ECLI:NL:GHSHE:2021:1287

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
20-003803-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor het voorbereiden van de productie van synthetische drugs

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling van de verdachte door de rechtbank Oost-Brabant voor het voorbereiden van de productie van synthetische drugs. De verdachte is ter zake van een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die heeft gevorderd dat het vonnis van de rechtbank integraal zal worden bevestigd. De verdediging heeft vrijspraak bepleit en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde. Het hof heeft het beroep op vrijspraak verworpen en is van oordeel dat de verdachte opzet had op het voorhanden hebben van stoffen ten behoeve van de productie van synthetische drugs. Het hof heeft de straf verlaagd tot 14 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak. De verdachte heeft eerder onherroepelijk een veroordeling voor overtreding van de Opiumwet gehad, maar deze is niet in strafverzwarende zin meegewogen. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 20-003803-17

Uitspraak : 14 april 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 22 november 2017, in de strafzaak met parketnummer 01-993343-15 tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10, voorbereiden of bevorderen, door stoffen voorhanden te hebben waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd (primair tenlastegelegde) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank integraal zal bevestigen.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair tenlastegelegde en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde. Voorts heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling en schrapping van een gedeelte van de bewijsmotivering, behalve voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, de kwalificatie van het bewezenverklaarde, de opgelegde straf en strafmotivering en de door de rechtbank gebezigde wettelijke voorschriften.
Bewijsmiddelen
In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde einddossier van de Belastingdienst/FIOD kantoor Eindhoven met onderzoeksnaam [onderzoeksnaam] , dossiernummer 57264, sluitingsdatum d.d. 22 maart 2016, pagina 1 tot en met 901. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, het bewijs dat de verdachte het primair bewezenverklaarde heeft begaan.
Op 13 augustus 2015 is bij het Meldpunt Verdachte Transacties Chemicaliën (MVTC) van de FIOD een melding binnengekomen van een levering door [bedrijf 1] te Brugge aan de Nederlandse onderneming [bedrijf 2] van 2 x 200 liter aceton en 2 x 200 liter methyleenchloride. Bij deze melding is aangegeven dat er een tweede bestelling is geplaatst door [bedrijf 2] . [1]
Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat [bedrijf 2] op 1 oktober 2014 is opgericht. De vennoten zijn de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] [bedrijf 2] is een groothandel in chemische grondstoffen en in chemicaliën voor industriële toepassing, in meet- en regelapparaten en in overige machines, apparaten en toebehoren voor industrie en handel. [2]
Op 11 september 2015 komt er opnieuw een melding binnen bij het Meldpunt Verdachte Transacties Chemicaliën over bestellingen door [bedrijf 2] . Het betreft twee bestellingen bij [bedrijf 3] te Almelo. De eerste bestelling zag op 48 kilo en 160 kilo Methylethylketon (hierna: MEK). De tweede bestelling had betrekking op 320 kilo MEK. De bestellingen moesten afgeleverd worden op het adres [adres 1] . Bij deze melding is e-mailcorrespondentie tussen [bedrijf 3] en [medeverdachte] van [bedrijf 2] gevoegd, waaruit blijkt dat [bedrijf 2] ook op zoek was naar azijnzuur 80%, zwavelzuur 96-98%, zoutzuur 36%, fosforzuur 75%, mierenzuur, salpeterzuur, methyleenchloride, isopropanol, methanol, aceton, tolueen, methylehtylketon en natriumhydroxide. [3]
Uit de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] blijkt dat de loods op het adres [adres 1] te Heerlen in gebruik was bij hen ten behoeve van [bedrijf 2] . [4]
Op 17 september 2015 heeft er een observatie plaatsgevonden bij de bij de verdachte en de medeverdachte in gebruik zijnde loods op het adres [adres 1] . Op deze dag werd de loods geopend door de verdachte en de medeverdachte. Door een transportbedrijf uit Weert wordt 1.179 kilogram Hexaan geleverd. Tevens werd de MEK geleverd die besteld was bij [bedrijf 3] (melding 11 september 2015). Bij de loods zijn diverse voertuigen gearriveerd waarvan de inzittenden de loods zijn ingegaan en interesse toonden in de afgeleverde vaten. Bij navraag van de kentekens van de voertuigen die op 17 september 2015 bij de loods zijn gesignaleerd, blijkt een aantal voertuigen te horen bij personen die gerelateerd kunnen worden aan diverse Opiumwetdelicten. [5]
Op 21 september 2015 heeft [bedrijf 3] telefonisch gemeld dat [bedrijf 2] wederom een bestelling heeft geplaatst, te weten van een IBC-container met 1.000 liter zoutzuur, vier cans van elk 20 liter zoutzuur en drie vaten van elk 200 liter methyleenchloride op het adres [adres 1] te Heerlen . [6] Deze bestelling is afgeleverd op 25 september 2015 en hiervan heeft een observatie plaatsgevonden. Zowel de verdachte als de medeverdachte [medeverdachte] waren aanwezig bij de levering. Er werden ook chemicaliën opgehaald door een vrachtwagen. Ook hierbij waren de verdachte en de medeverdachte aanwezig en er werd gezien dat zij stickers en papieren van de vaten verwijderden. [7]
Per 1 oktober 2015 is door [bedrijf 2] een andere loods in gebruik genomen, te weten aan de [adres 2] te Eygelshoven, gemeente Kerkrade. De in de loods aan [adres 1] te Heerlen opgeslagen chemicaliën zijn overgebracht naar de loods in Kerkrade. Bij de loods te Eygelshoven hebben eveneens observaties plaatsgevonden. [8]
Op 13 oktober 2015 heeft [bedrijf 3] wederom een melding gemaakt van een nieuwe order door [bedrijf 2] voor 155 kilogram aceton, 1.420 kilogram mierenzuur en 48 zakken, van elk 25 kilogram, natriumhydroxide pearls (caustic soda). Volgens [bedrijf 3] zal de aflevering plaatsvinden op 20 oktober 2015 op het adres [adres 2] te Kerkrade. [9] Op deze dag heeft er een observatie plaatsgevonden. Hierbij is waargenomen dat de verdachte en de medeverdachte beiden aanwezig waren en beiden actief waren de chemicaliën in de loods te plaatsen en dat zij beiden diezelfde dag contacten hebben met meerdere personen. [10] Op 21 oktober 2015 wordt waargenomen dat de verdachte en de medeverdachte aanwezig zijn in de loods en dat twee personen, later blijkt dat één van deze personen [betrokkene 1] betreft, vloeistof uit een blauw vat overpompen in de door hen meegebrachte jerrycans, waarna zij wegrijden met de jerrycans. [11]
Op 19 november 2015 wordt waargenomen dat bij de loods aan de [adres 2] te Eygelshoven enkele personen, waaronder de medeverdachte, doende waren met het overpompen van een chemische vloeistof vanuit een tank naar zwarte jerrycans zonder etikettering. Hierbij werd waargenomen dat er dampen vrijkwamen. [12] Diezelfde dag vindt er een doorzoeking plaats in deze loods en hierbij wordt meer dan 2.000 liter aan diverse soorten chemicaliën inbeslaggenomen. [13] Deze chemicaliën zijn bemonsterd en aangeboden aan het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) voor onderzoek. [14] Uit het onderzoek van het NFI is gebleken dat de chemicaliën die zijn aangetroffen de volgende stoffen bevatten: dichloormethaan, zwavelzuur, aceton, butanon, MEK, hexaan, zoutzuur en mierenzuur. [15]
Aceton, azijnzuur, methylethylketon (MEK), methyleenchloride (dichloormethaan), mierenzuur, zoutzuur en zwavelzuur zijn chemicaliën die gebruikt kunnen worden bij de productie van synthetische drugs. Aceton, MEK, zoutzuur en zwavelzuur staan vermeld op bijlage I van de Verordening (EG) nummer 273-2004 inzake drugsprecursoren en de bijlage behorende bij de Verordening (EG) nummer 111-2005 betreffende voorschriften voor het toezicht op de handel tussen de Gemeenschap en derde landen in precursoren. Voor deze stoffen geld een meldplicht indien misbruik wordt vermoed. [16]
De medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat hij samen met de verdachte op enig moment op het idee is gekomen om een webshop op te zetten voor de verkoop van apparatuur voor laboratoria, gelet op zijn eigen ICT-opleiding en de opleiding chemische technologie die de verdachte destijds volgde. Zij zijn toen ook op het idee gekomen om chemicaliën in te kopen en te verkopen. Het bedrijf kreeg de naam [bedrijf 2] . Zij wilden dit op een correcte manier doen, dus met legitimatie, inschrijving bij de Kamer van Koophandel, bankoverschrijvingen, meldplicht en naleving van de regelgeving. Het in de loods aangetroffen zoutzuur, mierenzuur, aceton, methylketon, caustic soda en hexaan betrof het grootste gedeelte van de voorraad van het bedrijf. De verdachte en de medeverdachte hebben zaken gedaan met ongure types, nu de chemicaliënhandel ongure types aantrekt. Bij sommige klanten hebben zij het verhaal dat zij van een bedrijf waren te gemakkelijk voor waar aangenomen. Ook hebben zij onvoldoende de bedrijfsgegevens gecontroleerd en heeft er geen legitimatie plaatsgevonden. Ook hebben zij niet aan de meldplicht voldaan. Op enig moment zijn zij de fout ingegaan met het overpompen van chemicaliën, waarbij geen gebruik is gemaakt van een goedgekeurde pomp. De bestellingen werden vooraf betaald door de afnemers. Tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bestond geen afgesproken werkverdeling, maar meestal had de medeverdachte telefonisch contact met de leveranciers. De afnemers hadden contact met hen beiden, waardoor de rotte appelen in de mand ook contact hadden met hen beiden. Alles werd besproken door hen samen en zij beslisten ook samen. Ze hadden drie grote klanten, te weten [klantnaam 1] , [klantnaam 2] en de [klantnaam 3] . Via [betrokkene 1] is de medeverdachte in contact gekomen met [klantnaam 1] . [betrokkene 1] haalde vaker cans met chemicaliën op bij het bedrijf, waarbij de betaling door [klantnaam 1] werd gedaan. Mogelijk zijn er jerrycans weggegaan zonder etikettering. Op drums met chemicaliën zijn etiketten weggekrast. De verdachte en de medeverdachte waren met van alles bezig, maar er is geen fatsoenlijke boekhouding bijgehouden en er vond geen veilige opslag van chemicaliën plaats in de loods. De vereiste vergunningen waren niet aanwezig. Voorts heeft de medeverdachte verklaard dat hij en de verdachte geen domme jongens zijn en dat zij weten waar mierenzuur en zoutzuur voor gebruikt kan worden, te weten ten behoeve van de productie van synthetische drugs. [17]
De verdachte heeft verklaard dat hij en de medeverdachte op enig moment het bedrijf [bedrijf 2] hebben opgericht om glaswerk te verkopen, waarbij ze ook chemicaliën zijn gaan verhandelen. Het was de bedoeling dat zij met de verkoop van chemicaliën zich aan de regels zouden houden, maar daar is het niet van gekomen. De medeverdachte had meestal contact met de leveranciers, maar via de website had de verdachte ook contact. De betalingen heeft de verdachte eigenlijk altijd zelf gedaan. De verdachte en medeverdachte vulden elkaar aan. Met de boekhouding zijn zij samen bezig geweest, maar dit liep niet geweldig. De verdachte wist ook af van de door de medeverdachte gedane bestellingen, omdat zij hierover communiceerden en de verdachte ook de betalingen uitvoerde. De geprinte bankafschriften lagen ook op het bureau van de verdachte. De verdachte heeft zich geprobeerd te verdiepen in de regelgeving die er is voor bedrijven die in chemicaliën handelen en hij heeft gehoord van de Wet Voorkoming Misbruik Chemicaliën, maar heeft dit nooit goed gelezen. Ze hebben aan drie bedrijven geleverd, te weten [klantnaam 2] , de [klantnaam 3] en een industrieel ontwerpbedrijf (
het hof begrijpt: [klantnaam 1] ).De contactpersoon van [klantnaam 1] was [betrokkene 1] . De klanten betaalden bijna altijd per bank, maar er werd ook wel eens contant betaald. Bij de verdachte thuis lag ook nog geld dat naar de bank gebracht moest worden. De verdachte weet wat drugsprecursoren zijn, hij is in het bezit van aantekeningen over BMK en PMK en hij heeft wel eens nagedacht over het productieproces van synthetische drugs, omdat hij dit interessant vond en zelf speed gebruikte. Hij en de verdachte hebben samen wel eens een bestelling opgehaald en afgeleverd. De contactpersoon van [klantnaam 2] heette [betrokkene 2] . De verdachte vond de gang van zaken dat de klanten vooraf per bank of contant betaalden niet helemaal normaal, maar de klanten waren niet de personen waartegen je zei dat je het geld zou teruggeven of afspraken mee maakt waar je later op terugkomt. Het is wel eens voorgekomen dat de klanten zelf hun bestelling over pompten omdat ze het per se moesten hebben, maar de verdachte vond dit geen normale bedrijfsvoering. Ook is het niet normaal dat er zwarte jerrycans gebruikt worden, omdat dan niet te zien is wat er in zit. Er zaten geen etiketten op. [betrokkene 2] en zijn maat hadden zelf kannen bij voor het mierenzuur. De eerste bestelling werd gedaan door een tussenpersoon van [betrokkene 2] . Nadat er problemen zijn ontstaan met postpakketten, is deze tussenpersoon de medeverdachte en de verdachte komen opzoeken en heeft hij hen bedreigd. Uiteindelijk is [betrokkene 2] langsgekomen en hij had meer nodig. Ze werden opdringerig en stonden om de dag bij de loods. Aan de [klantnaam 3] is na de bestelling en levering van aceton niets meer geleverd en is het contact verbroken, omdat de vrouw begon te zeiken over de prijs. Voorts heeft de verdachte verklaard dat ze bezig waren normale afnemers te vinden, maar dat deze afnemers niet naar de loods zouden zijn gekomen. Hij wist dat hij verdachte transacties moest melden, maar hij wist niet of het verstandig was om dat bij deze klanten te doen. Vrijwel elke bestelling heeft bedreigingen opgeleverd. Het begon met de kleine bestelling, waarvan uiteindelijk is gebleken dat deze voor [betrokkene 2] bedoeld was. Tevens heeft hij met iemand gesproken over het feit dat hij met deze mensen geen zaken wilde doen. Er is gedreigd dat er brandbommen naar binnen gegooid zouden worden. Bij hen zat half crimineel Limburg binnen elke ochtend. Ten slotte heeft de verdachte verklaard dat hij wel eens iets gehoord heeft over een kidnapping binnen de groep waar ze mee te maken hadden, wat hij wel in zijn achterhoofd hield. [18]
Aanvulling bewijsoverweging
Het hof zondert het volgende gedeelte van de bewijsoverweging (pagina 8, laatste gedeelte van de eerste alinea) uit:

De omstandigheid dat medeverdachte [medeverdachte] een meer leidende rol lijkt te hebben gehad bij het in eerste instantie regelen van de (verdachte) afnemers, weegt de rechtbank wel mee bij het bepalen van de strafmaat bij medeverdachte [medeverdachte] ”
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging, op gronden zoals verwoord in de pleitnota, vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair tenlastegelegde. Hiertoe heeft de verdediging – kort weergegeven – in de kern aangevoerd dat het opzet op het tenlastegelegde ontbreekt en dat er geen sprake is van medeplegen. De verdachte had geen wetenschap dat de voorhanden zijnde stoffen waren bedoeld voor de productie van synthetische drugs, hij had ook geen ernstige reden dit te vermoeden en hij had een ondergeschikte rol in het bedrijf, aldus de verdediging. Daarnaast heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich niet bezig hield met de in- en verkoop van chemicaliën en dat hij hier ook geen invloed op had.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit de bewijsmiddelen wel degelijk volgt dat de verdachte opzet had op het voorhanden hebben van stoffen ten behoeve van de productie van synthetische drugs en dat hij als medepleger gezien kan worden. Het hof schaart zich derhalve achter de overwegingen van de rechtbank hieromtrent. Hierbij merkt het hof op dat dit oordeel extra bevestiging vindt in de hierboven aangehaalde door de verdachte afgelegde verklaringen bij de politie. Hoewel de verdediging zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt heeft gesteld dat medeverdachte [medeverdachte] de feitelijke leiding had en dat de verdachte een ondergeschikte rol had, is het hof van oordeel dat dit uit de hiervoor bedoelde verklaringen niet blijkt. De verdachte heeft immers zelf bij de politie verklaard dat hij gelet op zijn opleiding degene was met de chemische kennis, dat hij ook contact had met klanten via de website, dat hij (bijna) altijd zorg droeg voor de betalingen, dat de medeverdachte en hij elkaar aanvulden en dat zij samen bezig zijn geweest met de boekhouding. Tevens heeft de verdachte destijds verklaard dat hij wetenschap had van de door de medeverdachte gedane bestellingen, nu zij hierover communiceerden en de verdachte ook de betalingen verrichtte. Ze hebben samen wel eens een bestelling opgehaald en afgeleverd. De verdachte heeft verder verklaard dat hij de gang van zaken (vooraf betalen door klanten, contant betalen door klanten en klanten die zelf kwamen overpompen en het gebruik van zwarte jerrycans) niet normaal vond. Ook heeft hij verklaard dat hij en de medeverdachte bezig waren met het zoeken van normale afnemers en dat hij wist dat hij melding moest maken van verdachte transacties, maar dat hij niet wist of het verstandig was om dat bij deze klanten te doen.
Gelet op al hetgeen hiervoor is weergegeven en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof derhalve van oordeel dat de verdachte opzet had op het voorhanden hebben van stoffen ten behoeve van de productie van synthetische drugs en dat er een nauwe en bewuste samenwerking bestond tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , waarbij de verdachte een wezenlijke bijdrage had. Derhalve is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
Mitsdien verwerpt het hof het tot vrijspraak strekkende verweer in al zijn onderdelen.
Hetgeen overig door de verdediging is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest zal opleggen.
De verdediging heeft verzocht dat het hof zal volstaan met oplegging van een forse taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof overweegt in het bijzonder het navolgende.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het treffen van voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie van synthetische drugs. Voornoemde voorbereidingshandelingen bestonden onder meer uit het opzetten van een bedrijf en de in- en verkoop van grote hoeveelheden chemische stoffen die gebruikt kunnen worden voor de bereiding van synthetische drugs. De handel in chemicaliën en de levering van drugsprecursoren is een essentiële schakel in het productieproces van synthetische drugs en het hof is van oordeel dat dit een zeer ernstig feit betreft. Dergelijk handelen draagt immers bij aan allerlei vormen van ernstige criminaliteit en veroorzaakt hierdoor veel maatschappelijke onrust. Synthetische drugs leveren, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan dat hij hieraan voorbij is gegaan.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 26 januari 2021, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet, doch dat deze veroordeling dateert van februari 2009. Gelet hierop zal het hof deze omstandigheid niet in strafverzwarende zin meewegen in de op te leggen straf. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, welke tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken. Hierbij is het hof gebleken dat de verdachte zijn opleiding heeft afgerond, dat hij een baan heeft waarvan hij kan rondkomen, dat hij een relatie heeft en dat hij wenst te emigreren naar Amerika met zijn partner.
Al het vorenstaande afwegende is het hof van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving en vanuit het oogpunt van vergelding alleen een gevangenisstraf passend is en dat niet met andere of lichtere sanctie dan een die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming meebrengt kan worden volstaan. Het hof bepaalt de duur van de op te leggen gevangenisstraf in beginsel op 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Het hof heeft in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn proceshouding onvoldoende redenen gevonden om van deze strafoplegging in zijn voordeel af te wijken.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof het navolgende.
Het hof stelt voorop dat iedere verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden. Namens de verdachte is op 5 december 2017 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof pas bij arrest van heden, 14 april 2021 arrest wijst. Derhalve is er sprake van een overschrijding van een jaar en ruim vier maanden. Niet is gebleken dat deze overschrijding aan de verdediging is te wijten. Het hof is van oordeel dat deze overschrijding van de redelijke termijn verdisconteert dient te worden in de op te leggen straf.
Zoals hiervoor weergegeven is het hof van oordeel dat zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest passend en geboden is. Nu de redelijke termijn is geschonden, is het hof van oordeel dat volstaan dient te worden met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 10a van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de door de rechtbank opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen en mr. H. von Hebel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Leijer, griffier,
en op 14 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H. von Hebel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal melding ongebruikelijke transactie chemicaliën, d.d. 16 september 2015, p. 206 t/m 208;
2.Uittreksel Kamer van Koophandel, d.d. 2 september 2015, p. 213-214;
3.Een proces-verbaal melding ongebruikelijke transactie chemicaliën, d.d. 16 september 2015, p. 206 t/m 208, een melding verdachte transacties Chemicaliën, d.d. 11 september 2015, p. 216, facturen van [bedrijf 3] aan [bedrijf 2] , d.d. 9 september 2015 en 11 september 2015, p. 217 en 218 en e-mailcorrespondentie tussen [bedrijf 3] en [bedrijf 2] , d.d. 11 augustus 2015, p. 219 t/m 221;
4.Een proces-verbaal van verhoor medeverdachte, d.d. 25 november 2015, p. 95 t/m 101 en een proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 25 november 2015, p. 157 t/m 164;
5.Een proces-verbaal van observatie, d.d. 24 september 2015, p. 613 t/m 619, zaaks-proces-verbaal onderzoek [onderzoeksnaam] , d.d. 31 maart 2016, p. 23 t/m 79, een proces-verbaal verdenkingen artikel 27 strafvordering contra V01, nnpersoon, d.d. 18 september 2015, p. 225 t/m 228, een proces-verbaal, d.d. 22 september 2015, p. 229 en een proces-verbaal van verdenkingen (art. 27 Sv), d.d. 22 september 2015, p. 230-231;
6.Zaaks-proces-verbaal onderzoek [onderzoeksnaam] , d.d. 31 maart 2016, p. 23 t/m 79;
7.Zaaks-proces-verbaal onderzoek [onderzoeksnaam] , d.d. 31 maart 2016, p. 23 t/m 79 en een proces-verbaal van observatie, d.d. 7 oktober 2015, p. 590 t/m595;
8.Zaaks-proces-verbaal onderzoek [onderzoeksnaam] , d.d. 31 maart 2016, p. 23 t/m 79, een tapverslag tussen de verdachte en Ziggo, d.d. 2 oktober 2015, p. 730, een proces-verbaal aanvulling eerder afgegeven bevel stelselmatige observatie BOB02-003B, d.d. 8 oktober 2015, p. 483-484 en het proces-verbaal van inzet technisch hulpmiddel, d.d. 2 december 2015, p. 379-380;
9.Zaaks-proces-verbaal onderzoek [onderzoeksnaam] , d.d. 31 maart 2016, p. 23 t/m 79 en een orderbevestiging van [bedrijf 3] aan [bedrijf 2] , d.d. 12 oktober 2015, p. 416-417;
10.Zaaks-proces-verbaal onderzoek [onderzoeksnaam] , d.d. 31 maart 2016, p. 23 t/m 79 en een proces-verbaal van observatie, d.d. 26 oktober 2015, p. 606 t/m 610;
11.Zaaks-proces-verbaal onderzoek [onderzoeksnaam] , d.d. 31 maart 2016, p. 23 t/m 79;
12.Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 25 november 2015, p. 287 t/m 290;
13.Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 12 februari 2016, p. 267 (en goederenkaart, p. 268-269);
14.Een proces-verbaal van een onderzoek in een loods, betreffende het perceel [adres 2] te Kerkrade, d.d. 19 januari 2016, p. 855 t/m 865;
15.Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 8 januari 2016, p. 866 t/m 870;
16.Overzichtsproces-verbaal onderzoek [onderzoeksnaam] , d.d. 22 maart 2016, p. 1 t/m 22;
17.Een proces-verbaal van verhoor medeverdachte, d.d. 25 november 2015, p. 95 t/m 101 en het proces-verbaal van verhoor medeverdachte, d.d. 26 november 2015, p. 102 t/m 115;
18.Een proces-verbaal van verhoor medeverdachte, d.d. 25 november 2015, p. 154 t/m 156, een proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 25 november 2015, p. 157 t/m 164, een proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 26 november 2015, p. 165 t/m 178 en een proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 27 november 2015, p. 179 t/m 186;