ECLI:NL:GHSHE:2021:1284

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
20-002868-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting en identiteitsfraude met levensgevaar voor aanwezigen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die was veroordeeld voor brandstichting en identiteitsfraude. De verdachte, geboren in 1977, had op 19 juli 2018 opzettelijk brand gesticht in de woning van zijn ex-partner in Kerkrade, waarbij levensgevaar voor aanwezige personen en huisdieren was te duchten. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest. De verdachte was ook betrokken bij identiteitsfraude, waarbij hij de persoonsgegevens van zijn vader had misbruikt om financiële voordelen te behalen. Het hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd, maar de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging. De vorderingen van benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, met inbegrip van schadevergoeding voor immateriële en materiële schade. Het hof legde ook vrijheidsbeperkende maatregelen op, waaronder een contactverbod en een locatieverbod voor de duur van 5 jaren. De verdachte werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor de vrijspraak van een bedreiging.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002868-19
Uitspraak : 31 maart 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 september 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-248263-18 en 03-143427-19, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag verdachte] 1977,
thans verblijvende in PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte partieel vrijgesproken van het aan hem onder 2 in de zaak met parketnummer 03-248263-18 impliciet cumulatief tenlastegelegde, te weten ten aanzien van de bedreiging op 26 juli 2018 jegens [benadeelde 1] . Tevens is de verdachte ter zake van het onder 3 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03-248263-18 vrijgesproken. De rechtbank heeft de overige tenlastegelegde feiten bewezenverklaard en deze als volgt gekwalificeerd:
  • opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is (parketnummer 03-248263-18, feit 1);
  • bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of bedreiging met zware mishandeling (parketnummer 03-248263-18, feit 2);
  • opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en de identiteit van een ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, meermalen gepleegd (parketnummer 03-143427-19).
De rechtbank heeft de verdachte strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
Voorts is bij voormeld vonnis als volgt beslist op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen:
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] is toegewezen tot een bedrag van € 10.445,19 (€ 7.945,19 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 87 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, met veroordeling van de verdachte in de kosten van deze procedure van de benadeelde partij, daaronder begrepen de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging, tot op de dag van het vonnis begroot op nihil. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Met betrekking tot de kosten van de auto en vervangend vervoer is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige (kosten Blijf van mijn lijf huis en extra leefgeld) is de vordering afgewezen (parketnummer 03-248263-18, feit 1);
  • de benadeelde partij [benadeelde 3] is niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van de gevorderde materiële schade (€ 5.876,00) en de vordering is ten aanzien van de gevorderde immateriële schade (€ 1.000,00) afgewezen en de benadeelde partij is veroordeeld in de kosten van de verdachte, tot op de dag van het vonnis begroot op nihil (parketnummer 03-143427-19).
Ten slotte heeft de rechtbank de teruggave aan de rechthebbende gelast van meerdere inbeslaggenomen goederen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep voor zover dit is gericht tegen het onder 2 in de zaak met parketnummer 03-248263-18 impliciet cumulatief tenlastegelegde, te weten de bedreiging op 26 juli 2018 jegens [benadeelde 1] , en het onder 3 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03-248263-18;
  • zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte in de zaak met parketnummer 03-248263-18 onder 1 en 2 (te weten de bedreiging op 28 juli 2018 jegens [benadeelde 1] ), en hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 03-143427-19 is tenlastegelegd;
  • de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest;
  • aan de verdachte ter zake van het tenlastegelegde onder 1 in de zaak met parketnummer 03-248263-18 een vrijheidsbeperkende maatregel van een contactverbod (ten aanzien van [benadeelde 2] , [getuige 1/dochter getuige 2] en [zoon getuige 2] ) en een locatieverbod (ten aanzien van het gebied Parkstad, inhoudende Brunssum, Heerlen en Kerkrade) voor de duur van 5 jaren zal opleggen, op straffe van 1 week hechtenis per overtreding met een maximum van 6 maanden hechtenis, welke maatregel dadelijk uitvoerbaar zal worden verklaard;
  • de teruggave aan de rechthebbende zal gelasten van de inbeslaggenomen goederen;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] zal toewijzen tot een bedrag van € 11.166,04 (€ 8.666,04 aan materiële schade en
€ 2.500,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, de gevorderde reiskosten als materiële schade van en naar het advocatenkantoor en het Openbaar Ministerie ter hoogte van € 45,06 zal afwijzen en deze zal aanmerken als proceskosten en deze kosten zal toewijzen, evenals de gevorderde proceskosten ter hoogte van € 1.000,00 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren (parketnummer 03-248263-18, feit 1);
- de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk zal verklaren ten aanzien van de gevorderde materiële schade (€ 5.876,00) en de vordering ten aanzien van de gevorderde immateriële schade (€ 1.000,00) zal afwijzen (parketnummer 03-143427-19).
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat het hof:
  • de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep voor zover dit is gericht tegen het onder 2 in de zaak met parketnummer 03-248263-18 impliciet cumulatief tenlastegelegde, te weten de bedreiging op 26 juli 2018 jegens [benadeelde 1] , en het onder 3 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03-248263-18;
  • de verdachte zal vrijspreken met betrekking tot het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03-248263-18 onder 1. Indien het hof komt tot een bewezenverklaring hiervan heeft de verdediging subsidiair een voorwaardelijk verzoek ingediend tot het laten opstellen van een NFI-rapportage, waarin de bevindingen op de plaats delict worden getoetst onder de hypothese dat de brand is ontstaan door de handelswijze zoals [getuige 1/dochter getuige 2] deze aan de verdachte toedicht versus de hypothese dat de brand is ontstaan door een andere handelswijze dan [getuige 1/dochter getuige 2] aan de verdachte toedicht;
  • de verdachte zal vrijspreken van hetgeen hem in de zaak met parketnummer 03-248263-18 onder 2, te weten de bedreiging op 28 juli 2018 jegens [benadeelde 1] , ten laste is gelegd;
Met betrekking tot het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03-143427-19 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Voorts heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Met betrekking tot de gevorderde vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat deze vordering afgewezen dient te worden en subsidiair heeft de verdediging bepleit dat het gevorderde locatieverbod wordt beperkt tot Kerkrade.
Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] heeft de verdediging primair (gelet op de bepleite vrijspraak) en subsidiair (gelet op de bewindvoering) bepleit dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren. Meer subsidiair heeft de verdediging bepleit dat het hof de vordering deels zal afwijzen (kosten Blijf van mijn lijf huis, extra leefgeld en kosten ontruiming woning), deels het bedrag zal matigen (kosten inboedel en immateriële schade) en de benadeelde partij deels niet-ontvankelijk zal verklaren (kosten vaststellen schade). Tevens heeft de verdediging de posten wasmachine en droger en reis- en parkeerkosten betwist.
Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [vader verdachte] heeft de verdediging bepleit dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren ten aanzien van de gevorderde materiële schade, te weten € 5.876,00, en de vordering ten aanzien van de gevorderde immateriële schade, te weten € 1.000,00, zal afwijzen.
Ten slotte heeft de verdediging zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van het hof en verzocht dat het hof de voorlopige hechtenis zal opheffen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de partiële vrijspraak door de rechtbank van het aan de verdachte onder 2 in de zaak met parketnummer 03-248263-18 impliciet cumulatief tenlastegelegde, te weten de bedreiging op 26 juli 2018 jegens [benadeelde 1] en de vrijspraak ter zake van het onder 3 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03-248263-18. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover thans nog aan de orde, – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:

Zaak met parketnummer 03-248263-18:

1.
hij op of omstreeks 19 juli 2018 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, opzettelijk in (een slaapkamer van) een woning, gelegen aan de [adres 1] , brand heeft gesticht door (open) vuur in aanraking te brengen met motorbenzine, althans (een) vluchtige stof(fen), althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of de inboedel van die woning en/of voor de belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in die woning en/of belenende woningen bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 28 juli 2018 in de gemeente Landgraaf, in elk geval in Nederland, [benadeelde 1] heeft bedreigd met:
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen te duchten is en/of
- enig misdrijf tegen het leven gericht en/of
- zware mishandeling en/of
- brandstichting,
door die [benadeelde 1] dreigend de woorden toe te voegen:
- dat die [benadeelde 1] de volgende aan de beurt was als hij niet zou stoppen met zijn missie en/of
- dat de woning van die [benadeelde 1] de volgende aan de beurt was en/of
- dat die [benadeelde 1] constant heel goed om hem heen moest kijken, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;

Zaak met parketnummer 03-143427-19:

1.
hij in of omstreeks de periode van 21 februari 2018 tot en met 5 december 2018 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander, te weten de naam en/of geboortedatum van – zijn vader – [vader verdachte] , heeft gebruikt met het oogmerk om zijn, verdachtes, identiteit te verhelen en/of de identiteit van die [vader verdachte] te misbruiken, immers heeft hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal, met gebruik van de naam en/of geboortedatum van die [vader verdachte] voornoemd
- een Vodafone abonnement afgesloten en/of
- een bankrekening bij de ING-bank (nummer [banknummer] ) geopend en/of
- een of meer motorvoertuig(en) (met kentekens [kenteken 1] en/of [kenteken 2] en/of [kenteken 3] en/of [kenteken 4] ) te naam gesteld en/of
- een krediet bij ICS afgesloten
waardoor enig nadeel kon ontstaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 2 in de zaak met parketnummer 03-248263-18 tenlastegelegde
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-248263-18 onder 2 tenlastegelegde, voor zover nog aan de orde, heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit de aangifte van [benadeelde 1] blijkt dat hij op 28 juli 2018 omstreeks 13.00 uur een anoniem telefoontje heeft ontvangen. Hij heeft dit gesprek beantwoord en hierbij hoorde hij dat het [verdachte] betrof. Hierbij zou de verdachte aan [benadeelde 1] op enig moment medegedeeld hebben dat de aangever constant heel goed om zich heen moest kijken, dat er nog van alles zou gaan gebeuren, dat de aangever heel goed op zijn hoede moest zijn, dat hij steeds heel goed achter zich moest kijken en dat de verdachte zou toeslaan als de aangever het niet verwacht.
Het hof stelt voorop dat de aangifte van [benadeelde 1] op zichzelf voldoende consistent en gedetailleerd is om als bewijs te kunnen dienen. Het bewijs dat een verdachte een strafbaar feit heeft begaan kan echter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Dit voorschrift, dat volgt uit het in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering vastgestelde bewijsminimum, strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Tegen deze achtergrond overweegt het hof als volgt. Het dossier bevat naast de aangifte van [benadeelde 1] een proces-verbaal van bevindingen analyse histo’s (
het hof begrijpt: historische telecomgegevens) [benadeelde 1] en een verklaring van de verdachte die door de advocaat-generaal als steunbewijs zijn gebezigd en waaruit ook zonder meer enige ondersteuning kan worden geput voor de aangifte. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat de aangever op 28 juli 2018 om 12.58 uur een inkomend gesprek vanuit het telefoonnummer [telefoonnummer 2] heeft ontvangen en dat dit nummer gerelateerd kon worden aan de verdachte. Immers, dit telefoonnummer is vanaf 30 juli 2018 tot en met 12 augustus 2018 opgenomen en afgeluisterd en de stem van de gebruiker op 31 juli 2018 kwam overeen met de stem van de verdachte. Daarnaast heeft de verdachte ook erkend naar de aangever te hebben gebeld.
Hierbij gaat het echter om feiten en omstandigheden die niet de kern van het verwijt raken dat de verdachte wordt gemaakt, namelijk de bedreiging van aangever [benadeelde 1] . Feiten en omstandigheden derhalve die in een te ver verwijderd verband staan van de belastende verklaring van de aangever om met succes te kunnen stellen dat zij steunbewijs leveren voor het verwijt dat de verdachte wordt gemaakt.
Het hof is dan ook van oordeel dat de door de advocaat-generaal gebezigde bewijsmiddelen onvoldoende steun bieden aan de aangifte, zodat niet is voldaan aan het bewijsminimum. Gelet hierop is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van aangever [benadeelde 1] op 28 juli 2018. Derhalve is het hof van oordeel dat de verdachte vrijgesproken dient te worden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-248263-18 onder 1 en in de zaak met parketnummer 03-143427-19 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

Zaak met parketnummer 03-248263-18:

1.
hij op 19 juli 2018 in de gemeente Kerkrade opzettelijk in (een slaapkamer van) een woning, gelegen aan de [adres 1] , brand heeft gesticht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en de inboedel van die woning en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in die woning bevindende personen te duchten was;

Zaak met parketnummer 03-143427-19:

1.
hij in de periode van 21 februari 2018 tot en met 5 december 2018 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, meermalen, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander, te weten de naam en/of geboortedatum van – zijn vader – [vader verdachte] , heeft gebruikt met het oogmerk om zijn, verdachtes, identiteit te verhelen en/of de identiteit van die [vader verdachte] te misbruiken, immers heeft hij, verdachte, met gebruik van de naam en/of geboortedatum van die [vader verdachte] voornoemd
- een Vodafone abonnement afgesloten en
- een bankrekening bij de ING-bank (nummer [banknummer] ) geopend en
- motorvoertuigen (met kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] en [kenteken 3] en [kenteken 4] ) te naam gesteld en
- een krediet bij ICS afgesloten
waardoor enig nadeel kon ontstaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde einddossier van de politie Eenheid Limburg, District Parkstad-Limburg, Districtsrecherche Parkstad-Limburg, onderzoeksnummer LB2R018083/Bradford, opgemaakt door [verbalisant 1] , sluitingsdatum d.d. 16 januari 2019, pagina 1 tot en met 349. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van in de zaak met parketnummer 03-248263-18 onder 1 bewezenverklaarde
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde onder 1 in de zaak met parketnummer 03-248263-18 heeft begaan.

1.

Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 25 juli 2018, p. 33-34, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Op 19 juli 2018 omstreeks 14.33 uur hoorden wij op onze portofoon dat een andere politiepatrouille door het Operationeel Centrum werd aangestuurd naar de [adres 1] . Daar zou een binnenbrand zijn. Wij reden ook met spoed naar de [adres 1] en kwamen daar die dag te 14.44 uur aan. Bij het ter plaatse komen zagen wij dat de brandweer reeds bezig was met het bestrijden van een brand. Wij zagen dat zwarte rookwolken kwamen uit ruimten van een woning op de begane grond. Wij zagen dat in de straat een voor ons onbekende vrouw liep met een kat op haar arm. Zij bleek later de getuige [getuige 1/dochter getuige 2] , geboren op [geboortedatum] te Heerlen. Wij zagen dat bij haar een kleine jongen was, genaamd [zoon getuige 2] , geboren op [geboortedatum] te Heerlen. Ik, [verbalisant 2] , sprak buiten de woning op straat [getuige 1/dochter getuige 2] aan en vroeg naar haar rol in deze. Zij vertelde mij dat zij in de woning [adres 1] was met haar broertje [zoon getuige 2] . Zij vertelde dat zij een harde klap aan de voorzijde van de woning had gehoord en dat toen de tussendeur naar de woonkamer was opengegaan. Zij keek de gang in en zag in die gang haar ex-stiefvader [verdachte] staan. Zij zag dat hij iets naar binnen gooide en daarna snel wegliep de woning uit via de voordeur. Daarna begon het meteen te branden. Zij vertelde dat zij toen met haar broertje de woning was uit gevlucht.

2.

Een proces-verbaal sporenonderzoek, d.d. 23 juli 2018, p. 35 t/m 37, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 6] [verbalisant 7] :
Op 19 juli 2018 om 15.45 uur stelden wij een sporenonderzoek in naar aanleiding van een brand in een woning aan de [adres 1] .

Onderzoekslocatie

Het betreft een woning gelegen aan de [adres 1] . De woning bestaat uit één woonlaag. De brand heeft gewoed in de kinderslaapkamer, links achter de voordeur. Alle overige ruimtes zijn aangetast door roet.

Omschrijving brandschade

De brand had plaatsgevonden in de slaapkamer direct links achter de voordeur. De brand had voornamelijk plaatsgevonden op het bed. Wij zagen dat het matras van het bed voor het bed op de vloer lag. De bedrand was rondom aangetast door vuur. Het matras van het bed was eveneens deels verbrand. In de raamopening van de kamer lag een houten plank, behorende aan de voorzijde van het bed. Deze plank was eveneens aangetast door vuur. In de kamer waren de muren en het plafond, ter hoogte en boven het bed, ernstig aangetast door vuur en hitte. Op deze plaats heeft de grootste hittebelasting plaatsgevonden. In de slaapkamer stelden wij een onderzoek in naar de aanwezigheid van vluchtige ontbrandbare stoffen, welke mogelijk ter bevordering van de brand zouden zijn gebruikt. Hierbij verkregen wij een positieve indicatie voor de aanwezigheid van een vluchtige stof in het hoeslaken van het matras. Dit hoeslaken stelden wij veilig voor verder onderzoek. Op of aan het bed zagen wij geen wandcontacten of andere elektrische voorzieningen welke de brand zouden hebben kunnen veroorzaken.

Conclusie

Gelet op de afwezigheid van een elektrische of technische oorzaak én het aantreffen van een indicatie voor een vluchtige ontbrandbare stof kan worden gesteld dat er in deze sprake is van brandstichting met het gebruik van een vluchtige ontbrandbare stof ter bevordering van de brand.

Gevaarstelling

Het betrof in deze een binnenbrand, in een slaapkamer van een woning. Hierbij is uitbreiding van de brand zeer aannemelijk. Er is in deze sprake van gemeen gevaar voor goederen. Op het moment van ontstaan van de brand waren er personen en dieren in de woning aanwezig. Gelet op het feit dat de brand zich in de woning had kunnen uitbreiden én er gebruik werd gemaakt van een vluchtige stof ter bevordering van de brand is er in deze sprake geweest van levensgevaar voor personen en dieren.

Sporenafhandeling

Het veiliggestelde hoeslaken [AALP7256NL] werd toegezonden aan het NFI teneinde vast te stellen welke vluchtige stof hierin aanwezig is.

Monster spoor

Spoornummer: PL2300-2018109616-52175
SIN: AALP7256NL
Spooromschrijving: brandrest, hoeslaken
Plaats veiligstellen: in deels verbrande matras voor bed

3.

De verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen naar aanleiding van een brand in Kerkrade op 19 juli 2018 van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 27 augustus 2018, zaaknummer 2018.08.01.156 (aanvraag 01), opgemaakt door rapporteur dr. M.M.P. Grutters, p. 53 t/m 56, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:

Vraagstelling

Bevat het monster vluchtige stoffen die afkomstig zijn van een ontbrandbare vloeistof?

Conclusie

SIN AALP7256NL: in het monster zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine

4.

Een proces-verbaal van aangifte, d.d. 19 juli 2018, p. 70 t/m 72, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde 2] :
Ik woon op het adres [adres 1] . Ik woon daar samen met mijn zoontje [zoon getuige 2] . Mijn dochter [getuige 1/dochter getuige 2] is sinds een paar dagen bij mij komen wonen. In september 2015 ben ik een relatie aangegaan met [verdachte] , geboren op [geboortedag verdachte] 1977. [verdachte] woont vanaf 6 juni 2018 niet meer bij mij op de [adres 1] . Vanaf de dag dat [verdachte] bij mij is vertrokken is de ellende begonnen. In de afgelopen zes weken heeft [verdachte] mij geregeld bedreigd. Ik doe aangifte van brandstichting, gepleegd in mijn woning [adres 1] op 19 juli 2018. Er zijn goederen onherstelbaar beschadigd door de brand. Het telefoonnummer waarmee [verdachte] berichten stuurde is [telefoonnummer 1] . Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.

5.

Een proces-verbaal melding brandweer, d.d. 6 augustus 2018, p. 122 t/m 124, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 6 augustus 2018 was ik doende met het onderzoek naar aanleiding van een brandstichting op 19 juli 2019 op het adres [adres 1] . Naar aanleiding van bovenstaand onderzoek werden bij de brandweer drie binnenkomende 112-meldingen gevorderd. Hieronder wordt de melding van de dochter van aangeefster [getuige 1/dochter getuige 2] zo veel als mogelijk woordelijk uitgewerkt. Betreffende melding werd gedaan op 19 juli 2018 te 14.32.24 uur.
Centralist brandweer: meldkamer brandweer
Meldster: Hoi brandweer. Ik wil graag een brand melden alsjeblieft. De woning is in de fik gezet.
C: welke plaats?
M: [adres 1]
C: Brand is op de begane grond?
M: Ja is op de begane grond.
C: U zei iets van brandstichting?
M: Ja, mijn ex-stiefvader is net binnen geweest.
C: Wat heeft hij in brand gestoken?
M: De woning. Staat in vuur en laaien.
C: Welk vertrek staat in brand?
M: De slaapkamer

6.

Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 19 juli 2018, p. 86 t/m 89, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1/dochter getuige 2] :
V: Wat kun jij vertellen over de brandstichting?
A: De dader is [verdachte] . Dit weet ik omdat ik dat heb gezien. Ik zat met mijn broertje in de woonkamer. Ik ben naar het washok gelopen. Toen ik klaar was, liep ik terug naar de woonkamer. Ik liep toen langs de deur die naar de gang gaat. Op het moment dat ik daar langs liep, vloog de deur van de woonkamer naar de gang in een keer hard open. Ik ben toen naar de deur gelopen om de deur dicht te maken. Op dat moment zag ik [verdachte] in de gang van de woning staan. Ik zag dat [verdachte] iets gooide in de kamer van mijn broertje [zoon getuige 2] . Ik zag dat hij met zijn arm een zwaaiende beweging maakte. Hij gooide iets. Direct nadat hij iets gooide in de slaapkamer van mijn broertje is hij naar buiten gegaan. Op dat moment rende ik naar mijn broertje. Ik denk dat ik ongeveer 5 seconden later zwarte rook uit de gang zag komen de woonkamer in. Op dat moment heb ik tegen mijn broertje gezegd dat hij het rolluik dat naar de slaapkamer van mijn moeder leidt omhoog moest doen. Ik was op dat moment al aan het bellen met de brandweer. Ik was toen aan het proberen om de schuifpui achter het rolluik open te maken. Toen we het rolluik en de schuifdeur open hadden zijn we hierdoor gegaan. We kwamen toen uit in de slaapkamer van mijn moeder. In de slaapkamer van mijn moeder is een schuifdeur naar buiten. Ik herken [verdachte] uit duizenden. Ik heb drie jaar met hem in een huis gewoond dus ik herken hem direct.

7.

Een proces-verbaal camerabeelden, d.d. 4 januari 2019, p. 65 t/m 69, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 23 december 2018 en 4 januari 2019 bekeek ik diverse veiliggestelde camerabeelden naar aanleiding van een brandstichting, gepleegd op 19 juli 2018 op het adres [adres 1] . Ik bekeek camerabeelden van het adres [adres 2] . Deze zijn circa 230 meter gelegen vanaf de plaats delict. De tijd van de gevorderde camerabeelden kwam overeen met de daadwerkelijke tijd. De camerabeelden hebben zicht op een deel van de openbare weg de [adres 2] . Hierbij is de aanrijroute vanuit de plaats delict vanuit de linkerzijde van het beeld. Ik zag dat om 14.30.26 uur twee personenauto’s vanuit de richting van de [adres 1] (links) door het beeld kwamen gereden in de richting van de Pricksteenweg te Kerkrade. Ik zag dat achter een personenauto een andere personenauto reed. Ik herkende de vorm van deze auto als een Opel Omega. Door middel van de camerabeelden frame voor frame te bekijken zag ik dat aan de achterzijde een Nederlandse kentekenplaat zat met de combinatie [kenteken 4] . Ik zocht middels BVI-B op het kenteken [kenteken 4] . Deze stond op naam van [vader verdachte] , geboren op [geboortedag vader] 1946. Mij is ambtshalve bekend dat dit de vader betreft van verdachte [verdachte] . Bij controle middels bevraging van de Gemeentelijke Basisadministratie zag ik dat dit inderdaad de vader van verdachte [verdachte] betrof. Uit het onderzoek is reeds gebleken dat [verdachte] tevens ervan wordt verdacht personenauto’s op naam van zijn vader te zetten om er zelf gebruik van te blijven maken. Hiervan werd reeds aangifte gedaan tegen [verdachte] . In deze aangifte werd tevens een personenauto genoemd, voorzien van het kenteken [kenteken 4] .

8.

Een geschrift, te weten een kopie van een brief van het RDW, d.d. 4 juli 2018, p. 143, voor zover inhoudende:
Geadresseerde: [vader verdachte] , [adres 3]
Kenmerk: [kenteken 4]
Onderwerp: kentekenbewijs en tweede gedeelte tenaamstellingscode

9.

Een proces-verbaal van bevindingen tapgesprek #649, d.d. 8 januari 2019, p. 147, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 7 januari 2018 luisterde ik naar een gedeelte van het tapgesprek, sessienummer 649 uit van getapte lijn Imei-nummer [Imeinummers 2] van 31 juli 2018. Vanaf het Imei-nummer [Imeinummers 2] werd middels het telefoonnummer [telefoonnummer 2] gebeld met telefoonnummer [telefoonnummer 3] . De gebelde vrouw stelt zich voor als een medewerker van FBTO. De bellende man stelt zich voor als [vader verdachte] en zegt geboren te zijn op [geboortedag vader] 1947. Hij belt over een Opel Omega met kenteken [kenteken 4] . Het gesprek gaat over het verzekeren van deze auto. Ik herken de stem van de bellende man als de stem van [verdachte] , geboren op [geboortedag verdachte] 1977.

10.

Een proces-verbaal bevindingen telecomgegevens, d.d. 30 juli 2018, p. 101 t/m 115, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Naar aanleiding van een brandstichting in de woning gelegen aan de [adres 1] , gepleegd op 19 juli 2018, werd door de districtsrecherche van het district Parkstad een onderzoek ingesteld.

Onderzoeksgegevens

Uit voornoemd onderzoek bleek dat [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag verdachte] 1977, als verdachte kon worden aangemerkt. Verder is gebleken dat genoemde [verdachte] gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] .

Onderzoeksvraag

Door genoemd onderzoeksteam werd het verzoek gedaan om de door de providers verstrekte telecomgegevens inzichtelijk te maken.

Gebruik telefoonnummer [telefoonnummer 1] en mobiel telefoontoestel

Van genoemd telefoonnummer werden bij de provider KPN de historische verkeersgegevens gevorderd over de periode 20 april 2018 tot en met 22 juli 2018. Uit de verstrekte gegevens bleek dat in de opgevraagde periode genoemd telefoonnummer in gebruik was in de periode 7 juli 2018 tot en met 22 juli 2018. In laatstgenoemde periode was dit telefoonnummer actief in twee verschillende telefoontoestellen. Deze toestellen waren voorzien van Imei-nummers:
- [Imeinummers 1] (in de periode 7 juli tot en met 14 juli 2018)
- [Imeinummers 2] (in de periode 17 juli 2018 tot en met 22 juli 2018)

Mobiele telefoon Imei-nummer [Imeinummers 2]

Op 19 juli 2018 tussen 07.02.51 en 20.24.00 was het telefoonnummer [telefoonnummer 1] actief in de mobiele telefoon voorzien van het Imei-nummer [Imeinummers 2] . In de navolgende tabel is het geregistreerde telecomverkeer van genoemde mobiele telefoon weergegeven. De cell-ID’s geven diverse locaties aan.
Dienst
Starttijd
Duur
Telefoonnr.
Cell-ID
Straat
Plaats
Gesprek
14.16.14
18
[telefoonnummer 1]
21177
Kloosterraderplein
Kerkrade
Gesprek
14.32.55
2
[telefoonnummer 1]
24476
Vroenstr 101 949
Kerkrade
Gesprek
14.36.55
2
[telefoonnummer 1]
40349
Steenbergstraat 31
Kerkrade
Uit de telecomdata bleek dat genoemde mobiele telefoon zich op 19 juli 2018 om 14.32.55 uur bevond in het gebied van de Cell-ID 24476. Het geografisch gebied van deze Cell-ID is weergegeven op de geografische afbeelding, waarbij de locatie van de plaats delict eveneens is aangegeven (
opmerking hof: op de afbeelding is de locatie [adres 1] weergegeven, welke locatie binnen het gebied van de Cell-ID 24476 valt).

11.

Een proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, d.d. 26 augustus 2019, voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte;
Ik had dat toestel eindigend op 791 die dag bij mij
(het hof begrijpt: op 19 juli 2018 het toestel met telefoonnummer [telefoonnummer 1] ).

12.

Een verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 17 maart 2021, voor zover inhoudende:
Op 19 juli 2018 ben ik met een zwarte Opel Omega met het kenteken [kenteken 4] naar Kerkrade gereden. Ik ben in de buurt van de woning aan de [adres 1] geweest.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde in de zaak met parketnummer 03-143427-19
Het hof volstaat op de voet van het bepaalde in artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering met de opgave van de bewijsmiddelen, aangezien de verdachte, zoals blijkt uit de hieronder onder 1 en 2 weergegeven verklaringen, het bewezenverklaarde in de zaak met parketnummer 03-143427-19 heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
1. de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 17 maart 2021;
2. een proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, d.d. 26 augustus 2019, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
3. een proces-verbaal aangifte, d.d. 26 juni 2018, p. 269 t/m 272, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 2] namens [vader verdachte] ;
4. de schriftelijke bescheiden van het RDW, d.d. 7 juni 2018, 14 mei 2018, 10 juli 2018 en 4 juli 2018, p. 273 t/m 276;
5. een proces-verbaal aangifte, d.d. 19 februari 2019, p. 278 t/m 280, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 3] namens [vader verdachte] ;
6. een proces-verbaal van bevindingen contact curator, d.d. 16 januari 2019, p. 277, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] ;
7. een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 11 december 2018, p. 324-325, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] .
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03-248263-18. Hiertoe heeft de raadsman – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern aangevoerd dat de verklaringen van de getuige [getuige 1/dochter getuige 2] onbetrouwbaar zijn en niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd, nu deze verklaringen ten aanzien van verschillende aspecten aantoonbaar onjuist zijn en derhalve tegenstrijdig zijn met de in het dossier voorhanden zijnde bevindingen. In het bijzonder heeft de getuige aantoonbaar onjuiste verklaringen afgelegd omtrent de auto waarin zij de verdachte heeft zien wegrijden na de brandstichting, te weten in de grijze Opel Omega van haar moeder, en het tijdstip waarop ze de verdachte weg zou hebben zien rijden. Tevens passen de verklaringen van de getuige [getuige 1/dochter getuige 2] niet in de objectieve feiten en omstandigheden ten aanzien van de wijze waarop de verdachte de woning zou hebben betreden en hoe de brand is ontstaan, aldus de verdediging. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte een alibi heeft ten aanzien van het tijdstip van het tenlastegelegde. De verklaring van de verdachte dat hij eerst in Heerlen is geweest en vervolgens naar Kerkrade is gereden en bij de Plus is geweest ten tijde van het tenlastegelegde, welke locatie in de nabijheid van het adres [adres 1] is gelegen, vindt ondersteuning in de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring door de getuige [getuige 4] en de zendmastgegevens, aldus de verdediging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op basis van de bovenstaande gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast.

Brand

Op 19 juli 2018 omstreeks 14.32 uur is een 112-melding binnengekomen van een binnenbrand op het adres [adres 1] . Ter plaatse zijn buiten de woning [getuige 1/dochter getuige 2] en [zoon getuige 2] aangetroffen, terwijl er zwarte rookwolken uit ruimten van de woning op de begane grond kwamen. Uit het proces-verbaal sporenonderzoek is gebleken dat de brand heeft plaatsgevonden in de slaapkamer direct links achter de voordeur, waarbij een positieve indicatie voor de aanwezigheid van een vluchtige stof in het hoeslaken van het matras is verkregen. Concluderend is in dit rapport opgenomen dat gelet op de afwezigheid van een elektrische of technische oorzaak én het aantreffen van een indicatie voor een vluchtige ontbrandbare stof kan worden gesteld dat er in deze sprake is van brandstichting met het gebruik van een vluchtige ontbrandbare stof ter bevordering van de brand. Uit het nadien opgestelde NFI-rapport is gebleken dat in het veiliggestelde hoeslaken vluchtige stoffen aangetoond zijn die afkomstig zijn van motorbenzine.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte betrokken is bij de brandstichting in de woning op het adres [adres 1] .

Aanwezigheid verdachte

De getuige [getuige 1/dochter getuige 2] heeft tijdens de 112-melding verklaard dat haar ex-stiefvader, de verdachte, in de woning is geweest en brand heeft gesticht in de woning. Ter plaatse en in een latere verklaring heeft zij tevens verklaard dat de verdachte iets in de slaapkamer van haar broertje heeft gegooid en er vervolgens brand is ontstaan, waarop zij en haar broertje de woning uit zijn gevlucht. Uit veiliggestelde camerabeelden van het adres [adres 2] , welke locatie circa 230 meter van het adres [adres 1] is gelegen, blijkt dat de personenauto met het kenteken [kenteken 4] , welke personenauto aan de verdachte kan worden gelinkt, en waarvan de verdachte ook heeft verklaard dat hij hierin reed op 19 juli 2018, om 14.30.26 uur vanuit de richting van de [adres 1] kwam gereden in de richting van de Pricksteenweg te Kerkrade. Uit de telecomdata is gebleken dat de telefoon van de verdachte zich op 19 juli 2018 om 14.32.55 uur bevond in het gebied van de Cell-ID 24476, welk geografisch gebied mede de locatie [adres 1] bevat.

Betrouwbaarheid verklaringen getuige [getuige 1/dochter getuige 2]

Het hof stelt voorop dat bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van een getuigenverklaring onder meer kan worden gelet op consistentie, plausibiliteit, accuratesse en volledigheid. Het feit dat een verklaring op een enkel of enkele punten tegenstrijdigheden of ongerijmdheden bevat, maakt een verklaring op zichzelf nog niet onmiddellijk onbetrouwbaar. Dergelijke tegenstrijdigheden of ongerijmdheden kunnen bijvoorbeeld ook te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties veroorzaakt door het delict, of door tijdsverloop. Het hof acht, gelet op de omstandigheden van het tenlastegelegde, niet onvoorstelbaar dat de getuige ten tijde van het incident aan een zodanige hoeveelheid stress heeft blootgestaan dat zij zich bepaalde details in het geheel niet meer, niet meer juist of niet meer volledig kan herinneren en (voor een deel) is gaan invullen gedurende de verschillende afgelegde verklaringen. Het hof overweegt dat de verklaringen van de getuige weliswaar op verschillende punten inconsistenties bevatten en aantoonbaar onjuiste aspecten bevatten, maar dat deze inconsistenties en onjuiste aspecten niet zodanig van aard zijn dat de verklaringen van de getuige in hun totaliteit reeds daarom onbetrouwbaar en onbruikbaar voor het bewijs moeten worden geacht.
Het hof stelt vast dat de getuige al tijdens de 112-melding, en derhalve direct nadat de brand in de woning is uitgebroken, heeft verklaard dat de verdachte in de woning is geweest en de brand in de woning heeft gesticht. De getuige is niet meer op die bij die gelegenheid afgelegde verklaring teruggekomen en zij heeft bij haar bij die gelegenheid gegeven lezing van de gebeurtenissen gepersisteerd. Op het moment dat de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] na de 112-melding ter plaatse kwamen bij het adres de [adres 1] , en derhalve ook zeer snel nadat de brand is uitgebroken, heeft de getuige verklaard dat de verdachte iets in de slaapkamer van haar broertje heeft gegooid en er vervolgens brand is ontstaan. Ook op deze verklaring is de getuige nadien niet teruggekomen. Het hof acht dit gedeelte van de verklaringen van de getuige [getuige 1/dochter getuige 2] hieromtrent dan ook betrouwbaar, nu deze direct na het incident zijn afgelegd en nadien nogmaals zijn bevestigd.
De omstandigheid dat de getuige vervolgens heeft verklaard dat ze de verdachte heeft zien wegrijden in een grijze Opel Omega nadat zij de 112-melding heeft gedaan, wat op basis van de voorhanden zijnde bevindingen in het dossier feitelijk onmogelijk is, doet aan het voorgaande niet af. Zoals hiervoor weergegeven acht het hof het niet onvoorstelbaar dat de getuige ten tijde van het incident aan een zodanige hoeveelheid stress heeft blootgestaan dat zij zich bepaalde details niet juist heeft herinnerd en voor een deel is gaan invullen of zich mogelijk heeft vergist.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de door de verdediging benoemde tegenstrijdigheden, inconsistenties en aantoonbaar onjuiste aspecten in de verklaringen niet met zich brengen dat de verklaringen van de getuige onbetrouwbaar moeten worden geacht. Het hof betrekt hierbij dat het door de getuige aanwijzen van de verdachte als de dader voldoende steun vindt in overige voorhanden zijnde bewijsmiddelen, zoals vermeld in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen.
Uit het onderzoek is niet komen vast te staan hoe de brandstichting precies is geschied, zodat het hof dit in het midden moet laten. Uit het onderzoek ter terechtzitting is in ieder geval geen andere verklaring voor de aanwezigheid van brandversnellende middelen in de woning naar voren gekomen dan dat die daar zijn gebracht door menselijk handelen. Deze omstandigheid en de omstandigheid dat niet is gebleken hoe de verdachte de woning binnen is gekomen, doen evenmin af aan het oordeel van het hof dat de verklaringen van de getuige omtrent de betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichting onbetrouwbaar moeten worden geacht en deze omstandigheden staan derhalve niet in de weg aan een bewezenverklaring.

Betrokkenheid verdachte

Op grond van de hiervoor weergegeven gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de brandstichting in de woning aan de [adres 1] en derhalve acht het hof het onder 1 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03-248263-18 bewezen.
Voor wat betreft het standpunt van de verdediging dat de verdachte een alibi heeft ten aanzien van het tijdstip van het tenlastegelegde overweegt het hof als volgt.
Aan de door de getuige [getuige 4] ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring wordt geen waarde gehecht. Immers het door de verdediging geschetste alternatieve scenario is pas na kennisneming van het dossier, kort voor de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg, en dus in een zeer laat stadium naar voren gebracht.
Daarnaast is de door [getuige 4] afgelegde verklaring niet voldoende concreet. Weliswaar heeft de getuige verklaard dat hij met de verdachte handelde in spullen en ook wel eens Nike trainingspakken van hem heeft gekocht en met hem afsprak bij de Plus in Bleijerheijde. Een actieve herinnering aan een ontmoeting met de verdachte op 19 juli 2018 heeft de getuige echter niet. Bovendien heeft de verdachte verklaard dat hij nooit met de getuige over het tenlastegelegde heeft gesproken, terwijl de getuige heeft verklaard dat hij de verdachte destijds is tegengekomen in de PI en ze gesproken hebben over de reden waarom de verdachte gedetineerd zat. Gelet op al het voorgaande wordt het door de verdediging geschetste alternatieve scenario als onaannemelijk ter zijde geschoven.
Het hof verwerpt mitsdien de door de verdediging gevoerde verweren in al hun onderdelen. Al hetgeen overigens door de verdediging is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Voorwaardelijk verzoek
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging een voorwaardelijk verzoek ingediend tot het laten opstellen van een NFI-rapportage, waarin de bevindingen op de plaats delict worden getoetst onder de hypothese dat de brand is ontstaan door de handelswijze zoals [getuige 1/dochter getuige 2] deze aan de verdachte toedicht versus de hypothese dat de brand is ontstaan door een andere handelswijze dan [getuige 1/dochter getuige 2] aan de verdachte toedicht.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Op welke wijze de brand precies is gesticht, is gelet op de hiervoor weergegeven bewijsconstructie en de omstandigheid dat het hof de verklaringen van de getuige [getuige 1/dochter getuige 2] betrouwbaar acht, niet relevant en derhalve is er geen noodzaak om een NFI-rapportage hieromtrent te laten opstellen. Het verzoek wordt derhalve afgewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 03-248263-18 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Het in de zaak met parketnummer 03-143427-19 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en de identiteit van een ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke brandstichting in de woning van zijn ex-partner [benadeelde 2] , terwijl de dochter en het zoontje, die verdachte als zijn vader zag, van aangeefster [getuige 1/dochter getuige 2] en enkele huisdieren aanwezig waren in de woning. Brandstichting is een bijzonder destructief en gevaarzettend feit. Een brand kan snel een grote vorm aannemen en een onbeheersbaar karakter krijgen. De verdachte heeft door zijn handelen welbewust gemeen gevaar voor goederen veroorzaakt. Tevens heeft hij levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel veroorzaakt voor de aanwezige personen in de woning. Hierbij heeft hij zich niets aangetrokken van de belangen van de slachtoffers. Dat er geen zwaargewonden of doden zijn gevallen is een omstandigheid die niet aan de verdachte te danken is geweest. Dergelijk handelen is voor slachtoffers een traumatische ervaring, waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. Dat is in dit geval niet anders, zo blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [benadeelde 2] . Met zijn handelen heeft de verdachte niet alleen schade veroorzaakt bij de slachtoffers, maar is vooral veel angst ingeboezemd. Daarnaast kan brandstichting gevoelens van angst en onveiligheid oproepen bij de omwonenden, leiden tot maatschappelijke onrust en aanzienlijke materiële schade tot gevolg hebben. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan – kort gezegd – identiteitsfraude. In een periode van een aantal maanden heeft hij misbruik gemaakt van de persoonsgegevens van zijn vader en met gebruik van de naam en/of geboortedatum van zijn vader een telefoonabonnement, een bankrekening en krediet afgesloten en meerdere motorvoertuigen op naam van zijn vader gesteld. Het hof is van oordeel dat dit een berekenende daad betreft. Doordat hij misbruik heeft gemaakt van de persoonsgegevens van zijn vader, die aan het syndroom van Korsakov lijdt en in een instelling verblijft, heeft hij zijn vader schade en overlast toegebracht en inbreuk op diens integriteit gemaakt. Tevens veroorzaakt dergelijk handelen verlies van vertrouwen bij degene van wiens identiteit misbruik is gemaakt, evenals voor degenen ten overstaan van wie die valse gegevens zijn gebruikt. De verdachte heeft geen rekening gehouden met de (mogelijke) gevolgen voor zijn vader en hij lijkt enkel te hebben gehandeld met het oog op eigen financieel gewin.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 25 november 2020, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten, te weten vermogensdelicten. Bij de straftoemeting heeft het hof voorts gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, welke tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg zijn gebleken en op de inhoud van de met betrekking tot de persoon van de verdachte opgemaakte rapportages en adviezen.
In onderhavige zaak met parketnummer 03-248263-18 is op 2 mei 2019 door GZ-psycholoog M. van den Nieuwenhuizen, onder supervisie van GZ-psycholoog M.M.F. van Casteren, een rapportage Pro Justitia opgemaakt omtrent de persoon van de verdachte. De verdachte heeft meegewerkt aan het onderzoek. Omtrent de vraag of de verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens heeft de deskundige geconcludeerd dat de verdachte lijdende is aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en beperkingen op het gebied van intellectueel functioneren in de vorm van zwakbegaafdheid, welke stoornis en beperkingen relatief stabiel zijn over tijd en reeds langdurig aanwezig waren. Gelet hierop wordt aangenomen dat deze stoornis en beperkingen ook aanwezig waren ten tijde van het tenlastegelegde. Het recidiverisico op toekomstig delict gedrag wordt als hoog ingeschat. Omtrent de mate waarin de stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde heeft beïnvloed, heeft de deskundige zich, vanwege de ontkennende verklaring van de verdachte, onthouden van advies.
Tevens heeft psychiater J.L.M. Dinjens, in samenwerking met J.E.M. Schulkens, psychiater in opleiding, onderzoek verricht naar de persoon van de verdachte, welke bevindingen zijn neergelegd in de Pro Justitia rapportage d.d. 13 mei 2019. Omtrent de vraag of de verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens heeft de deskundige geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en zwakbegaafdheid, welke stoornissen aanwezig waren tijdens het tenlastegelegde Recidiverisico op crimineel gedrag in algemene zin wordt als hoog ingeschat. Ook deze deskundigen hebben zich onthouden van advies omtrent de mate waarin deze stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde heeft beïnvloed, gelet op de ontkennende opstelling van de verdachte.
Gelet op het voorgaande is het hof niet gebleken dat de verdachte ontoerekeningsvatbaar of verminderd toerekeningsvatbaar zou zijn. Ook overigens zijn er geen feiten en omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. Derhalve kan het feit in de zaak met parketnummer 03-248263-18 hem om die reden volledig worden toegerekend.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de vorenomschreven ernst van de bewezenverklaarde feiten – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor aanzienlijke duur met zich brengt.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof ambtshalve het navolgende.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin de verdachte in voorlopige hechtenis verkeert, te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen 16 maanden nadat hoger beroep is ingesteld.
In onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in de fase van hoger beroep is overschreden. Namens de verdachte is op 12 september 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof bij arrest van heden, 31 maart 2021 – en derhalve niet binnen 16 maanden na het instellen van hoger beroep – arrest wijst. Gelet hierop is er een overschrijding van ruim 2 maanden.
Gelet op de voortvarende behandeling van onderhavige zaak in eerste aanleg, waarbij de verdachte op 5 december 2018 in verzekering is gesteld en de rechtbank op 9 september 2019 vonnis heeft gewezen, heeft de totale berechting in de twee feitelijke instanties nog geen 2,5 jaren geduurd. Vanwege de duur van de totale berechting en nu er sprake is van een geringe termijnoverschrijding in hoger beroep volstaat het hof met de enkele constatering dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden.
Ondanks het gegeven dat het hof een feit minder bewezen acht, is het hof alles overziend met de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
Voorts zal het hof, ter voorkoming van strafbare feiten, overgaan tot oplegging van twee vrijheidsbeperkende maatregelen voor de duur van 5 jaren, te weten een contactverbod met [benadeelde 2] , [getuige 1/dochter getuige 2] en [zoon getuige 2] en een locatieverbod voor de plaats [plaats 1] . Het hof acht het niet noodzakelijk om het locatieverbod voor het hele gebied [plaats 2] te bepalen. Het hof zal daarbij bepalen dat indien deze verboden worden overtreden, per overtreding 1 week vervangende hechtenis, met een maximum van 6 maanden, zal worden toegepast. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de maatregelen niet op.
Het hof zal bepalen dat voornoemde maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn, nu er – gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde in de zaak met parketnummer 03-143427-19 en de omstandigheden waaronder het is begaan – ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen.
Voorlopige hechtenis
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging verzocht dat het hof de voorlopige hechtenis van de verdachte zal opheffen. Gelet op de duur van de gevangenisstraf die aan de verdachte zal worden opgelegd, is opheffing van de voorlopige hechtenis niet aan de orde. Het hof zal daarom het verzoek van de verdediging dat strekt tot het opheffen van de voorlopige hechtenis van de verdachte afwijzen.
Beslag
Van de hierna in het dictum vermelde goederen gelast het hof de teruggave aan de rechthebbende.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] (parketnummer 03-248263-18, feit 1)
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 11.775,10, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering bestaat uit de volgende posten:
1. Materiële schade: € 9.275,10
o kosten Blijf van mijn lijf huis € 59,91;
o vervangend vervoer € 400,00;
o huur opslagbox € 159,20;
o wasmachine en droger € 270,00;
o kosten met betrekking tot auto € 155,00;
o kosten aanschaf nieuwe televisie € 78,00;
o extra leefgeld € 715,00
o reis- en parkeerkosten € 87,99;
o kosten ontruiming woning € 350,00;
o inboedel € 7.000,00
2. Immateriële schade: € 2.500,00
Voorts heeft de benadeelde partij € 1.000,00, te weten kosten vaststellen schade, aan proceskosten gevorderd.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering toegewezen tot een totaalbedrag van € 10.455,19, bestaande uit € 7.945,19 aan materiële schade en
€ 2.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. Met betrekking tot de kosten Blijf van mijn lijf huis en extra leefgeld heeft de rechtbank de vordering afgewezen en met betrekking tot de kosten van de auto en vervangend vervoer heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft op het wensenformulier in hoger beroep te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven. Ter terechtzitting in hoger beroep op 17 maart 2021 is namens de benadeelde partij te kennen gegeven dat de kosten met betrekking tot het vervangend vervoer en de auto niet worden gehandhaafd. Derhalve bestaat de vordering ten aanzien van de materiële schade nog uit een bedrag van € 9.275,10 minus € 400,00 minus € 155,00 = € 8.720,10.
Het hof is van oordeel dat het gevorderde bedrag van € 45,06 (reiskosten naar het advocatenkantoor en het Openbaar Ministerie) aan materiële schade, onder proceskosten vallen en niet onder materiële schade en het hof zal het bedrag van € 45,06 dan ook lezen als zijnde gevorderde proceskosten, evenals de kosten vaststellen schade, te weten € 1.000,00.
Het hof is van oordeel dat de behandeling van het verweer van de verdediging dat de benadeelde partij onder bewindvoering staat, derhalve niet als procespartij kan optreden en dat niet is gebleken van een machtiging van de bewindvoerder aan de advocaat van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren en het strafproces biedt onvoldoende ruimte om hierover te oordelen. De enkele mededeling van de advocaat van de benadeelde partij dat er sprake is van vrijwillige bewindvoering doet hier niet aan af. De benadeelde partij kan daarom thans niet worden ontvangen in de vordering en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof ziet echter wel aanleiding om ter zake van een deel van de gevorderde schadevergoeding de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte onder 1 in de zaak met parketnummer 03-248263-18 rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 11.154,73. Dit bedrag bestaat uit € 8.654,73 aan materiële schade (kosten blijf van mijn lijf huis, huur opslagbox, wasmachine en droger, aanschaf nieuwe televisie, extra leefgeld, kosten ontruiming woning, inboedel en reis-en parkeerkosten 17,4 kilometer x 5 x € 0,26) en € 2.500,00 aan immateriële schade. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 11.154,723, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 90 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [vader verdachte] (parketnummer 03-143427-19)
De benadeelde partij [vader verdachte] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 6.876,00, bestaande uit € 5.876,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk verklaard en het gedeelte van de vordering met betrekking tot de immateriële schade afgewezen. Tevens heeft de rechtbank de benadeelde partij veroordeelt in de kosten van de verdachte, ten tijde van het vonnis begroot op nihil.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat beoordeling van de gevorderde materiële schade een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, nu de mogelijkheid bestaat dat de benadeelde partij de door hem geleden materiële schade al door ICS vergoed heeft gekregen. De benadeelde partij kan daarom thans in dit gedeelte van de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade is het hof, met de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat deze schade afgewezen dient te worden wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag voor deze schade
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 38v, 57, 63, 157 en 231b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-248263-18 onder 2 impliciet cumulatief ten laste gelegde met betrekking tot de bedreiging van [benadeelde 1] op 26 juli 2018 en het in de zaak met parketnummer 03-248263-18 onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-248263-18 onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-248263-18 onder 1 en in de zaak met parketnummer 03-143427-19 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 03-248263-18 onder 1 en in de zaak met parketnummer 03-143427-19 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren zich niet zal ophouden in de plaats Kerkrade. Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde 2] , [getuige 1/dochter getuige 2] en [zoon getuige 2] Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Gelast de
teruggaveaan rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- waardepapieren, bankbescheiden (pas), SNS, t.n.v. [vader verdachte] ;
- identiteitspapieren, Nederlandse id kaart t.n.v. [vader verdachte] ;
- kentekenbewijs (Deel I), Registratienummer: [kenteken 2] , t.n.v. [vader verdachte] ;
- identiteitspapieren, rijbewijs, rijbewijsnummer: [nummer] , t.n.v. [rechthebbende 1] 28/09/1968;
- waardepapieren, bankbescheiden (pas), Rabobank, wereldpas, t.n.v. [rechthebbende 2] ;
- waardepapieren, bestuurderskaart t.n.v. [rechthebbende 3] ;
- waardepapieren, bankbescheiden (pas), creditkrt viabuy t.n.v. [rechthebbende 4] .

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-248263-18 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 11.154,73 (elfduizend honderdvierenvijftig euro en drieënzeventig cent) bestaande uit € 8.654,73 (achtduizend zeshonderdvierenvijftig euro en drieënzeventig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 90 (negentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 19 juli 2018.

Vordering van de benadeelde partij [vader verdachte]

Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Leijer, griffier,
en op 31 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H.N. Brouwer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.