Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg op 3 december 2019;
- het journaalbericht van de advocaat van de man van 23 februari 2021 met producties 12 t/m 40;
- het journaalbericht van de advocaat van de vrouw van 26 februari 2021 met producties 28 t/m 31.
3.De feiten
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , België, (hierna: [minderjarige 1] ),
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , België, (hierna: [minderjarige 2] ), (hierna ook: de kinderen).
4.De omvang van het geschil
vrouwverzoekt het hof de bestreden beschikking van 15 januari 2020 te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
manheeft verweer gevoerd. Hij verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel het hoger beroep af te wijzen.
manverzoekt het hof in incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vrouw is bepaald en is bepaald dat hij € 119,-- per maand per kind aan kinderalimentatie dient te voldoen en opnieuw rechtdoende:
vrouwheeft verweer gevoerd. Zij verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel hoger beroep, dan wel het incidenteel hoger beroep van de man af te wijzen.
vrouwheeft in principaal hoger beroep zes grieven gericht tegen de bestreden beschikking. Haar grieven zien op de volgende onderwerpen:
- verdeling zorg- en opvoedingstaken (grief 1);
- kinderalimentatie (grief 2 t/m 4);
- partneralimentatie (grief 5);
- gebruiksvergoeding (grief 6).
- hoofdverblijfplaats [minderjarige 1] (grief 1);
- kinderalimentatie (grief 2);
- partneralimentatie (grief 3).
hofzal de grieven van partijen hierna per onderwerp bespreken.
5.De motivering van de beslissing
manvoert, kort samengevat, het volgende aan. De inschrijving van beide kinderen bij de vrouw is niet in overeenstemming met de gelijke verdeling van de zorg voor de kinderen tussen partijen, zoals deze er feitelijk al sinds augustus 2018 is. Een inschrijving van één van de kinderen bij hem zou het meest recht doen aan de feitelijke situatie. De man verzoekt daarom het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij hem te bepalen. Door [minderjarige 2] bij de vrouw ingeschreven te laten staan, kan zij, nu [minderjarige 2] jonger is dan [minderjarige 1] , langer aanspraak blijven maken op kindgebonden budget.
vrouwheeft hiertegen, kort samengevat, het volgende aangevoerd. Achter het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij hem te bepalen zit uitsluitend een financieel belang. Alleen dan kan ook hij aanspraak maken op kinderbijslag en kindgebonden budget. Dit belang mag geen rol spelen bij de beslissing over de hoofdverblijfplaats van de kinderen. Gekeken moet worden naar waar het voornaamste centrum van de belangen van de kinderen is gelegen. Dit is in België. De kinderen zijn geboren en getogen in België, hebben daar het basisonderwijs genoten en [minderjarige 1] gaat daar nu ook naar de middelbare school. Vrijwel alle activiteiten van de kinderen, zowel op sportgebied, hobby als vrije tijd, bevonden en bevinden zich in België.
raadheeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. Het verzoek van de man om het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij hem te bepalen is alleen ingegeven door financiële belangen. Het voegt niets toe aan het belang van [minderjarige 1] . Indien het partijen beter uitkomt om vanwege financiële redenen [minderjarige 1] in te schrijven bij de man, dan is de raad daar niet op tegen.
hofoverweegt als volgt.
vrouwvoert, kort samengevat, het volgende aan. Een gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen is niet in het belang van de kinderen. De communicatie tussen partijen is daarvoor te slecht. Daarnaast heeft de huidige regeling teveel impact op het sociale leven van de kinderen. De kinderen hebben in de omgeving van [woonplaats] (de woonplaats van de man) geen vriendschappen en/of contacten opgebouwd en hebben daar geen hobby en/of sportactiviteiten. Verder is de reisafstand van [woonplaats] naar school te groot. Door de regeling aan te passen als verzocht, kan het reizen enorm worden beperkt.
manheeft, kort samengevat, het volgende aangevoerd. De huidige zorgregeling loopt feitelijk al sinds augustus 2018 en is bij beschikking voorlopige voorzieningen van 19 april 2019 voor het eerst vastgelegd. De kinderen voelen zich prettig bij deze regeling en zijn er helemaal aan gewend. Bij toepassing van de door de vrouw gewenste regeling zouden de man en de kinderen geconfronteerd worden met een vergaande inperking van hun contact. De kinderen zijn in [woonplaats] net zo geworteld als in België. De woning waarin de man woont is bij de kinderen altijd bekend geweest als de woning van hun grootouders. De reisafstand naar school is ca. 21 minuten met de auto. Zij doen dit al vanaf januari 2017 (toen partijen naar [woonplaats] zijn verhuisd). Ter verbetering van de onderlinge communicatie hebben partijen zich aangemeld voor het ONS-traject. Dit traject is in november 2019 van start gegaan.
raadheeft het volgende geadviseerd. De raad heeft geen signalen gekregen dat de huidige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken niet goed loopt. De raad constateert dat partijen al jarenlang vast zitten in hun eigen overtuiging. Een wijziging in de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken lost dat niet op. Een oplossing kan liggen in de opschaling van hulpverlening aan de ouders, bijvoorbeeld door het volgen van een hulpverleningstraject bij de Mutsaersstichting. Een raadsonderzoek naar de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is niet nodig. De ouders moeten zelf aan de slag.
hofoverweegt als volgt.
vrouwvoert aan dat de rechtbank bij de bepaling van de hoogte van de behoefte van de kinderen ten onrechte is uitgegaan van de behoeftetabel 2019. Daarnaast heeft de rechtbank nagelaten de behoefte te indexeren. Omdat de scheiding tussen partijen al in 2018 is ingezet (de man heeft eind 2018 de echtelijke woning verlaten), had moet worden uitgegaan van de behoeftetabel 2018. Op basis van de behoeftetabel 2018 bedraagt de behoefte van de kinderen in totaal € 1.440,-- per maand, dat is € 720,-- per kind per maand. Geïndexeerd naar 1 januari 2020 bedraagt de behoefte alsdan € 1.505,52 per maand, dat is € 752,76 per kind per maand.
manheeft verweer gevoerd. De rechtbank is terecht uitgegaan van de behoeftetabel 2019. Het klopt dat hij eind 2018 de echtelijke woning heeft verlaten. Er zijn op dat moment echter nog geen regelingen tussen partijen getroffen. De vrouw heeft pas op 29 maart 2019 voor het eerst een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend. Tot die tijd is de man alles blijven betalen en was er geen sprake van een scheiding van de financiële huishouding. De vrouw zelf is eerder ook altijd uitgegaan van de behoeftetabel 2019. Zowel in haar verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen als in haar verzoek tot echtscheiding. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen verder terecht niet per 1 januari 2020 geïndexeerd. De man heeft achteraf bezien als gevolg van de beschikking voorlopige voorzieningen maandenlang teveel kinderalimentatie aan de vrouw voldaan.
hofoverweegt als volgt.
vrouwvoert aan dat de rechtbank bij de bepaling van de draagkracht van de man ten onrechte is uitgegaan van een netto besteedbaar inkomen aan zijn kant van € 3.844,-- per maand. De rechtbank had bij de becijfering van het netto besteedbaar inkomen van de man uit moeten gaan van de gemiddelde winst uit onderneming over de jaren 2016 tot en met 2019. Verder had de rechtbank niet mogen uitgaan van de door de man in het geding gebrachte voorlopige belastingaanslagen. Zij plaatst vraagtekens bij de juistheid van die stukken nu de man financieel adviseur is en de voorlopige aanslagen volledig zijn gebaseerd op zijn eigen aangifte. De man moet de definitieve jaarstukken over 2016 tot en met 2019 in de procedure brengen en evenzo de definitieve belastingaanslagen. Indien hij dit nalaat, dan mag met de FOR-dotatie geen rekening worden gehouden. Uit de huidige door de man overgelegde stukken is niet duidelijk of hij kan doteren en/of hij dit daadwerkelijk heeft gedaan en met welk bedrag.
manheeft verweer gevoerd. De winst uit onderneming over 2016 is niet representatief, omdat hij in dat jaar nog samenwerkte met zijn compagnon. Sinds 2017 werkt de man voor zichzelf. In incidenteel hoger beroep, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, stelt hij dat uitgegaan moet worden van de gemiddelde, met de bijtelling van de auto gecorrigeerde, winst uit onderneming over de jaren 2018, 2019 en 2020. Rekening houdende met een gemiddelde FOR-dotatie over die jaren bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man alsdan € 3.625,-- per maand.
vrouwheeft verweer gevoerd. Zij handhaaft haar stelling dat bij de becijfering van het netto besteedbaar inkomen van de man uitgegaan moet worden van de gemiddelde winst uit onderneming over de jaren 2016 tot en met 2019. Daarbij stelt zij dat er een correctie moet worden toegepast voor wat betreft de winst uit onderneming over 2019. Afgezet tegen de in dat jaar genoten netto-omzet van € 77.587,--, acht zij het totaal van de post overige bedrijfskosten van € 25.076,-- veel te hoog.
hofoverweegt als volgt.
- een hypotheekrente van € 783,-- per maand;
- een hypotheekaflossing van € 572,-- per maand;
- forfait overige eigenaarslasten € 95,-- per maand;
- een basispremie zorgverzekering ad € 110,-- per maand
- een aanvullende premie ziektekostenverzekering van € 25,-- per maand;
- verplicht eigen risico van € 32,-- per maand;
- een premie arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 165,-- per maand;
- een FOR-dotatie van € 431,-- per maand;
- een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 250,16, per maand en een zorgkorting van € 527,-- per maand.
vrouwverzoekt het hof te bepalen dat de man met ingang van 15 januari 2020 een gebruiksvergoeding aan haar dient te betalen van € 266,71 per maand tot dat haar aandeel in de woning aan de man is geleverd, dan wel de woning aan een derde is verkocht en geleverd. Zij vraagt nu om een gebruiksvergoeding omdat de man al geruime tijd gebruik maakt van het vermogen van de vrouw.
manheeft primair verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, nu zij voor het eerst in hoger beroep verzoekt om een gebruiksvergoeding vast te stellen. Subsidiair verzoekt hij het verzoek van de vrouw af te wijzen. De vrouw kan geen aanspraak maken op een gebruiksvergoeding, omdat zij geen mede-eigenaar is van de woning. De woning behoort geheel in eigendom toe aan de man nu hij de woning onder uitsluitingsclausule heeft verkregen uit de nalatenschap van zijn vader.
hofoverweegt als volgt.
6.De slotsom
7.De beslissing
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , België; en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , België,