ECLI:NL:GHSHE:2021:1205

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
200.287.024_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens ontbreken nieuwe advocaat

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een hoger beroep dat door [appellante] was ingeleid tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen op 25 maart 2020. De advocaat van [appellante] heeft zich op 19 januari 2021 onttrokken, waarna het hof op basis van artikel 6.2 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (LPR) de zaak heeft verwezen naar een roldatum twee weken later voor het stellen van een nieuwe advocaat. Op de roldatum van 9 februari 2021 heeft zich echter geen nieuwe advocaat voor [appellante] gesteld, waardoor het recht van [appellante] om de proceshandeling te verrichten is komen te vervallen, conform artikel 6.4 LPR.

De geïntimeerden hebben vervolgens in een H16-formulier verzocht om verval van instantie, wat het hof heeft geïnterpreteerd als een verzoek om de procedure te beëindigen. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] niet-ontvankelijk is in het hoger beroep tegen [de Stichting 2], omdat deze in eerste aanleg geen partij was. Tevens is [appellante] niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen [de Stichting 1], omdat zij geen grieven heeft aangevoerd tegen het vonnis waarvan beroep. Het hof heeft [appellante] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 2.071,00 aan griffierecht en € 557,00 aan salaris advocaat.

Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 april 2021 en is ondertekend door de rechters S.M.A.M. Venhuizen, M.G.W.M. Stienissen en J.M.H. Schoenmakers.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.287.024/01
arrest van 20 april 2021
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. M.J. Mookhram te Heerlen (onttrokken),
tegen

1.[de Stichting 1] ,statutair gevestigd te [vestigingsplaats] en mede gevestigd en kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,

2.
[de Stichting 2] ,statutair gevestigd te [vestigingsplaats] en mede gevestigd en kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
geïntimeerden,
hierna afzonderlijk aan te duiden als [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. C.A.H. Lemmens te Heerlen,
op het bij exploot van dagvaarding van 25 juni 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 25 maart 2020, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellante] als eiseres en [de Stichting 1] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 7899173 CV EXPL 19-4786)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 25 juni 2020;
  • het herstelexploot van 19 oktober 2020;
  • de rolbeslissing van 22 december 2020;
  • op de rol van 5 januari 2021 heeft [appellante] geen akte genomen;
  • de antwoordakte van de zijde van [de Stichting 2] van 19 januari 2021;
  • het H16-formulier voor de rol van 23 februari 2021 van de zijde van [geïntimeerden] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken.

3.De beoordeling

3.1.
Op de rol van 19 januari 2021 heeft de advocaat van [appellante] zich onttrokken. Op grond van artikel 6.2 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (LPR) is de zaak vervolgens verwezen naar de roldatum twee weken later voor het stellen van een nieuwe advocaat, ambtshalve peremptoir. Op die rol van 9 februari 2021 heeft zich geen nieuwe advocaat voor [appellante] gesteld. Ingevolge artikel 6.4 LPR betekent dat dat het recht van [appellante] om de proceshandeling waar de zaak voor stond, te mogen verrichten, is komen te vervallen.
3.2.
In het nadien ingediende H16-formulier verzoeken [geïntimeerden] verval van instantie en geven zij aan geen behoefte te hebben aan het instellen van een incidenteel appel. Wat er van dit verzoek ook zij, het hof begrijpt dat [geïntimeerden] daarmee beogen een einde te willen maken aan deze procedure. Het hof zal daarom conform artikel 6.4 LPR arrest wijzen.
3.3.
In het tegen [de Stichting 2] ingestelde hoger beroep is [appellante] niet-ontvankelijk nu [de Stichting 2] in eerste aanleg geen partij was in de procedure (art. 332 Rv). Nu [appellante] tegen het vonnis waarvan beroep geen grieven heeft aangevoerd, zal zij voorts ook niet-ontvankelijk worden verklaard in het door haar tegen [de Stichting 1] ingestelde hoger beroep en als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
Verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
Veroordeelt [appellante] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [geïntimeerden] tot aan deze uitspraak begroot op € 2.071,00 aan griffierecht en € 557,00 (½ punt liquidatietarief II aan salaris advocaat).
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, M.G.W.M. Stienissen en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 april 2021.
griffier rolraadsheer