ECLI:NL:GHSHE:2021:123

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
200.283.196_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2019, die sinds augustus 2019 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant. De vader van de minderjarige heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd, te vernietigen. De vader stelt dat hij in staat is om voor de minderjarige te zorgen en dat er geen vader-kind-traject heeft plaatsgevonden, wat zijn kansen op een thuisplaatsing zou hebben vergroot. De moeder en de GI hebben echter betoogd dat de vader niet in staat is om de zorg voor de minderjarige op een verantwoorde manier te dragen, en dat de minderjarige in het belang van zijn ontwikkeling bij de pleegmoeder moet blijven wonen. Tijdens de mondelinge behandeling is de situatie van de minderjarige besproken, evenals de zorgen van de GI over de vader's gedrag en zijn vermogen om een veilige omgeving te bieden. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de bestreden beschikking van de rechtbank moet worden bekrachtigd, omdat de vader onvoldoende heeft aangetoond dat hij in staat is om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen. De beslissing van het hof is op 21 januari 2021 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 21 januari 2021
Zaaknummer : 200.283.196/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/364170 / JE RK 19-1916
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
tegen
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- mevrouw [de moeder] (hierna: de moeder),
advocaat: mr. C.G. Matze.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 30 juni 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 september 2020, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek van de GI alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 2 november 2020, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep, althans dit verzoek af te wijzen.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 november 2020, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 december 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. T. Grootenhuis, kantoorgenoot van mr. De Gruijl;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • namens de moeder, mr. Matze;
  • de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] .
Tevens is verschenen mevrouw [de pleegmoeder] (hierna: de pleegmoeder), die als informant door het hof is gehoord.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
[minderjarige] is geboren uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader.
3.2.
[minderjarige] staat sinds augustus 2019 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 4 januari 2021.
3.3.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds zijn geboorte uit huis geplaatst in een verblijf pleegouder 24-uurs.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 1 juli 2020 verlengd tot 4 september 2020.
Bij beschikking van 2 september 2020 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot uiterlijk 4 januari 2021 en het verzoek voor het overige aangehouden.
3.5.
[minderjarige] verblijft sinds 1 oktober 2020 bij de pleegmoeder, waar ook zijn broertje [broertje] woont.
3.6.
De vader kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij voert in zijn beroepschrift aan dat [minderjarige] bij hem thuis kan worden geplaatst; hij kan hem bieden wat hij nodig heeft. De vader is in staat zijn persoonlijke gevoelens ondergeschikt te maken aan de belangen van [minderjarige] en zijn emoties te reguleren. Hij is verder in staat tot zelfreflectie, gebruikt geen middelen meer, beschikt over zelfstandige woonruimte met een volledige ingerichte babykamer, komt alle afspraken na en staat ervoor open om mee te werken aan dingen die hem gevraagd worden ter bevordering van de thuisplaatsing van [minderjarige] . De vader heeft vanaf het begin geen enkele kans gekregen. Zo heeft er geen vader-kind-traject plaatsgevonden. De frustraties die de vader nu ervaart, zullen afnemen indien [minderjarige] bij hem thuis wordt geplaatst. De vader wil graag een goede samenwerking aangaan met de GI.
De vader heeft ter zitting van het hof desgevraagd te kennen gegeven belang te hebben bij een rechtmatigheidstoets. De termijn van de machtiging uithuisplaatsing is weliswaar verstreken, maar als blijkt dat de machtiging ten onrechte is verlengd, dan kan dit gebruikt worden in de procedure tegen de meest recente verlenging van de machtiging.
De vader merkt op dat hij zijn leven op orde heeft en meewerkt aan zijn behandeling. Een vader-kind-traject zou ook nu nog een optie zijn. De vader wil overal aan meewerken.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift kort gezegd aan dat uit onderzoek van De Gezinsmanager is gebleken dat thuisplaatsing bij de vader niet reëel is. De vader kampt met problematiek die onvoldoende is verbeterd. De vader vertoont onvoldoende zelfreflectie en stelt zich dreigend, agressief en respectloos op, waarbij hij zijn omgeving en [minderjarige] uit het oog verliest. Hierdoor kan [minderjarige] zich onveilig voelen, wat zijn ontwikkeling kan schaden. De vader is ook niet betrouwbaar gebleken in het nakomen van afspraken met betrekking tot de omgang en afspraken met hulpverleners. Rondom de bezoeken is [minderjarige] niet ontspannen en nadien is hij enige tijd van slag. Er is geen interactie tussen hem en de ouders. De tips die de vader heeft gekregen heeft hij niet opgepakt. Tijdens het bezoek is er geen emotionele band tussen de ouders en [minderjarige] zichtbaar.
Ter zitting van het hof heeft de GI betwist dat de vader geen kans heeft gekregen. Zijn situatie liet thuisplaatsing evenwel niet toe. Er ligt inmiddels een verzoek voor onderzoek naar gezagsbeëindiging van de ouders. De GI acht het in het belang van de kinderen dat zij samen opgroeien bij de pleegmoeder.
3.8.
De moeder voert in haar verweerschrift aan dat het goed gaat met [broertje] en [minderjarige] . Het is in hun belang in het pleeggezin te blijven wonen en samen op te groeien. Zij hebben stabiliteit nodig. De vader is regelmatig niet thuis en soms langere tijd onvindbaar. Hij is niet aanwezig als de kinderen hem nodig hebben. Het is voor hem zelfs niet mogelijk gebleken de bezoekregeling met de kinderen na te komen. Daarbij is het bij de vader thuis niet altijd even rustig en kunnen de kinderen niet tegen te veel drukte of geruzie.
De moeder heeft ter zitting van het hof bij monde van haar advocaat naar voren gebracht dat zij van mening is veranderd en in zoverre haar standpunt zoals verwoord in het verweerschrift wenst aan te passen. De vader heeft nooit een kans gehad. Thuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader zou wellicht een mogelijkheid zijn als de vader ondersteund wordt.
3.9.
De raad heeft ter zitting van het hof ten aanzien van de rechtmatigheidstoets opgemerkt dat de rechtbank ten tijde van de bestreden beschikking geen andere mogelijkheid had dan de machtiging uithuisplaatsing te verlengen.
3.10.
De pleegmoeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat het naar omstandigheden goed gaat met [minderjarige] . Hij is volop in ontwikkeling en heeft een leuke band met [broertje] . [minderjarige] is van slag na contact met de ouders. [broertje] en [minderjarige] kunnen bij haar blijven wonen.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.13.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.14.
Het hof overweegt dat enkel de rechtmatigheid van de bestreden beschikking ter beoordeling staat; met andere woorden of de rechtbank toen tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen. Het hof overweegt op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen beoordeling en waardering overneemt en tot de zijne maakt, dat dit het geval is. De wil was er weliswaar bij de vader om voor [minderjarige] te zorgen, maar de vader heeft onvoldoende laten zien dat hij in staat was om op verantwoorde wijze zorg te dragen voor [minderjarige] , een jong kind dat volledig afhankelijk is van zijn opvoeder.
3.15.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 30 juni 2020;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.M.C. Dumoulin en H.J. Witkamp en is op 21 januari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.