In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het ouderlijk gezag over zijn minderjarige kind is beëindigd. De vader, die in hoger beroep is gegaan, stelt dat zijn situatie is verbeterd en dat hij in staat is om voor zijn kind te zorgen. Hij heeft een woning, een inkomen en is schuldenvrij. De vader betwist dat de omgang met zijn kind niet goed verloopt en is van mening dat de gezagsbeëindiging niet in het belang van het kind is.
De moeder en de gecertificeerde instelling (GI) hebben echter verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader. De moeder stelt dat het goed gaat met het kind in het pleeggezin en dat het in het belang van het kind is om daar te blijven wonen. De GI ondersteunt de beslissing van de raad om het gezag van de vader te beëindigen, en wijst op de onbetrouwbaarheid van de vader en de negatieve impact van zijn gedrag op het kind.
Het hof heeft de mondelinge behandeling op 1 december 2020 gehouden, waarbij de vader, de moeder, de GI en de pleegmoeder zijn gehoord. Na beoordeling van de feiten en omstandigheden, inclusief de ontwikkeling van het kind en de rol van de ouders, heeft het hof geoordeeld dat de vader niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind te dragen binnen een aanvaardbare termijn. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van het kind voorop staat.