ECLI:NL:GHSHE:2021:1260

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
20-003056-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van doodslag en zware mishandeling met betrekking tot noodweer(exces) in strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van doodslag en zware mishandeling, maar het Openbaar Ministerie had hoger beroep ingesteld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 8 juli 2017 in Rijsbergen, waar de verdachte betrokken was bij een ruzie die escaleerde. De verdachte heeft het slachtoffer met een buis tegen het hoofd geslagen, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat er geen (voorwaardelijk) opzet was op het doden van het slachtoffer en heeft de vrijspraak van de rechtbank bevestigd. Het beroep op noodweer(exces) is verworpen, omdat het hof oordeelt dat de verdachte niet in een situatie verkeerde waarin hij zich moest verdedigen tegen een wederrechtelijke aanranding. De verdachte is wel schuldig bevonden aan mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad, en is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 720 dagen, waarvan 501 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen voor een bedrag van € 408,40, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003056-18
Uitspraak : 26 april 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 13 september 2018, in de strafzaak met parketnummer 02-820789-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte integraal vrijgesproken van het tenlastegelegde en is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, verdachte zal vrijspreken van hetgeen hem primair en subsidiair is tenlastegelegd en zal bewezen verklaren hetgeen aan verdachte meer subsidiair is tenlastegelegd en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 720 dagen, waarvan 501 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Voorts is gevorderd om de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Door de verdediging is vrijspraak bepleit voor het primair en subsidiair tenlastegelegde. Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde is partiële vrijspraak verzocht voor de zinsnede “met kracht” en voorts een beroep gedaan op noodweer(exces) en dientengevolge vrijspraak bepleit respectievelijk niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij.
Bij een bewezenverklaring is verzocht om de eis van de advocaat-generaal te volgen, maar de proeftijd op 1 dag te stellen. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging zich bij een bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 8 juli 2017 te Rijsbergen, gemeente Zundert, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, meermalen, althans eenmaal, met kracht met een buis/staaf, althans een (langwerpig, hard) voorwerp op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] geslagen, althans met kracht uitwendig mechanisch vlak botsend geweld op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] uitgeoefend/aangewend, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 08 juli 2017 te Rijsbergen, gemeente Zundert, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een ruptuur van de linker nekslagader en/of onderhuidse/subarachnoïdale bloedingen en/of een herseninklemming, heeft toegebracht, doordat hij, verdachte, die [slachtoffer] met dat opzet, meermalen, althans eenmaal, met kracht met een buis/staaf, althans een (langwerpig, hard) voorwerp op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, althans met kracht uitwendig mechanisch vlak botsend geweld op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft uitgeoefend/aangewend, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 08 juli 2017 te Rijsbergen, gemeente Zundert, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht met een buis/staaf, althans een (langwerpig, hard) voorwerp op/tegen het hoofd te slaan, althans met kracht uitwendig mechanisch botsend geweld op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] uit te oefenen/aan te wenden, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak primair en subsidiair tenlastegelegde
Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging kan worden bekomen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan. Het hof verenigt zich met de in het vonnis weergegeven overwegingen van de rechtbank daaromtrent en zal de verdachte hiervan vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 juli 2017 te Rijsbergen, gemeente Zundert, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een buis tegen het hoofd te slaan, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In het geval tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
1. Feiten en omstandigheden
Het hof volgt in grote lijnen hetgeen de rechtbank in haar vonnis heeft vastgesteld:
“De rechtbank stelt vast dat er op 8 juli 2017 in hun woning aan de [adres 1] [huisnummer 1] te
Rijsbergen een ruzie heeft plaatsgevonden tussen [moeder verdachte] en [slachtoffer]
, waarbij werd geschreeuwd en met diverse spullen, zoals glazen en bloempotten,
werd gegooid. De ruzie liep dusdanig uit de hand dat [moeder verdachte] meerdere personen heeft
gebeld om te komen helpen. Een van die personen was haar zoon, verdachte, die op dat
moment op een feestje in Breda was. Nadat [moeder verdachte] tegen verdachte had gezegd dat hij
moest komen omdat “het oorlog was”, is verdachte samen met een vriend, [getuige 1]
, naar de woning aan de [adres 1] [huisnummer 1] te Rijsbergen gegaan. Daar trof hij
complete chaos en een dronken en agressieve [slachtoffer] aan. Verdachte heeft geprobeerd om
[slachtoffer] te kalmeren, maar is daarin niet geslaagd”.
Het hof stelt vervolgens vast dat op enig moment verdachte een holle buis van de grond heeft gepakt en [slachtoffer] daarmee tweemaal heeft geslagen; eenmaal tegen het been, ter hoogte van zijn knie, en eenmaal tegen het hoofd. Het hof volgt verder in grote lijnen hetgeen de rechtbank in haar vonnis nog meer heeft vastgesteld:
“Vaststaat in ieder geval dat de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] — die in
reactie op een 112-melding van de buren kort daarop ter plaatse zijn gekomen — [slachtoffer] in
kritieke toestand in de woning hebben aangetroffen. [slachtoffer] lag met zijn hoofd in een
onnatuurlijke houding op de voetensteun van een barkruk en zag er grauw uit. Nadat
[verbalisant 2] had geconstateerd dat [slachtoffer] niet meer ademde, is men met
reanimeren begonnen waarna [slachtoffer] naar het ziekenhuis is overgebracht. Doordat de
toestand van [slachtoffer] in het ziekenhuis geen verbetering vertoonde, is op 10 juli 2017
besloten om de kunstmatige beademing te beëindigen. [slachtoffer] is diezelfde dag overleden.
(…)
[getuige 1] heeft verklaard dat hij bij de deur stond en verdachte en zijn moeder zag.
(…) [getuige 1] hoorde de stemmen van verdachte, [moeder verdachte]
en [slachtoffer] in de woning. Het was veel schelden en schreeuwen, hij kon niet verstaan wat er
precies werd gezegd. Het leek wel een woede-uitbarsting. Hij begreep hieruit dat het flink
uit de hand liep. (…) [getuige 1] zag dat verdachte helemaal was doorgedraaid, het leek wel alsof hij in shock was. Hij hoorde dat verdachte tegen zijn moeder aan het schreeuwen was en dat verdachte zijn moeder de schuld gaf over wat er binnen gebeurd was. [getuige 1] heeft verdachte vervolgens vastgepakt en meegenomen naar de auto. (…) [getuige 1] heeft verklaard dat hij de neiging had om verdachte daar zo snel mogelijk weg te krijgen en daardoor heel snel is weggereden. [getuige 1] had verdachte nog nooit zo gezien en vond het heel beangstigend. Toen verdachte bij [getuige 1] in de auto zat, keek hij heel anders uit zijn ogen dan normaal en was er geen gesprek met hem te voeren, hij was totaal in paniek en is nog zeker drie kwartier overstuur geweest.
[getuige 2] , de buurvrouw van [huisnummer 2] , heeft verklaard dat zij een ruzie
hoorde bij de buren van [huisnummer 1] . Zij hoorde drie stemmen, twee mannenstemmen en een
vrouwenstem. Toen zij in de tuin aan het werk was, hoorde zij dat er gegooid werd met
spullen. Zij hoorde glasgerinkel, gestommel en herrie. Toen zij door de spleten van de
schutting keek, zag ze de buurman, die heel verbaal was, en de buurvrouw die heel rustig
bleef. De derde stem, een mannenstem, was continu aan het sussen. De ruzie was nog bezig
toen zij een mannenstem in paniek hoorde roepen “Help hem, help hem”. Vervolgens
hoorde zij een vrouwenstem zeggen “Nee, ik help hem niet” en daarna was het doodstil.
[getuige 2] is toen 112 gaan bellen en hoorde een auto met piepende banden wegrijden.
Ook [getuige 3] heeft verklaard gehoord te hebben dat een mannenstem riep “help
hem, help hem” en dat een vrouw riep “Nee, ik help hem niet” en dat het daarna stil was.
Vervolgens zag hij aan de voorzijde van de woning een klein wit autootje wegscheuren met
twee personen erin.(…)”
Het hof kan zich in deze weergave van de rechtbank vinden en maakt die tot de zijne.
1.2
Het hof stelt voorts het volgende vast:
In een tapgesprek tussen [getuige 1] en zijn moeder op 9 juli 2017 (pg. 367-368) heeft [getuige 1] gezegd:
Ik ben erbij geweest, hè. (…) Ja, ik ben half binnen geweest. Eh, ja, kijk, ik heb het wél gezien. Snap je? (…) Ik hoop voor hem, ik hoop echt voor hem dat die vent het overleeft. (…) Want anders heeft ‘ie dus écht een probleem.(…) Dan is z’n leven naar de klote. (…) Het is nie’ dat hij aangevallen is, hè. Hij, hij viel hem aan. (…) Ja, en ik heb hem later naar buiten gedouwd (…) Getrokken. (…) De auto in. (…) En weg, want hij moest weg daar. (…) Kijk het is echt, het is echt in een opwelling gebeurd en hij was zó zat en hij was.. Oooh, alle verkeerde ingrediënten bij mekaar. (…) En ik hoop, ik hoop zó dat ‘ie zich zelf aangeeft en dat dit, dat dit, hier moet ‘ie, hier komt ‘ie niet mee weg met een paar maanden, of zo. Dit is echt, dit gaat jaren duren. Da’ kan nie’ anders.
In een tapgesprek tussen [getuige 1] en Slachtofferhulp Nederland heeft [getuige 1] een week later op 14 juli 2017 (pg 38-40 van het politiedossier met opschrift “Raadkamer”) gezegd:
Eh, ja, ik ben ergens, eh, bij geweest. (…) Ja eigenlijk was het gewoon een familiedrama waarbij iemand om het leven is gekomen. (…) Ik ben er wel bij geweest en ik heb het wel allemaal gezien. (…) dus in Rijsbergen, daar, eh, ja, ben ik geweest samen met een, eh, een maat van mij, zeg maar. (…) Zijn moeder en, eh, een man die daar woonde, dat was een vriend van zijn moeder, dat was niet zijn vader, die hadden daar, eh, een heel hoogoplopende ruzie enne wij zijn daar toen naartoe gegaan. En toen is het eigenlijk echt helemaal uit de hand gelopen, waarbij dus die, eh, man is komen te overlijden. Uiteindelijk. (…) Eh, hij is, eh, wel geraakt zeg maar, met, eh, een voorwerp, op z’n, eh, hoofd waardoor die, eh, daaraan is komen te overlijden. (…) Die is gewoon helemaal, eh, doorgedraaid. Ja, die, ik zeg al, het is zo bizar dat het is gebeurd, omdat die jongen normaal niks met, eh geweld of zo te maken heeft. (…) Die moeder, die is weer zwaar alcohol verslaafd, waardoor er ook een hele hoop ellende gebeurt en daardoor is waarschijnlijk die jongen gewoon, eh, gesnappt, omdat het de zoveelste keer en zoveelste fuck en gezeik en drama... (…) Ja, en toen heeft ‘ie, denk, iets gedaan waar die, eh, denk ook heel veel spijt van heeft, nu. (…) Nou, wij zijn naar, eh, want ik heb hem daar op da’ moment weg gehaald, omdat ik, ja, hem zo, eh, door zag, ja, ik zag hem zo doordraaien, zeg maar. (…) Dus toen ben ik eigenlijk, uit paniek heb ik hem in de auto gezet en zijn we weggereden. En, ehm, ik moet ook eerlijk zeggen dat ik het ook niet helemaal verteld heb tegen de politie, exact wat daar gebeurd is. Ik heb meer, tegen hun gezegd dat ik het niet heb gezien.
Gelet op de informatie die [getuige 1] in deze tapgesprekken aan zijn moeder en aan de medewerker van Slachtofferhulp Nederland geeft, concludeert het hof dat hij niet alleen gehoord heeft wat zich in de woning heeft afgespeeld, maar dat hij daarvan ook ooggetuige is geweest. Het hof acht de informatie die [getuige 1] in deze tapgesprekken geeft betrouwbaar, omdat [getuige 1] er geen weet van had dat deze gesprekken werden opgenomen door de politie. Hij wekt in beide gesprekken ook de indruk dat hij vrijuit en onbespied zijn verhaal kon doen. Het hof gaat ervan uit dat [getuige 1] zich daadwerkelijk vrij voelde om deze informatie te delen, temeer nadat hij eerst verdere informatie gaf aan de medewerker van Slachtofferhulp Nederland nadat deze hem had uitgelegd dat van dit gesprek geen details zouden worden gedeeld met derden. Ook heeft hij die medewerker verteld dat hij bij de politie niet helemaal heeft verteld wat hij heeft gezien, hetgeen overeenstemt met zijn verklaring bij de politie die er -kort gezegd- op neerkomt dat hij ter plaatse wel van alles hoorde, maar dat hij geen zicht had op wat er gebeurde.
De verdachte heeft verklaard dat hij in een handgemeen met [slachtoffer] terechtkwam, waarbij [slachtoffer] verdachte een klap tegen zijn oor gaf. Verdachte heeft vervolgens een stofzuigerbuis van de grond gegrist en heeft geprobeerd [slachtoffer] daarmee op afstand te houden en toen dat niet lukte [slachtoffer] daarmee tweemaal geslagen; eenmaal tegen het been, ter hoogte van zijn knie, en eenmaal tegen het hoofd. Ook heeft verdachte verklaard dat hij niet meer in de woning aanwezig was op het moment dat [slachtoffer] ten val kwam. Immers, nadat verdachte [slachtoffer] twee klappen had gegeven met de stofzuigerbuis, zou hij [slachtoffer] hebben achtergelaten bij zijn moeder, aldus verdachte. [slachtoffer] was toen nog niet ten val gekomen. Ook ten overstaan van het hof blijft verdachte bij die verklaring dat hij [slachtoffer] pas heeft geslagen met de stofzuigerbuis nadat hij door [slachtoffer] was geslagen op zijn oor en [slachtoffer] niet stopte met hem, verdachte, agressief te benaderen. Ook blijft hij bij zijn verklaring dat [slachtoffer] niet door zijn toedoen ten val is gekomen. Volgens [moeder verdachte] is verdachte uit de woning vertrokken nadat hij [slachtoffer] een klap heeft gegeven. Eerst daarna zou [slachtoffer] volgens [moeder verdachte] zijn gestruikeld en gevallen over losse voorwerpen op de grond, waarbij hij met zijn hoofd tegen het kookeiland is gevallen en vervolgens met zijn hoofd op de barkruk terecht is gekomen.
Het hof volgt verdachte, noch zijn moeder, in deze lezingen en overweegt daartoe als volgt.
Gelet op hetgeen [getuige 1] aan zijn moeder vertelde en hij vertelde aan een medewerker van Slachtofferhulp Nederland, in combinatie met het met piepende banden wegrijden door [getuige 1] en verdachte en het gedrag van verdachte - het in paniek de woning uit vluchten, het schreeuwen naar zijn moeder dat het allemaal haar schuld was en het vervolgens tien dagen ondergedoken blijven zitten - acht het hof het net als de rechtbank niet geloofwaardig dat verdachte de woning van zijn moeder en [slachtoffer] al zou hebben verlaten voordat [slachtoffer] ten val was gekomen. Ook aan de verklaring van zijn moeder op dit punt hecht de rechtbank geen geloof nu zij de eerste drie keren dat zij is gehoord niets heeft verklaard en pas de laatste twee keren dat zij is gehoord verklaart over een ‘handgemeen’ maar niets verklaart over een voorwerp dat door verdachte zou zijn gebruikt. Om die reden wordt haar verklaring als onbetrouwbaar terzijde geschoven.
Ook de verklaring van verdachte dat hij de stofzuigerbuis pakte en pas gebruikte nadat hij door [slachtoffer] op zijn oor was geslagen en [slachtoffer] hem agressief bleef benaderen vindt geen steun in het dossier. Immers, [getuige 1] , die getuige is geweest van het voorval spreekt in de tapgesprekken op geen enkel moment dat [slachtoffer] verdachte aanviel en/of dat verdachte zich tegen [slachtoffer] moest verdedigen. Sterker nog, het was juist de verdachte die [slachtoffer] aanviel. Dat de verdachte op enig moment nadien contact heeft gehad met een arts in verband met oorklachten, maakt deze conclusie van het hof niet anders.
Het geheel aan verklaringen en omstandigheden - in onderlinge samenhang bezien - schetst naar het oordeel van het hof het beeld dat het die bewuste avond heel erg mis is gegaan in de woning aan de [adres 1] [huisnummer 1] te Rijsbergen en dat verdachte juist daardoor op de vlucht sloeg. De verklaringen van de buren die een mannenstem in paniek hebben horen roepen “Help hem, help hem” en vervolgens een vrouwenstem ‘Nee, ik help hem niet”, waarna het doodstil werd in de woning ondersteunen een dergelijke lezing. Dat [moeder verdachte] [slachtoffer] ook niet heeft geholpen, blijkt vervolgens weer uit de ongelukkige positie waarin de verbalisanten hem in de woning hebben aangetroffen en het gegeven dat het negen minuten heeft geduurd na de 112-melding door [getuige 2] voordat de verbalisanten ter plaatse waren. Kennelijk heeft [moeder verdachte] in die negen minuten geen aanstalten gemaakt om [slachtoffer] op enige wijze te helpen of alarm te slaan. Zo gaf [moeder verdachte] te kennen tegenover de gearriveerde politieagenten dat ze net de politie wilde bellen omdat haar man nog steeds op de grond lag.
Het hof gaat er dan ook vanuit dat de verdachte nog in de woning was op het moment dat [slachtoffer] viel en dat verdachte [slachtoffer] tegen het hoofd heeft geslagen met een
stofzuigerbuis waarna [slachtoffer] is gevallen en dusdanig ongelukkig terecht is gekomen dat hij aan het letsel is komen te overlijden.
1.4
Door de verdediging is in hoger beroep aangevoerd dat de verklaring van de verdachte dat het slachtoffer nog stond toen hij de deur uit ging ondersteund wordt door de verklaring van [betrokkene 1] over wat hij van [betrokkene 2] heeft gehoord.
En voorts wordt de verklaring van de buren dat zij iemand hoorden zeggen “help hem dan”… en dat het vervolgens stil was weerlegd door de melding bij 112, waarin wordt gezegd dat ze daar allerlei geluiden hoorden die niet in een normaal huishouden thuis horen.
Het hof gaat daarin als voormeld niet mee en overweegt hierover als volgt.
Weliswaar heeft [betrokkene 1] verklaard dat [betrokkene 2] tegen hem vertelde: “ [verdachte] had [slachtoffer] nog zien staan toen hij de deur uit ging” (p. 124), maar hij heeft ook verklaard dat hij niet weet van wie hij het gehoord heeft en dat het kan zijn dat het later is geweest. Het is daarom niet vast te stellen hoe betrouwbaar deze informatie is in het licht van de bewijsmiddelen waarvan het hof die betrouwbaarheid wel kan vaststellen en die redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring. Het hof ziet in deze verklaring dan ook geen reden om tot een ander oordeel te komen dan hiervoor weergegeven.
De 112-melding waarop de raadsman doelt, houdt het volgende in (pg. 366):
(…) Maar op dit moment zijn er dan twee heren in huis en één mevrouw. En daarvan roept één meneer heel hard: “Help ‘m nou, help ‘m nou.” En die mevrouw roept heel hard:
“Nee.” En vervolgens horen we allerlei geluiden die je niet vanuit een huishouden
zou moeten kunnen horen, zeg maar.
Degene die de 112-melding heeft gedaan is [getuige 2] . Zij heeft een verklaring afgelegd, waarin zij zegt (pg. 41):
Toen ik in de tuin aan het werk was, hoorde ik dat er gegooid werd met spullen. Ik hoorde glasgerinkel, gestommel en herrie. Die derde mannenstem was continue aan het sussen. Ze verplaatsten zich van buiten naar binnen en andersom. (…) De ruzie was nog bezig en toen hoorde ik een stem in paniek. Ik hoorde dat een mannenstem in paniek riep: “Help hem, help hem”. Ik hoorde een vrouwenstem zeggen: “Nee, ik help hem niet”. Daarna was het doodstil. Toen ben ik 112 gaan bellen. Ik hoorde een auto aan de achterzijde met piepende banden weg rijden.
Haar man, de [getuige 3] , heeft vrijwel identiek verklaard (pg. 38-39):
Ik hoorde ruzie. Ik hoorde dat ze gilden tegen elkaar. Ik hoorde dat iemand probeerde om te sussen. Ik hoorde mannenstemmen overheersen. (…) Ik hoorde toen een mannenstem vanuit de tuin van [huisnummer 1] roepen: “help hem, help hem”. Een vrouw riep: “nee, ik help hem niet”. Toen was het stil. [getuige 2] is toen gaan bellen met de politie. Ik ben toen naar de voorkant van de woning gegaan. Ik zag toen een klein wit autootje wegscheuren.
Het hof gaat er dan ook van uit dat hetgeen in de 112-melding is gemeld geen chronologische weergave is van de gebeurtenissen dan wel ziet op andere geluiden die geen betrekking hebben op hetgeen door getuigen [getuige 2] en [getuige 3] voorafgaand aan deze melding is gehoord. Het hof ziet daarin dan ook geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] .
2. Causaliteit
Met betrekking tot de vraag of de dood van [slachtoffer] redelijkerwijs als gevolg van de klap met de stofzuigerbuis door verdachte aan hem kan worden toegerekend, volgt het hof de rechtbank in haar overweging:
“Naar vaste rechtspraak dient causaliteit tussen gedraging en gevolg te worden bepaald aan de hand van de “redelijke toerekening”. Niet is vereist dat de dood het uitsluitende gevolg is van het door het geweld ontstane letsel. Indien de gedraging naar haar aard geschikt was om het uiteindelijke resultaat teweeg te brengen, doorbreken tussenkomende factoren — zoals het kookeiland en de barkruk — de causaliteitsketen niet. Dit wordt niet anders doordat de nadien opgekomen omstandigheden in belangrijke mate tot het intreden van het gevolg hebben bijgedragen, of zelfs moeten worden aangemerkt als de rechtstreekse oorzaak van dat gevolg.”
3. Beroep op noodweer
3.1
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Daartoe heeft de verdediging de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
De verdachte werd door het slachtoffer agressief benaderd, heeft hem in eerste instantie op afstand weten te houden met zijn handen, maar werd vervolgens door het slachtoffer tegen zijn oor geslagen. Daarop heeft hij een holle buis van de grond gepakt met de bedoeling het slachtoffer op afstand te houden. Toen het slachtoffer desondanks op hem, verdachte, af bleef komen heeft de verdachte met de buis een tik tegen het been gegeven. Het slachtoffer kwam echter opnieuw op de verdachte af en toen heeft de verdachte met de buis een tik (niet met kracht) tegen de kin van het slachtoffer gegeven. Daarop zag hij het slachtoffer verbaasd kijken en had hij de gelegenheid om weg te gaan. De verdachte heeft ten overstaan van het hof in dat verband nog verklaard dat, op het moment dat [slachtoffer] op hem afkwam, hij niet weg kon. De verdachte zag dus eerder geen kans om zich om te draaien en weg te vluchten. Hij bevond zich in een panieksituatie en kon niet meer logisch nadenken, aldus verdachte, en wilde zichzelf beschermen met het eerste het beste wat voorhanden was. Hij wilde [slachtoffer] van zich afhouden, enerzijds met die buis anderzijds door achteruit te stappen. De verdachte was enkel bezig met zijn eigen redding, want [slachtoffer] bleef maar komen, zo verklaarde verdachte.
3.2
Volgens de advocaat-generaal is de gestelde aanranding niet aannemelijk geworden en zitten er in het dossier stevige contra-indicaties dat het anders is gegaan dan de verdachte stelt.
3.3
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof vindt de door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen zijn weerlegging in de volgende tapverslagen.
A. Het tapverslag zoals weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen d.d.
1 augustus 2017 (pg. 367-370) van [verbalisant 4] . Haar relaas houdt het volgende in:
Naar aanleiding van een vermoedelijke mishandeling in de woning gelegen aan de [adres 1] [huisnummer 1] te Rijsbergen werd op 9 juli 2017 een tap aangesloten op het nummer [telefoonnummer 1] te name van en in gebruik bij [getuige 1] . Tijdens het opnemen van voornoemde telecommunicatie vonden de hierna genoemde, van belang zijnde, gesprekken plaats.

Zondag 9 juli 2017 om 17. [huisnummer 1] uur, uitgaand gesprek met [telefoonnummer 2]

Tijdens het verhoor van [getuige 1] op 25 juli 2017 verklaarde deze dat bovengenoemd nummer van zijn moeder was.
Enkele passages, letterlijk uitgewerkt, uit voornoemd tapgesprek:
“ [getuige 1] : Ik heb niks gedaan, maar ja, ik heb hem, eh, ik ben erbij geweest, hè. (…)
NNV: Ja, maar je was toch niet mee binnen geweest? Je was toch nie’ echt getuige, of zo?
[getuige 1] : Ja, ik stond half in de deuropening.
NNV: Half in de deuropening? Ja.
[getuige 1] : Ja, ik ben half binnen geweest. Eh, ja, kijk, ik heb het wél gezien. Snap je?
[getuige 1] : Ik hoop voor hem, ik hoop echt voor hem dat die vent het overleeft.
NNV: Ja, ja.
[getuige 1] : Want anders heeft ‘ie dus écht een probleem.
NNV: Jaha, dan heeft ‘ie écht een probleem. Godsamme.
[getuige 1] : Dan is z’n leven naar de klote.
NNV: Oh, man toch. Oh, man toch.
[getuige 1] : Dan is z’n leven naar de klote. Dat gun ik hem echt nie’.
NNV: Nee, nee.
[getuige 1] : Da’s echt kut, dit.
(…)
NNV: Ja, ja, ja. Wordt het echt uit noodweer, eh, ja da’ was het ook, het was ook noodweer.
[getuige 1] : Ja. Ja, kijk hij heeft zichzelf [
hof: niet te verstaan] verdedigen, weet je. Dus...
NNV: Ja, nee.
[getuige 1] : Het is nie’ dat hij aangevallen is, hè. Hij, hij viel hem aan. Ja.
NNV: Ja, ja, ja. En jij hield je, jij stond bij de deuropening?
[getuige 1] : Ja, en ik heb hem later naar buiten gedouwd...
NNV: Ja.
[getuige 1] : Getrokken.
NNV: Ja.
[getuige 1] : De auto in. Erin gezet.
NNV: En, en, hupakee weggegaan daar? Ja.
[getuige 1] : En weg. En weg, want hij moest weg daar want...”
[getuige 1] : Kijk het is echt, het is echt in een opwelling gebeurd en hij was zó zat en hij was.. Oooh, alle verkeerde ingrediënten bij mekaar en.. eh...
(..)
[getuige 1] : En ik hoop, ik hoop zó dat ‘ie zich zelf aangeeft en dat dit, dat dit, hier
moet ‘ie, hier komt ‘ie niet mee weg met een paar maanden, of zo. Dit is echt, dit gaat jaren duren. Da’ kan nie’ anders.
(…)
[getuige 1] : Als die man zo direct nie’ meer ademt, dan, eh,...
(…)
[getuige 1] : Dat is gewoon moord. Dat is gewoon moord. Dat is gewoon fucked up.
Het gespreksverslag van het tapgesprek tussen [getuige 1] en Slachtofferhulp Nederland (NNV) op 14 juli 2017 om 15.47 uur, sessienummer 4413 (pg. 38-40 van het politiedossier met opschrift “Raadkamer”), voor zover inhoudende:
Vanaf 00:04:08 woordelijk uitgewerkt
[getuige 1] : Eh, ja, ik ben ergens, eh, bij geweest, eh, effe kijken hoor. Hoe kan ik dat toch zeggen? Ehm, eh, ja eigenlijk was het gewoon een familiedrama waarbij iemand om het leven is gekomen.
NVV: Zo.
[getuige 1] : Enne, eh, (…) ik ben er wel bij geweest en ik heb het wel allemaal gezien.
(…)
[getuige 1] : Ehm Ja goed, dus in Rijsbergen, daar, eh, ja, ben ik geweest samen met een, eh, een maat van mij, zeg maar. Enne..
NVV: Ja?
[getuige 1] : zijn moeder en, eh, een man die daar woonde, dat was een vriend van zijn moeder, dat was niet zijn vader, die hadden daar, eh, een heel hoog oplopende ruzie enne wij zijn daar toen naartoe gegaan. En toen is het eigenlijk echt helemaal uit de
hand gelopen, waarbij dus die, eh, man is komen te overlijden. Uiteindelijk. En, eh...
NVV: En hoe is ‘ie om het leven gekomen dan? Wat is er, hij, met hem...
(…)
NVV: Maar is ‘ie mishandeld? Of is ‘ie...
[getuige 1] : Ja.
NVV: .. .of is ‘ie neergestoken? Of...
[getuige 1] : Nee., eh, hij is, eh, wel geraakt zeg maar, met, eh, een voorwerp, op z’n, eh, hoofd waardoor die, eh, daaraan is komen te overlijden.
NVV: Maar heeft, ik wil, want ik wil niets verkeerds zeggen, hoor, maar heeft die vriend van u daar iets mee te maken, of...
[getuige 1] : Ja.
NVV: ...of heeft die moeder... Die, heeft hij dat gedaan?
[getuige 1] : Ja.
(…)
[getuige 1] : En, eh, ja die is gewoon helemaal, eh, doorgedraaid. Ja, die, ik zeg al, het is zo bizar dat het is gebeurd, omdat die jongen normaal niks met, eh geweld of zo te maken heeft. Het is zon complex verhaal. Die moeder, die is weer zwaar alcohol verslaafd, waardoor er ook een hele hoop ellende gebeurt en daardoor is waarschijnlijk die jongen gewoon, eh, gesnappt, omdat het de zoveelste keer en zoveelste fuck en gezeik en drama...
NVV: Ja, precies. Dat het gewoon teveel, de druppel was.
[getuige 1] : Ja, en toen heeft ‘ie, denk, iets gedaan waar die, eh, denk ook heel veel spijt van heeft, nu.
(…)
NNV: En, eh, en toen werd de politie gebeld. En toen was ‘ie weg.
[getuige 1] : Nou, wij zijn naar, eh, want ik heb hem daar op da’ moment weg gehaald, omdat ik, ja, hem zo, eh, door zag, ja, ik zag hem zo doordraaien, zeg maar.
NNV: Ja?
[getuige 1] : Dus toen ben ik eigenlijk, uit paniek heb ik hem in de auto gezet en zijn we weggereden. (…) en toen, eh, ben ik de dag daarna door de politie natuurlijk gebeld of ik op verhoor wilde komen. Enne...
(…)
[getuige 1] : En, ehm, ik moet ook eerlijk zeggen dat ik het ook niet helemaal verteld heb tegen de politie, exact wat daar gebeurd is. Ik heb meer, tegen hun gezegd dat ik het niet heb gezien.
3.4
Uit het eerste tapverslag leidt het hof af dat [getuige 1] heeft gezien wat er is gebeurd en dat verdachte niet werd aangevallen, maar dat het juist verdachte was die [slachtoffer] aanviel. Ter terechtzitting heeft het hof het tapgesprek beluisterd. Hoewel er een onverstaanbaar deel zit in de opmerking “kijk hij heeft zichzelf [
hof: niet te verstaan] verdedigen, weet je” is het hof uit de context van het hele telefoongesprek duidelijk dat [getuige 1] in de zin daarop “Het is nie’ dat hij aangevallen is, hè” met “hij” de verdachte heeft bedoeld.
Uit het tweede tapverslag leidt het hof eveneens af dat [getuige 1] heeft gezien wat er is gebeurd, namelijk dat verdachte [slachtoffer] met een voorwerp op zijn hoofd heeft geslagen en voorts dat hij de verdachte weg heeft gehaald uit het huis, omdat hij hem zo zag doordraaien (en “snappen”; het hof begrijpt “breken”). Ook leidt het hof uit dit tapverslag af dat [getuige 1] , die de verdachte kent als een jongen die normaliter niets met geweld van doen heeft, deze keer kennelijk wel getuige is geweest van geweld door verdachte gepleegd.
[getuige 1] heeft tijdens zijn verhoor op 24 juli 2017 verklaard dat hij in dit laatste telefoongesprek bezijden de waarheid heeft verklaard, omdat hij het idee had dat ze hem anders niet wilden helpen. Het hof heeft dit gesprek voorafgaande aan de terechtzitting beluisterd en op geen enkel moment voorafgaande aan de hiervoor opgenomen delen van het tapgesprek de indruk gekregen dat slachtofferhulp hem niet wilde helpen. Daarenboven stemt de informatie die van [getuige 1] afkomstig is in beide gesprekken overeen. Weliswaar zegt hij niet exact hetzelfde, maar beide gesprekken komen op precies hetzelfde neer, namelijk dat hij ooggetuige was van de mishandeling van [slachtoffer] door verdachte als gevolg waarvan [slachtoffer] ten val is gekomen, waarbij geen sprake was van een situatie waarin verdachte zich moest verdedigen tegen een aanval van [slachtoffer] .
3.5
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte de hem verweten gedraging (het slaan met de buis tegen het hoofd van het slachtoffer) heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het meer subsidiair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die is ontstaan doordat het slachtoffer hem in zijn gezicht sloeg, waardoor de verdachte een herbeleving had van mishandelingen uit zijn jeugd.
Het hof stelt voorop dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging ook sprake kan zijn indien op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de noodweersituatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat. Daarvoor is nodig dat zijn gedragingen het onmiddellijk gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Nu het hof onder 3.5 heeft overwogen dat een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden, kan een beroep op noodweerexces reeds daarom niet slagen. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft het slachtoffer geslagen met een buis tegen zijn hoofd, waarna het slachtoffer kennelijk met zijn hoofd tegen de rand van een aanrechtblad is gevallen en vervolgens met zijn hoofd op de voetensteun van een barkruk terecht is gekomen. Daaraan heeft het slachtoffer zodanige verwondingen overgehouden dat hij is komen te overlijden. Al doende heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling, de dood ten gevolge hebbende.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, kan naar het oordeel van het hof bij een dergelijk feit niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een forse onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof heeft daarbij gelet op de volgende omstandigheden:
  • het gewelddadig karakter van het bewezenverklaarde en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is, mede doordat de verdachte is gevlucht, is ondergedoken en zich enige tijd onvindbaar heeft gehouden voor de politie;
  • de omstandigheid dat de verdachte het slachtoffer aan zijn lot heeft overgelaten;
  • de mate waarin het bewezenverklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht voor de familie van het slachtoffer, zoals onder meer naar voren komt uit de ter terechtzitting afgelegde slachtofferverklaring, welk leed door de verdachte is verergerd doordat hij geen openheid van zaken heeft gegeven.
Daarnaast heeft het hof rekening gehouden met:
  • de omstandigheid dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld;
  • de achtergrondgeschiedenis van het gebeuren;
  • de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die uit het onderzoek ter terechtzitting zijn gebleken.
De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf gevorderd waarbij de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De raadsman heeft, bij een bewezenverklaring, het hof verzocht om de advocaat-generaal te volgen, met dien verstande dat hij een proeftijd van een dag in dit geval afdoende acht.
Het hof is van oordeel dat de gevorderde straf recht doet aan alle omstandigheden. Het hof wil de verdachte wel geloven als hij zegt dat hij ter plaatse is gegaan om de uit de hand gelopen situatie in het huis van zijn (toentertijd alcoholistische) moeder te sussen, zoals hij al vele malen eerder had gedaan, en dat het niet zijn bedoeling was om het slachtoffer zodanig te mishandelen dat hij daaraan zou komen te overlijden. Het hof ziet onder deze omstandigheden geen aanleiding om de verdachte thans nog terug te sturen naar de gevangenis. Het hof kan zich daarom vinden in de vordering van de advocaat-generaal en zal die volgen, met dien verstande dat het hof, anders dan de advocaat-generaal, uitkomt op aftrek van 220 dagen voorarrest. De verdachte is op 18 juli 2017 in verzekering gesteld en op 22 februari 2018 is de voorlopige hechtenis opgeheven. Volgens de afspraken binnen het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) tellen zowel de eerste dag van de inverzekeringstelling als de laatste dag van de voorlopige hechtenis als een volledige dag.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Het hof ziet in hetgeen door de raadsman is aangevoerd geen reden om af te wijken van de gebruikelijke proeftijd van 2 jaren. Naar het oordeel van het hof past bij het bewezenverklaarde feit een forse waarschuwing, waaraan de verdachte nog een behoorlijke tijd herinnerd zal worden. Zeker nu de verdachte geen volledige openheid van zaken heeft gegeven. Een proeftijd als door de raadsman voorgesteld zou daaraan afbreuk doen.
Vordering van [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 454,42, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De vordering bestaat uit de volgende posten:
  • kosten uitvaart € 217,40
  • kosten bloemen € 87,00
  • reiskosten bezoeken ziekenhuis € 104,00
  • reiskosten bezoek strafzittingen € 41,34
  • reiskosten bezoek advocaat € 4,68
Met betrekking tot de gevorderde reiskosten ten behoeve van de strafzitting stelt het hof vast dat dit geen schade is die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. De kosten komen ook niet in aanmerking voor toewijzing als proceskosten, nu de benadeelde partij is bijgestaan door een gemachtigde advocaat. Op grond van het bepaalde in artikel 238, tweede lid, Rv is er in dat geval geen ruimte om reiskosten van de benadeelde zelf als onderdeel van de te vergoeden proceskosten toe te wijzen.
Gevorderde reiskosten voor het bezoek aan de advocaat betreffen geen schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. Deze reiskosten komen in beginsel ook niet in aanmerking als kosten gemaakt ter vaststelling van de aansprakelijkheid op grond van art. 6:96, tweede lid, aanhef en onder b, BW. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. Gelet op het bepaalde in artikel 241 Rv komen deze kosten ook niet voor vergoeding in aanmerking als proceskosten.
Met betrekking tot de rest van de vordering (€ 408,40) is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat aan [benadeelde partij] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2017, zijnde de datum van de laatste factuur.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij] is toegebracht tot een bedrag van € 408,40. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
720 (zevenhonderdtwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
500 (vijfhonderd) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij] ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 408,40 (vierhonderdacht euro en veertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2017 tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 408,40 (vierhonderdacht euro en veertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2017 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van C.M. Sweep, griffier,
en op 26 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Henzen en mr. Buljevic zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.