ECLI:NL:GHSHE:2021:125

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
200.283.207_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezagsbeëindiging van een minderjarige en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het ouderlijk gezag over zijn minderjarige kind is beëindigd. De vader, die in hoger beroep is gegaan, stelt dat zijn situatie is verbeterd en dat hij in staat is om voor zijn kind te zorgen. Hij heeft een woning, een inkomen en is schuldenvrij. De vader betwist dat de omgang met zijn kind niet goed verloopt en is van mening dat de gezagsbeëindiging niet in het belang van het kind is.

De moeder en de gecertificeerde instelling (GI) hebben echter verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader. De moeder stelt dat het goed gaat met het kind in het pleeggezin en dat het in het belang van het kind is om daar te blijven wonen. De GI ondersteunt de beslissing van de raad om het gezag van de vader te beëindigen, en wijst op de onbetrouwbaarheid van de vader en de negatieve impact van zijn gedrag op het kind.

Het hof heeft de mondelinge behandeling op 1 december 2020 gehouden, waarbij de vader, de moeder, de GI en de pleegmoeder zijn gehoord. Na beoordeling van de feiten en omstandigheden, inclusief de ontwikkeling van het kind en de rol van de ouders, heeft het hof geoordeeld dat de vader niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind te dragen binnen een aanvaardbare termijn. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van het kind voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 21 januari 2021
Zaaknummer : 200.283.207/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/373610 / FA RK 20-3193
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • mevrouw [de moeder] (hierna: de moeder),
  • de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna: de GI);
  • mevrouw [de pleegmoeder] (hierna: de pleegmoeder).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 21 juli 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 september 2020, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
Het hof begrijpt het beroep van de vader aldus dat hij zich enkel richt tegen de beslissing zijn gezag te beëindigen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 2 november 2020, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep, althans dit verzoek af te wijzen.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 9 november 2020, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 december 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. T. Grootenhuis, kantoorgenoot van mr. De Gruijl;
  • de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • namens de moeder, mr. Matze;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de pleegmoeder.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 7 juli 2020;
  • het V-formulier van de advocaat van de vader met bijgevoegd het verzoek van de raad om gezagsbeëindiging, ingekomen ter griffie op 22 september 2020.

3.De beoordeling

3.1.
[minderjarige] is geboren uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader. Beide ouders waren met het gezag over [minderjarige] belast.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 4 september 2018 onder toezicht van de GI en is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds die datum ook uit huis geplaatst. Sinds oktober 2019 verblijft hij in het huidige perspectief biedende pleeggezin.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, conform het verzoek van de raad, het ouderlijk gezag van de moeder en de vader over [minderjarige] beëindigd en de GI tot voogdes over [minderjarige] benoemd.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij voert in zijn beroepschrift aan dat niet is voldaan aan de vereisten voor gezagsbeëindiging. Zijn woon- en leefsituatie zijn zodanig verbeterd dat aan alle voorwaarden voor thuisplaatsing bij hem is voldaan. De vader heeft zijn leven op orde. Hij heeft een woning, geniet een inkomen, is schuldenvrij, is onder behandeling en is begonnen aan het uitvoeren van zijn werkstraf. De vader betwist dat de omgang met [minderjarige] niet goed verloopt. Dat [minderjarige] hier heftig op reageert, komt omdat hij de ouders langere tijd niet heeft kunnen zien. Gezagsbeëindiging zal hier bovendien geen verandering in brengen. De vader mist [minderjarige] en wil graag voor hem zorgen.
De vader heeft ter zitting van het hof nogmaals naar voren gebracht dat hij zijn leven op orde heeft. Het gaat goed met hem en hij werkt mee aan zijn behandeling. Hij is in staat de zorg voor [minderjarige] te dragen. Gezien de positieve ontwikkeling van de vader is de aanvaardbare termijn nog niet verstreken, aldus de vader.
De vader heeft vanaf het begin geen eerlijke kans gehad. Hij doet alles wat van hem wordt gevraagd, maar krijgt alleen verwijten, ook van mensen die hij nog nooit heeft gezien en onvoldoende op de hoogte zijn van de zaak.
3.5.
De moeder voert in haar verweerschrift aan dat het goed gaat met [minderjarige] en zijn broertje [broertje] . Het is in hun belang bij de pleegmoeder te blijven wonen en samen op te groeien. Zij hebben het daar fijn en hebben stabiliteit nodig. De vader is regelmatig niet thuis en soms langere tijd onvindbaar. Hij is niet aanwezig als de kinderen hem nodig hebben. Het is voor hem zelfs niet mogelijk gebleken de bezoekregeling met de kinderen na te komen. Hij heeft geen inzicht in wat dat voor [minderjarige] betekent en wat [minderjarige] nodig heeft. Het is dan ook niet wenselijk dat de vader mag meebeslissen over zaken als bijvoorbeeld de schoolkeuze van [minderjarige] . Daarbij is het bij de vader thuis niet altijd even rustig en kunnen de kinderen niet tegen te veel drukte of geruzie.
Het is in het belang van [minderjarige] dat duidelijk is dat zijn perspectief bij de pleegmoeder is en dat de vader zijn vaderrol op afstand vervult. Het is goed als er rust komt op dat vlak.
De moeder heeft ter zitting van het hof bij monde van haar advocaat naar voren gebracht dat het goed met de kinderen gaat. De pleegmoeder zorgt goed voor hen. De kinderen hebben het fijn bij haar.
3.6.
De GI onderschrijft in het verweerschrift de in het verzoek van de raad aangevoerde gronden voor gezagsbeëindiging. [minderjarige] verblijft in een veilig en stabiel pleeggezin, waar hij kan blijven wonen en waar hij geborgenheid ervaart en een beginnende hechtingsrelatie met de pleegmoeder aangaat, wat hem de kans geeft om zich zo optimaal mogelijk te kunnen ontwikkelen. De vader zit nog steeds in de strijd en legt de reden van de uithuisplaatsing bij anderen waardoor de omgang met [minderjarige] nog altijd belast verloopt. De vader is vaak heel onrustig en verbaal agressief in het bijzijn van [minderjarige] . De vader kan onvoldoende aansluiten bij de behoefte van [minderjarige] . De tips en adviezen die hij krijgt, volgt hij niet op. [minderjarige] zoekt geen contact met de vader tijdens de omgang en na een contactmoment heeft hij 1 tot 2 weken nodig om hier van te herstellen. [minderjarige] heeft ook de onbetrouwbaarheid van de vader ervaren op het moment dat hij niet komt opdagen voor een contactmoment. Daarbij wijzen de urinecontroles op dagelijks gebruik van cannabis. Dit is moeilijk te combineren met de verzorging en opvoeding van een jong kind.
De GI heeft ter zitting van het hof naar voren gebracht dat eerder met de ouders is besproken wat nodig is voor thuisplaatsing van [minderjarige] . De vader is nog altijd niet in staat de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen. Dit blijkt onder andere uit de hulp die nog altijd nodig is om de contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] , nu eens in de acht weken, te begeleiden. [minderjarige] kan niet blijven wachten tot de vader wel in staat is om de zorg voor hem op zich te nemen.
3.7.
De raad heeft ter zitting van het hof gesteld dat de bestreden beschikking bekrachtigd dient te worden. Er heeft een zorgvuldige afweging plaatsgevonden, met name ook wat de aanvaardbare termijn aangaat. Gezien de voorgeschiedenis is er ook niet over één nacht ijs gegaan. Er is van alles in het werk gesteld om toe te werken naar thuisplaatsing van [minderjarige] . De aanvaardbare termijn is daarbij behoorlijk opgerekt. De positieve punten blijven echter ondergeschikt aan de problemen die er blijven bestaan. De wisselende relatie tussen de ouders is daarbij een groot manco gebleken. De raad gaat af op de professionals die aangeven dat thuisplaatsing geen optie is.
3.8.
De pleegmoeder heeft ter zitting opgemerkt dat het naar omstandigheden goed gaat met [minderjarige] . Hij loopt iets achter in zijn ontwikkeling. Na een bezoek met de ouders moet hij een week bijkomen. Daarna krabbelt hij weer op en gaat verder in zijn ontwikkeling. Hij heeft behoefte aan rust en regelmaat.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.11.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen beoordeling en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de vader niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn. Hetgeen de vader in zijn beroepschrift en ter zitting naar voren heeft gebracht geeft het hof geen aanleiding voor een ander oordeel in deze.
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 21 juli 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.M.C. Dumoulin en H.J. Witkamp en is op 21 januari 2021uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.