ECLI:NL:GHSHE:2021:1234

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
200.283.141_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarige op grond van artikel 1:253n BW

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 juni 2020, waarin aan de moeder het alleenstaande gezag over hun minderjarige kind is toegekend. De vader, die in hoger beroep is gekomen, betwist de beslissing van de rechtbank en stelt dat de moeder de omgang met de minderjarige frustreert. De minderjarige, geboren in 2003, heeft sinds 2016 geen contact meer met de vader en heeft in eerdere procedures zijn angst voor de vader geuit. De rechtbank heeft in haar beschikking geoordeeld dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders, en dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is dat de moeder alleen het gezag uitoefent. Het hof heeft de zaak beoordeeld en komt tot de conclusie dat er geen verandering is opgetreden in de situatie tussen de ouders en dat het in het belang van de minderjarige is dat de moeder alleen het gezag uitoefent. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 22 april 2021
Zaaknummer: 200.283.141/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/356438 / FA RK 19-1414
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.J.C. Engels,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. J.A. Scanlan.
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 juni 2019 en 3 juni 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 september 2020, heeft de vader verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 3 juni 2020 te vernietigen en het verzoek van de moeder om haar voortaan alleen met het gezag over [minderjarige] te belasten alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 30 oktober 2020, heeft de moeder verzocht het verzoek van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de vader in de kosten van deze procedure.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 maart 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Engels;
- de moeder, bijgestaan door mr. Scanlan;
- namens de raad [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 3 maart 2021. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Zij zijn de ouders van:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. Partijen hebben tot de datum van de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uitgeoefend.
3.2.
[minderjarige] woont bij de moeder. Hij heeft met de vader tot en met de zomervakantie 2016 contact gehad volgens de zorgregeling die partijen na de beëindiging van hun huwelijk zijn overeengekomen in het door hen in 2006 overeengekomen echtscheidingsconvenant.
3.3.
Bij kort geding vonnis van 17 mei 2017 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de vader en [minderjarige] gerechtigd zijn tot begeleide omgang met elkaar in het kader van Intensieve Omgangsbegeleiding bij Juzt, waarbij de verdere invulling van de zorgregeling zal geschieden in nader overleg tussen partijen en Juzt.
Juzt komt tot de conclusie dat het op dat moment niet in het belang van [minderjarige] is om de begeleide omgang op te starten.
3.4.
Bij beschikking van 3 januari 2019 heeft de rechtbank bepaald dat de vader met ingang van die beschikking het recht op omgang met [minderjarige] wordt ontzegd voor de duur van één jaar. Het meer of anders verzochte – de vader heeft in die procedure om vaststelling van een zorgregeling verzocht – is afgewezen.
3.5.
Bij de beschikking van 11 juni 2019 heeft de rechtbank het verzoek van de vader om vervangende toestemming voor een medische behandeling voor [minderjarige] afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank de raad verzocht een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de vraag of voortzetting van het gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige] te achten is. In afwachting van de rapportage van de raad is de behandeling van het zelfstandig verzoek van de moeder ten aanzien van het gezag aangehouden.
3.6.
De raad heeft gerapporteerd en geadviseerd bij rapport van 11 november 2019.
De raad adviseert de rechtbank om het verzoek van de moeder om haar alleen met het ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten, toe te wijzen.
3.7.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 3 juni 2020
heeft de rechtbank bepaald dat aan de moeder voortaan alleen het gezag zal toekomen over [minderjarige] .
3.8.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
De kern van de problematiek is de ouderstrijd die is losgebarsten na de echtscheiding van partijen en de polariserende houding van de moeder jegens de vader aangaande het hebben van contact met [minderjarige] . De vader heeft het gevoel dat de moeder [minderjarige] op structurele wijze weghoudt bij hem en het contact tussen hen frustreert. De vader heeft [minderjarige] thans bijna vijf jaar moeten missen in zijn leven. Beide partijen zijn debet aan deze situatie, niet alleen de vader. Hij betwist dan ook uitdrukkelijk dat het in het belang van [minderjarige] zou zijn om de moeder te belasten met het eenhoofdig gezag, omdat dit niet de onderliggende problematiek zou oplossen. De ouderstrijd is juist een contra-indicatie voor toewijzing van het voorliggend verzoek. De vader meent dat de belangen van [minderjarige] het beste behartigd kunnen worden indien en voor zover er geen wijziging zal worden aangebracht in het huidige gezagsregime. Hij wil er ook voor [minderjarige] kunnen zijn en een normale band met hem hebben. De vader was met [minderjarige] heel close. Hij kan het niet plaatsen dat [minderjarige] geen contact meer met hem wil. De vader ervaart veel verdriet en gemis in de huidige situatie dat hij geen contact heeft met [minderjarige] .
Het verzoek van de moeder om de vader te veroordelen in de kosten van deze procedure moet worden afgewezen. De vader heeft recht op deze procedure. Hij voert deze omdat hij de huidige situatie niet kan accepteren. Hij wil [minderjarige] met deze procedure niet belasten.
3.10.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] tussen de ouders klem of verloren zal raken indien de ouders het gezag gezamenlijk blijven uitoefenen en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. De moeder vindt bovendien dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is.
De ouderstrijd die is ontstaan komt voort uit de keuze van [minderjarige] om vanaf half 2016 geen contact meer met de vader te hebben. De vader voert een strijd om het contact tussen hem en [minderjarige] te herstellen door het voeren van procedures en zijn medewerking te weigeren aan zaken die [minderjarige] aangaan. [minderjarige] zit volledig klem door de strijd die zo gevoerd wordt. Hij heeft geen rust, voelt voortdurend spanning en na de actie van de vader eind 2019 toen hij onaangekondigd aan de deur van de moeder stond, ervaart [minderjarige] angst voor de vader. [minderjarige] heeft bij de hulpverlening en in eerdere gerechtelijke procedures duidelijk gemaakt hoe hij tegen contact met de vader aankijkt. Dat [minderjarige] nu wederom de spanning van een procedure moet ervaren, bevestigt voor hem dat de vader zich niet kan inleven in wat hij nodig heeft en leidt tot steeds meer verzet bij hem. Het is de diepe wens van de inmiddels zeventienjarige [minderjarige] dat er een einde gemaakt wordt aan de strijd die hem zoveel spanning en onrust geeft. [minderjarige] wil gehoord worden en hij wil rust. Hij wil zich kunnen focussen op zijn school en vervolgstudie. Met de wetenschap dat de moeder alleen het gezag over hem uitoefent en de vader in dat opzicht geen (mede) bepalende factor in zijn leven zal zijn, zal [minderjarige] zorgelozer in het leven staan en er ook meer van kunnen genieten.
Ten aanzien van de door haar verzochte proceskostenveroordeling voert de moeder aan dat de vader in het belang van [minderjarige] van deze procedure had moeten afzien, gelet op het feit dat [minderjarige] bijna meerderjarig wordt en de vader uit de stukken in eerste aanleg en de stukken in de voorgaande procedures kon opmaken wat deze procedure bij [minderjarige] teweeg zou brengen.
3.11.
De raad blijft in hoger beroep bij zijn eerdere advies dat het in het belang van [minderjarige] is dat de moeder alleen wordt belast met het gezag over [minderjarige] . Gezagsbeëindiging past bij de situatie. Een andere beslissing zou [minderjarige] niet helpen, maar hem nog verder van de vader afdrijven.
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.1.
Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één van de ouders toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.12.2.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof deugdelijk gemotiveerd waarom aan de moeder voortaan alleen het gezag over [minderjarige] zal toekomen. Het hof schaart zich, na eigen onderzoek, achter de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking en maakt die tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep nog naar voren is gebracht.
3.12.3.
Er is geen verandering opgetreden in de situatie tussen de ouders onderling en tussen de vader en [minderjarige] . De ouders zijn niet in staat om samen te overleggen over beslissingen die [minderjarige] betreffen. Tussen de vader en [minderjarige] heeft inmiddels bijna vijf jaar geen contact plaatsgevonden. De vader kan dit niet accepteren en wil, ook door het voeren van onderhavige procedure, blijven strijden voor contactherstel. Uit de schriftelijke reactie van [minderjarige] aan het hof blijkt dat [minderjarige] hier niet voor openstaat en dat het hoger beroep van de vader tot veel boosheid en onrust bij hem leidt. [minderjarige] wenst dat de moeder voortaan het gezag alleen uitoefent. Hij wil met rust gelaten worden door de vader. De moeder heeft in hoger beroep dit standpunt van [minderjarige] herhaald en verklaard dat [minderjarige] door onderhavige procedure opnieuw veel spanningen ervaart.
Ook gezien de huidige omstandigheden acht het hof het in het belang van [minderjarige] dat de moeder alleen wordt belast met het gezag over hem, zodat [minderjarige] niet nog verder klem en verloren zal raken tussen de ouders én hij de rust kan gaan ervaren waar hij nadrukkelijk om vraagt. Bovendien geldt dat [minderjarige] binnenkort 18 jaar wordt en het ouderlijk gezag aldus over minder dan [x] maanden zal eindigen. Het in stand laten van het gezamenlijk gezag gedurende deze korte periode, terwijl [minderjarige] daar evident last van heeft, is niet in zijn belang en zal bovendien tot meer verwijdering tussen de vader en [minderjarige] kunnen leiden.
3.13.
Op grond van het voorgaande zal het hof het de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.14.
Het verzoek van de moeder om de vader te veroordelen in de kosten van deze procedure zal het hof afwijzen. In zaken als de onderhavige is het gebruikelijk dat de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. De door de moeder aangevoerde omstandigheden geven het hof onvoldoende aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 3 juni 2020;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, H. van Winkel en A.M. van Riemsdijk en op 22 april 2021 door mr. E.A.M. Scheij in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.