In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin machtiging tot uithuisplaatsing van haar drie minderjarige kinderen is verleend. De moeder heeft op 5 februari 2021 beroep aangetekend tegen de beschikking van 11 november 2020, waarin de rechtbank de uithuisplaatsing heeft goedgekeurd. De moeder stelt dat zij in staat is om voor haar kinderen te zorgen en dat de gronden voor de uithuisplaatsing niet zijn vervuld. De GI heeft echter betoogd dat de moeder onvoldoende opvoedvaardigheden heeft en dat de kinderen de noodzakelijke stabiliteit en veiligheid niet bij haar kunnen vinden. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 maart 2021 zijn zowel de moeder als de GI gehoord. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de moeder niet in staat is om de kinderen de benodigde zorg en stabiliteit te bieden. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de proceskosten zijn gecompenseerd.