ECLI:NL:GHSHE:2021:1238

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
200.285.434_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarige in het kader van gezinsproblematiek en hulpverlening

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige 1], geboren in 2007. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft op 5 november 2020 een beroepschrift ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] werd uitgesproken. De rechtbank had geoordeeld dat er zorgen waren over de opvoedsituatie van de minderjarige, die op zwakbegaafd niveau functioneert en specifieke begeleidingsbehoeften heeft door zijn autismespectrumstoornis.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 maart 2021 zijn zowel de moeder als vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instelling (GI) gehoord. De moeder betoogde dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging was en dat zij voldoende stabiliteit en voorspelbaarheid bood aan haar kinderen. De raad en de GI daarentegen gaven aan dat de zorgen over de opvoedsituatie onverminderd aanwezig zijn en dat de moeder een ambivalente houding heeft ten opzichte van de hulpverlening.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige 1] af te wenden. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en stelt vast dat de moeder niet in staat is om de benodigde hulpverlening zelfstandig op te starten of blijvend te accepteren. De beslissing van het hof is op 22 april 2021 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 22 april 2021
Zaaknummer : 200.285.434/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/280216 / JE RK 20-1534
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C. Berends,
tegen
de raad voor de kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarige: [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de stiefvader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de stiefvader,
en
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2020 en op schrift gesteld en ondertekend op 14 augustus 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De moeder heeft op 5 november 2020 een beroepschrift ingediend. Bij gewijzigd beroepschrift van 17 november 2020, ingekomen bij het hof op 18 november 2020, heeft de moeder primair verzocht de bestreden beschikking te vernietigen, en subsidiair de ondertoezichtstelling voor een kortere termijn uit te spreken zoals het hof in goede justitie vermeent te behoren.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het V6-formulier van 26 maart 2021 van de advocaat van de moeder, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 maart 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad 1] en [vertegenwoordiger van de raad 2] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.1.
De stiefvader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verschenen.
2.5.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.6.
Afzonderlijk heeft het hof behandeld het hoger beroep van de moeder tegen de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] , bij het hof bekend onder zaaknummer 200.286.470/01, waarin het hof ook in een afzonderlijke beschikking uitspraak zal doen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is geboren:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ).
3.2.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] wordt uitgeoefend door de moeder en de stiefvader.
3.3.
[minderjarige 1] woont bij de moeder. Bij de moeder wonen tevens [minderjarige 3] (geboren op [geboortedatum] 2003) en [minderjarige 2] (geboren op [geboortedatum] 2015).
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige 1] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 7 augustus 2020 tot 7 augustus 2021.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.1.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan. Er is geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] . De moeder en de drie kinderen zijn inmiddels verhuisd en [minderjarige 1] gaat met regelmaat naar school. De moeder biedt de kinderen voldoende stabiliteit en voorspelbaarheid. De moeder heeft zelf voor hulpverlening vanuit de Mutsaersstichting gezorgd. [minderjarige 1] krijgt al hulp voor zijn autismespectrumstoornis en hij wordt extra begeleid op school. De moeder heeft dit zelf voor elkaar gekregen. De tussenkomst van een gezinsvoogd is niet nodig. Subsidiair is een kortere termijn aangewezen.
3.6.
De raad voert – kort samengevat – het volgende aan. De zorgen over het gezin zijn op dit moment onverminderd aanwezig. De GI heeft in verband hiermee zelfs recent een machtiging tot uithuisplaatsing van alle drie de kinderen bij de rechtbank verzocht. Ondanks de inzet van de moeder lukt het haar niet om de kinderen voldoende structuur, veiligheid en een goede schoolgang te bieden. De moeder heeft daarnaast een ambivalente houding ten opzichte van de hulpverlening.
3.7.
De GI voert – kort samengevat - het volgende aan. Hoewel de moeder inmiddels heeft gezorgd voor een vaste woonplek, zijn er nog steeds zorgen over de rust, de dagstructuur en de schoolgang van [minderjarige 1] . Het is tot op heden niet gelukt om met de moeder de samenwerking te vinden om de Intensieve Ambulante Gezinsbegeleiding op te starten. Ook hebben de kinderen richting de GI zorgelijke signalen geuit over de opvoedsituatie bij de moeder thuis, hetgeen inmiddels voor de GI aanleiding is geweest om een machtiging tot uithuisplaatsing bij de rechtbank te verzoeken.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt is het hof van oordeel dat aan de wettelijke gronden voor ondertoezichtstelling ten aanzien van [minderjarige 1] is voldaan. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.8.3.
Gebleken is dat er al geruime tijd zorgen bestaan over de opvoedsituatie van [minderjarige 1] . Uit het raadsrapport van 9 juli 2020 blijkt dat het cognitieve niveau van [minderjarige 1] ( [minderjarige 1] is op zwakbegaafd niveau ontwikkeld) in combinatie met zijn PDD-NOS maakt dat [minderjarige 1] specifieke begeleidingsbehoeften heeft om - onder andere op school - tot ontwikkeling te kunnen komen. Daar komt bij dat er forse zorgen zijn over de dagstructuur bij [minderjarige 1] thuis, en het kunnen krijgen van de benodigde rust, regelmaat en voorspelbaarheid. Zo heeft [minderjarige 1] in de afgelopen periode vaak niet bij de moeder verbleven, maar bij familie. Ook heeft de moeder enige tijd geen zicht gehad op een vaste woonplek voor haarzelf met de kinderen. Verder is gebleken dat het de moeder niet gelukt is [minderjarige 1] een stabiele schoolgang te geven. Zowel tijdens de periode dat de school online lessen aanbood in verband met de corona-maatregelen, als in de meest recente periode waarin er weer fysiek onderwijs wordt aangeboden is [minderjarige 1] veel afwezig van school. Een en ander is voor de GI aanleiding geweest bij de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] (en zijn broertjes) te verzoeken. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is gebleken dat de rechtbank de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing op dit moment niet heeft verleend, en de zaak heeft aangehouden voor een periode van drie maanden.
Naar het oordeel van het hof kan hulpverlening in het gedwongen kader niet worden gemist, gelet op de ambivalente houding van de moeder ten opzichte van de hulpverlening. Zo is de Intensieve Ambulante Gezinsbegeleiding tot op heden niet van de grond gekomen, omdat de moeder hier onvoldoende aan meewerkt. Ook de ambulante hulpverlening vanuit de Mutsaersstichting is pas recent bij het gezin betrokken, zodat de effecten hiervan nog niet zichtbaar zijn.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was ten tijde van de bestreden beschikking, en dat ook nog steeds is, om de ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige 1] af te wenden. Gelet op de houding van de moeder heeft het hof niet de verwachting dat de moeder de benodigde hulpverlening zelf op weet te starten dan wel blijvend zal accepteren, zodat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen voor de volledige duur van de bepaalde termijn. Nu het hof de gerechtvaardigde verwachting heeft dat de moeder binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige 1] aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding als bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW in staat is te dragen, is daarmee voldaan aan de vereisten van artikel 1:255 lid 1 BW.
3.9.
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2020 en op schrift gesteld en ondertekend op 14 augustus 2020;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.C.E. Ackermans-Wijn en P.M.M. Mostermans en is op 22 april 2021 uitgesproken door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.