ECLI:NL:GHSHE:2021:1288

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
20-000603-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake verboden wapenbezit en herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte was vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging en veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor het voorhanden hebben van wapens en munitie. De verdachte had op 23 februari 2017 in Heerlen een 8-schots revolver en een 6-schots revolver, alsook munitie van categorie III en II, in zijn bezit. De rechtbank had ook een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toegewezen, wat het hof in hoger beroep opnieuw heeft beoordeeld. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een veroordeling tot een gevangenisstraf van vier maanden, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor het tweede feit en een strafmaatverweer voerde. Het hof heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toegewezen, gezien de overtreding van de voorwaarden door de verdachte. Het hof heeft uiteindelijk de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en de inbeslaggenomen wapens en munitie onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000603-18
Uitspraak : 14 april 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 7 februari 2018, in de strafzaak met parketnummer 03-866123-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteland] op [geboortedag] 1964,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde en is de verdachte ter zake van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (feit 1), veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. Tevens heeft de rechtbank de inbeslaggenomen wapens en munitie onttrokken aan het verkeer. Ten slotte heeft de rechtbank de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling met v.i.-zaaknummer 99-000151-36 gedeeltelijk gelast, te weten 14 maanden.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof zal gelasten dat de inbeslaggenomen wapens en munitie onttrokken zullen worden aan het verkeer. Ten slotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van 14 maanden zal gelasten.
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde vrijspraak bepleit. Voorts heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Ten slotte heeft de verdediging betreffende de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling primair bepleit dat het hof de vordering zal afwijzen. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat het hof de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk zal toewijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 februari 2017 te Heerlen, in elk geval in de gemeente Heerlen, een of meer wapens van categorie III, te weten
- een 8-schots revolver, merk Bruni Olympic 38, kaliber .22, en/of
- een 6-schots revolver, merk Arminius, kaliber .38 Special
en/of munitie van categorie III, te weten vijf kogelpatronen, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 23 februari 2017 te Heerlen, in elk geval in de gemeente Heerlen, munitie van categorie II, te weten 23 kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 23 februari 2017 te Heerlen wapens van categorie III, te weten
- een 8-schots revolver, merk Bruni Olympic 38, kaliber .22, en
- een 6-schots revolver, merk Arminius, kaliber .38 Special
en munitie van categorie III, te weten vijf kogelpatronen, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 23 februari 2017 te Heerlen munitie van categorie II, te weten
23 kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde einddossier van de politie Eenheid Limburg, District Parkstad-Limburg, Basisteam Heerlen, proces-verbaalnummer
PL2300-2017030742, opgemaakt door [verbalisant 1] , sluitingsdatum 25 maart 2017, pagina 1 tot en met 44. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde onder 1
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, het bewijs dat de verdachte het onder 1 bewezenverklaarde heeft begaan.
Het hof volstaat op de voet van het bepaalde in artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering met de opgave van de bewijsmiddelen, aangezien de verdachte, zoals blijkt uit de hieronder 1 weergegeven verklaring, het bewezenverklaarde heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit:
1. de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 31 maart 2021;
2. het proces-verbaal aanleiding onderzoek/doorzoeking woning, d.d. 25 februari 2017 (pg. 4-5), voor zover inhoudende het relaas van [verbalisant 1] ;
3. de kennisgeving van inbeslagneming, d.d. registratie 23 februari 2017 (bijlage 1 van de appelmemorie van de Officier van Justitie mr. S. Luthuli);
4. het proces-verbaal, d.d. 17 maart 2017 (pg. 38 t/m 44), voor zover inhoudende het relaas van [verbalisant 2] .
Ten aanzien van het bewezenverklaarde onder 2
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, het bewijs dat de verdachte het onder 2 bewezenverklaarde heeft begaan.

1.

Het proces-verbaal aanleiding onderzoek/doorzoeking woning, d.d. 25 februari 2017 (pg. 4-5), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 22 februari 2017 werd de verdachte [verdachte] , welke woonachtig is op het adres [adres 2] , aangehouden ter zake van (
het hof: onder meer)overtreding van artikel 26/1 van de Wet wapens en munitie. Naar aanleiding hiervan heb ik op 23 februari 2017 samen met mijn collegae [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 5] een onderzoek in de woning ingesteld op het adres [adres 2] . Tijdens de zoeking werden in een lade in de keuken twee revolvers met een grote hoeveelheid munitie aangetroffen.

2.

De kennisgeving van inbeslagneming, d.d. registratie 23 februari 2017 (bijlage 1 van de appelmemorie van de Officier van Justitie mr. S. Luthuli), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
Plaats: [adres 2]
Datum en tijd: 24 februari 2017
(het hof begrijpt in combinatie gezien met bewijsmiddel 1: 23 februari 2017)
Omstandigheden: aangetroffen bij huiszoeking
Volgnummer 3
Goednummer: PL2300-2017030742-910986
Object: Munitie (Patroon)
Spoor identificatienummer: AAKV8339NL

3.

Het proces-verbaal, d.d. 17 maart 2017 (pg. 38 t/m 44), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
SIN: AAKV8339NL, goednummer 910986
Deze munitie betreft: 23 kogelpatronen
Deze munitie valt onder artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2, lid 2, categorie II sub 4 van de Wet wapens en munitie.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde. Hiertoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat de in het dossier genoemde 23 kogelpatronen in de keukenlade in de woning van de verdachte zijn aangetroffen. De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een vergissing en dat de aangetroffen munitie, te weten 23 kogelpatronen, niet in zijn woning zijn aangetroffen, maar in de auto op 22 februari 2017.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op 23 februari 2017 is de woning van de verdachte op het adres [adres 2] doorzocht. Tijdens deze doorzoeking zijn in de keukenlade twee revolvers met een grote hoeveelheid munitie aangetroffen. Deze wapens en munitie zijn inbeslaggenomen. Uit de bij de appelmemorie als bijlage 1 gevoegde kennisgeving van inbeslagneming blijkt dat de inbeslaggenomen munitie zijn aangeduid met het goednummer PL2300-2017030742-910986 en het spooridentificatienummer AAKV8339NL.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft deze munitie (patronen) onderzocht en hij heeft geconcludeerd dat het 23 kogelpatronen zijn en dat deze munitie valt onder artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2, lid 2, categorie II subsidiair 4 van de Wet wapens en munitie. Het hof heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de door verbalisant [verbalisant 6] opgestelde kennisgeving van inbeslagneming en het door verbalisant [verbalisant 2] opgestelde proces-verbaal. Van een vergissing, zoals gesteld door de verdachte, is naar het oordeel van het hof geen sprake. Het hof bezigt deze stukken dan ook tot het bewijs. Ten overvloede merkt het hof op dat de in de auto aangetroffen munitie een ander kaliber betreft dan de aangetroffen munitie in de woning van de verdachte.
Het hof is, gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte 23 kogelpatronen aanwezig heeft gehad in de keukenlade in zijn woning op het adres [adres 2] .
Mitsdien verwerpt het hof het verweer van de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 2 revolvers en een grote hoeveelheid kogelpatronen. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie brengt grote risico’s met zich voor de veiligheid van personen. Vuurwapens vormen een aanzienlijke bedreiging voor een veilige samenleving, omdat het bezit van vuurwapens maar al te vaak leidt tot gebruik daarvan, met alle mogelijke gevolgen van dien. Vuurwapens worden bovendien steeds vaker gebruikt bij het plegen van ernstige strafbare feiten. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens vormt daarmee een groeiend maatschappelijk probleem. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 26 januari 2021, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, welke tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken. Hierbij is het hof gebleken dat de verdachte een positieve wending heeft gegeven aan zijn leven. Ter terechtzitting heeft de verdachte namelijk verklaard dat hij een baan heeft als verkeersregelaar, waarvan hij in zijn levensonderhoud kan voorzien, dat hij uitzicht heeft op een woning en dat hij hulp van een maatschappelijk werker krijgt.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof het navolgende.
Het hof stelt voorop dat iedere verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden. Door het openbaar ministerie is op 19 februari 2018 hoger beroep ingesteld en namens de verdachte is op 20 februari 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof pas bij arrest van heden, 14 april 2021 arrest wijst. Derhalve is er sprake van een overschrijding van ruim een jaar. Niet is gebleken dat deze overschrijding aan de verdediging is te wijten. Het hof is van oordeel dat deze overschrijding van de redelijke termijn verdisconteert dient te worden in de op te leggen straf.
Het hof is van oordeel dat zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 18 weken passend en geboden is. Nu de redelijke termijn is geschonden, zou kunnen worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 16 weken. Gelet op de persoonlijk omstandigheden van de verdachte is het hof echter van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, passend en geboden is.
Beslag
De hierna in het dictum te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Deze voorwerpen zullen aan het verkeer worden onttrokken.
Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
Bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 24 maart 2011, met parketnummer 24-002357-10, is de veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren.
De veroordeelde is op 24 december 2014 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de bij wet gestelde algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich niet schuldig zal maken aan het plegen van een strafbaar feit en verschillende bijzondere voorwaarden. De periode waarvoor de voorwaardelijke invrijheidsstelling is verleend, behelst 852 dagen.
De officier van justitie heeft op 14 augustus 2017 een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling ingediend (VI-zaaknummer 99-000151-36). Deze vordering strekt tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, nu de veroordeelde zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling gedeeltelijk toegewezen en gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf, dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog gedeeltelijk, te weten voor de duur van 14 maanden, moet worden ondergaan.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging primair bepleit dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling afgewezen dient te worden. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling slechts gedeeltelijk toegewezen dient te worden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van het bewezenverklaarde, zoals hierboven vermeld, is komen vast te staan dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. De veroordeelde was een gewaarschuwd man en wist wat er op het spel stond. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof onvoldoende redenen gevonden om de vordering af te wijzen. Gelet daarop zal het hof de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toewijzen en bepalen dat een gedeelte van de gevangenisstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten 14 maanden, alsnog moet worden ondergaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK wapen, revolver (910679);
2. 1 STK munitie, patroon (910680).

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met
VI-zaaknummer 99-000151-36 gedeeltelijk toe en gelast dat een gedeelte van de bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 maart 2011 onder parketnummer 24-002357-10 opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten 14 maanden, alsnog wordt ondergaan.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. S.V. Pelsser en mr. H. von Hebel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Dibbits, griffier,
en op 14 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H. von Hebel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.