ECLI:NL:GHSHE:2021:1242

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
200.289.796_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin machtiging tot uithuisplaatsing van haar drie minderjarige kinderen is verleend. De moeder heeft op 5 februari 2021 beroep aangetekend tegen de beschikking van 11 november 2020, waarin de rechtbank de uithuisplaatsing heeft goedgekeurd. De moeder stelt dat zij in staat is om voor haar kinderen te zorgen en dat de gronden voor de uithuisplaatsing niet zijn vervuld. De GI heeft echter betoogd dat de moeder onvoldoende opvoedvaardigheden heeft en dat de kinderen de noodzakelijke stabiliteit en veiligheid niet bij haar kunnen vinden. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 maart 2021 zijn zowel de moeder als de GI gehoord. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de moeder niet in staat is om de kinderen de benodigde zorg en stabiliteit te bieden. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 22 april 2021
Zaaknummer : 200.289.796/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/363785 / JE RK 20-1588
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling en/of de GI.
Deze zaak gaat over
[minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
[minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , en
[minderjarige 3](hierna: [minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 november 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 februari 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het beroep van de moeder gegrond te verklaren (en, naar het hof begrijpt, het verzoek van de raad alsnog af te wijzen), kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 maart 2021, heeft de GI verzocht de moeder in het ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het ingestelde beroep af te wijzen en voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 maart 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van de Laar;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
De raad is, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder, ingekomen op 15 februari 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] geboren. De moeder oefent van rechtswege het ouderlijk gezag over de kinderen uit. De vader van [minderjarige 1] is niet in beeld. Van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is [de (stief)vader] (hierna: de (stief)vader) de biologische vader.
3.2.
[minderjarige 1] heeft eerder van 4 november 2011 tot 4 november 2015 onder toezicht gestaan. De kinderen staan sinds 22 mei 2020 onder toezicht van de GI, welke ondertoezichtstelling loopt tot 22 mei 2021.
3.3.
Bij beschikking van 1 oktober 2020 is een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen gedurende dag en nacht in een crisispleeggezin, gezinshuis of groepsaccommodatie, met ingang van 1 oktober 2020 tot 29 oktober 2020. Bij beschikking van 8 oktober 2020 is voormelde beschikking van 1 oktober 2020 herroepen. De kinderen zijn nog dezelfde dag teruggeplaatst bij de moeder.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gedurende dag en nacht in een crisispleeggezin, gezinshuis of groepsaccommodatie met ingang van 11 november 2020 voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot uiterlijk 22 mei 2021. De kinderen verblijven ieder in een ander pleeggezin.
3.5.
De moeder kan zich met laatstgenoemde beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
Aan de gronden voor een uithuisplaatsing is niet voldaan. De moeder is een warme en lieve moeder, hetgeen wordt bevestigd door de kraamverzorgster. Zij heeft voldoende opvoedcapaciteiten en is stabiel en voorspelbaar. De moeder kan de kinderen structuur, basiszorg en een (emotioneel) veilige opvoedingssituatie bieden. De moeder heeft hulp ingeschakeld van Stichting Samen Zorg. Zij staat open voor adviezen, is leerbaar en er kunnen afspraken met haar gemaakt worden. De moeder heeft een goed netwerk. Van spanningen tussen de moeder en de (stief)vader is geen sprake meer nu de relatie is beëindigd. De moeder belast [minderjarige 1] niet (meer) met volwassenproblematiek. De moeder heeft zich een paar keer verslapen ten gevolge van maagproblemen, maar die problemen zijn opgelost zodat zij er in de ochtend ook voor de kinderen is.
Er wordt wel al heel snel een perspectiefonderzoek door de raad gedaan. De moeder heeft geen enkele kans gekregen om aan te tonen dat zij voldoende opvoedcapaciteiten heeft. Het advies van Mereo mag niet serieus genomen worden en de moeder is het niet eens met de getrokken conclusies. De locatie van Mereo voldoet niet aan de eisen die eraan gesteld mogen worden. De leidinggevenden zijn verre van objectief en zij praten de GI na. Indien aan de opvoedcapaciteiten van de moeder wordt getwijfeld moet er een nieuw onderzoek plaatsvinden door een onafhankelijk deskundige, niet zijnde Mereo.
3.7.
De GI voert, kort samengevat, het volgende aan.
De moeder kan de kinderen niet de veiligheid, betrokkenheid en stabiliteit bieden die zij voor hun ontwikkeling nodig hebben, ondanks de ingezette hulpverlening. Zij heeft geen verandering laten zien in het contact met de kinderen. De moeder heeft beperkte opvoedvaardigheden, kan een dagplanning niet aanhouden en zij kan haar aandacht niet verdelen. Uit onderzoeken van Oro en Mereo blijkt ook dat de moeder niet in staat is de kinderen te bieden wat zij nodig hebben en dat de moeder hierin niet lerend is. [minderjarige 3] en [minderjarige 2] laten zorgelijk gedrag zien. Na een contactmoment met de moeder laat [minderjarige 2] een terugval in haar ontwikkeling zien. [minderjarige 1] werd door de moeder met volwassenproblematiek belast. De moeder en de (stief)vader zijn nog samen (gezien). Overigens is de hoofdreden van de uithuisplaatsing niet gelegen in de zorgen rondom de relatie met de (stief)vader maar in de manier waarop de moeder met de kinderen omgaat. Dit is al vaak met de moeder besproken, maar zij lijkt dit niet te begrijpen. Zij erkent de problematiek van de kinderen en de zorgen rondom de kinderen en de thuissituatie niet. De moeder wijst vooral naar anderen in plaats naar haar eigen aandeel in de situatie te kijken. Zij vergeet de geplande bezoekmomenten met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
In januari 2021 bleek dat oma moederszijde via de Playstation geheim contact onderhield met [minderjarige 1] waardoor hij in een loyaliteitsconflict is gekomen in het pleeggezin. Op 24 februari 2021 hebben de moeder en de (stief)vader bij het kinderdagverblijf boze uitlatingen gedaan jegens medewerkers in het bijzijn van aanwezige kinderen.
De GI is bezig met een plaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] samen in een gezinshuis. Alhoewel de GI betwijfelt of een netwerkplaatsing van [minderjarige 1] bij oma moederszijde mogelijk is, wordt dit wel onderzocht vanwege de band die [minderjarige 1] met oma moederszijde heeft. [minderjarige 1] wordt niet bij [minderjarige 2] en [minderjarige 3] geplaatst omdat hij in hun bijzijn de opvoedersrol op zich neemt terwijl hij kind moet kunnen zijn.
Tijdens de gezinsopname bij Mereo heeft de moeder geen melding gemaakt van haar klachten. Zij heeft dit pas bij het evaluatiegesprek gedaan. Met de moeder is besproken dat het toekomstperspectief van de kinderen volgens de GI niet bij de moeder ligt. De raad is verzocht een onderzoek te verrichten naar een gezagsbeëindigende maatregel.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.2.
Volgens de moeder is de relatie tussen haar en de (stief)vader beëindigd waardoor geen sprake meer is van de hieruit voortkomende zorgen. Echter, niet de interactie tussen de moeder en de (stief)vader, maar het ontbreken van voldoende opvoedvaardigheden bij de moeder om de kinderen te kunnen verzorgen en opvoeden vormt de belangrijkste reden voor de uithuisplaatsing. De moeder is niet in staat de kinderen de voor hen noodzakelijke rust, stabiliteit, voorspelbaarheid en veiligheid te bieden. Hierdoor laten de kinderen zorgelijk gedrag zien. De inzet van intensieve hulpverlening, het hof verwijst daarbij naar de trajecten van Oro en Mereo, heeft onvoldoende resultaat opgeleverd. De moeder heeft onvoldoende probleeminzicht, is beperkt leerbaar en zij ziet haar aandeel in de situatie niet. Anders dan de moeder betoogt, is het hof van oordeel dat de moeder voldoende gelegenheid is geboden te laten zien dat zij over voldoende opvoedvaardigheden beschikt. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
3.10.
Het door de moeder gedane bewijsaanbod passeert het hof als onvoldoende gespecificeerd nu zij slechts in algemene bewoordingen bewijs van haar stellingen heeft aangeboden.
3.11.
Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 november 2020;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten aldus, dat een ieder de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.L. Schaafsma-Beversluis en K.A. Boshouwers en is op 22 april 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.