens de Hoge Raad de globale taakomschrijving van artikel 3 van de Politiewet 2012 daarvoor een voldoende toereikende grondslag. Voor de vraag of sprake is van stelselmatige observatie van personen zijn een aantal elementen, genoemd in de memorie van toelichting, van belang, te weten: de duur, de plaats, de intensiteit of frequentie en het al dan niet toepassen van een technisch hulpmiddel dat méér biedt dan alleen versterking van de zintuigen. Ieder voor zich, maar met name in combinatie, zijn deze elementen bepalend voor het antwoord op de vraag of een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van iemands leven wordt verkregen. Naarmate de observatie langer duurt, de plaats waar de te observeren persoon zich bevindt intiemer is, de intensiteit of frequentie waarmee geobserveerd wordt groter is, dan wel een technisch hulpmiddel dat wordt ingezet meer mogelijkheden biedt, is de kans groter dat een dergelijk beeld wordt verkregen.
Uit het dossier volgt dat de observatie van de verdachte op 20 mei 2019 rond 15.30 uur is gestart en die dag is geëindigd om 16.22 uur, het moment waarop de verdachte door de politie is aangehouden. Dit betekent dat de verdachte gedurende 52 minuten door de politie is geobserveerd. De verdachte is door in burger geklede politieambtenaren van het Flexteam gevolgd en er heeft cameratoezicht plaatsgevonden. De observatie van de verdachte vond plaats in de openbare ruimte, te weten in het winkelgebied van Tilburg, alwaar ook staat aangegeven dat er cameratoezicht wordt gehouden. Tijdens de observatie is waargenomen dat de verdachte twee keer een appartementencomplex is binnengelopen en weer naar buiten is gekomen, dat hij bij de Hema van iemand een broodje heeft gekregen, dat hij aan enkele deuren en poorten heeft gevoeld, dat hij keukenmessen heeft bekeken in de Blokker en dat hij uiteindelijk een deur is binnen gelopen aan de Monumentstraat 1a in Tilburg, alwaar hij na een paar minuten weer naar buiten kwam gerend. Hierna is hij naar een bankje gelopen bij de concertzaal van de Schouwburg. Aldaar is verdachte door de politie aangesproken en uiteindelijk om 16.22 uur aangehouden.
Het hof is, op grond van deze omstandigheden, van oordeel dat door de observatie geen min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van het leven van de verdachte is verkregen en dat slechts sprake is van een beperkte inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer. Het hof is derhalve van oordeel dat het bepaalde in artikel 3 van de Politiewet 2012 daarvoor een voldoende toereikende grondslag geeft en dat er geen noodzaak was voor een bevel van een officier van justitie.
Nu van een vormverzuim geen sprake is, kunnen de resultaten van de observatie voor het bewijs worden gebezigd.
Uit de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, hieronder aangevuld met een verwijzing naar een andere bladzijde van het politieproces-verbaal, volgt onder meer dat een camera van stadstoezicht om 16.04 uur heeft ingezoomd op de Monumentstraat te Tilburg en dat op dat moment de verdachte in beeld kwam. Op de beelden van deze camera is voorts te zien dat de verdachte naar een toegangsdeur is gelopen, kort aan de klink van deze deur heeft gevoeld en dat hij daarna de deur heeft geopend en het pand is ingegaan. Nadat de verdachte enkele minuten uit het zicht van de camera was, is vervolgens op de beelden te zien dat de verdachte om 16.09 uur de deur weer is uitgerend en dat hij op dat moment iets van zijn linker hand in zijn rechter hand heeft gestopt, waarna hij verder is gerend in de richting van de Stadhuisstraat te Tilburg. Bij zijn aanhouding, om 16.22 uur, heeft de verdachte een kluwen met zilveren en goudkleurige kettinkjes uit zijn zakken gehaald.
De eigenaresse van de winkel aan de Monumentenstraat 1a te Tilburg, aangeefster [aangeefster] , heeft verklaard dat zij tijdens haar werkzaamheden, omstreeks 16.10 uur, plots werd opgeschrikt door een harde knal en dat zij vervolgens iemand hard op de trap heeft horen wegrennen. Zij bemerkte daarna dat het vitrinekastje in haar winkel stuk op de grond lag en dat er kettingen waren weggenomen. Zij heeft printscreens van de kettingen aan de politie afgegeven. De politie heeft geconstateerd dat de onder de verdachte aangetroffen kettingen overeen kwamen met de kettingen op de printscreens. [1]
Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat het – gelet op de korte tijdspanne – niet anders kan zijn dan dat de verdachte degene is geweest die de kettingen, door middel van braak, uit het vitrinekastje heeft weggenomen.
Hoewel de aangeefster heeft verklaard dat zij nog even heeft gedacht dat sprake was van twee mensen in haar winkel, omdat zij gelach of gegiechel heeft gehoord, was dit slechts een vermoeden en heeft zij zelf niemand in haar winkel gezien. Het hof acht het niet aannemelijk dat een ander dan verdachte in die korte tijdspanne in de winkel is geweest en de kettingen door middel van braak uit het vitrinekastje heeft weggenomen, om ze vervolgens in de nabijheid van de winkel achter te laten, en dat de verdachte die kettingen daar zou hebben gevonden, opgeraapt en meegenomen. Daartoe bevindt zich in het dossier geen enkel aanknopingspunt.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging derhalve in al zijn onderdelen en acht het tenlastegelegde, inclusief het strafverzwarende onderdeel (braak), wettig en overtuigend bewezen. Het hof bevestigt hetgeen door de politierechter in de zaak met parketnummer
02-122636-19 is bewezenverklaard.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De raadsman heeft verzocht om het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren in de vordering dan wel de proeftijd met een jaar te verlengen.
Het hof is – met de eerste rechter – tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde gekomen. Dit betekent dat de verdachte het feit heeft gepleegd terwijl hij in een proeftijd liep van de hem voorwaardelijk opgelegde straf waarvan nu de tenuitvoerlegging wordt gevorderd. Hij heeft daarmee de algemene voorwaarde die aan de voorwaardelijk opgelegde straf was verbonden overtreden. Voor een niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie is geen basis aanwezig. Gelet op de overtreding van de algemene voorwaarde is het hof – met de eerste rechter – van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden toegewezen. Verdachte was een gewaarschuwd man en wist wat er op het spel stond. Voor een verlenging van de proeftijd ziet het hof geen termen aanwezig.
Beslag
Hoewel zich in het dossier geen beslaglijst bevindt, zal het hof de teruggave gelasten van de onder de verdachte in beslag genomen zegelringen. Naar het oordeel van het hof verzet het belang van de strafvordering zich niet meer tegen de teruggave hiervan.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-048527-19 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten aanzien van (de ontbrekende) beslissing op het beslag en doet in zoverre opnieuw recht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
 twee zilverkleurige zegelringen (goednummer PL2000-2019116181-2037452).
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. F.C.J.E. Meeuwis, voorzitter,
mr. J.F. Dekking en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 28 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Van der Bijl is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] d.d. 21 mei 2019, doorgenummerde dossierpagina 29.