‘a/ voor recht te verklaren dat gedaagde aansprakelijk is voor de door eiseres geleden
schade, voortvloeiende uit het tekortschieten van gedaagde in de nakoming van de op
gedaagde rustende verbintenissen en/of zijn onrechtmatig handelen, en gedaagde,
uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot -primair- betaling van een bedrag van
€ 101.161,77, althans -subsidiair- een bedrag van € 50.580,89, althans -meer subsidiair- een bedrag van € 35.725,50, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 28
februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
b/ gedaagde te veroordelen tot afgifte, binnen 2 dagen na betekening van het vonnis, van de
aan eiseres toebehorende draaimachine, althans alle onderdelen waaruit deze machine is
opgebouwd, zowel de onderdelen die zich op het terrein van gedaagde bevinden alsook de
onderdelen die zich elders bevinden, alsook de buizen en flensen, welke zich op dit moment op het terrein van gedaagde bevinden alsook de buizen en flensen die zich elders bevinden, zulks op straffe van een dwangsom van € 25.000,00, te vermeerderen met een bedrag van € 250,00 per dag en/of dagdeel, dat gedaagde met nakoming van deze verplichting in gebreke blijft;
c/ gedaagde te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten ad
€ 925,00, alsmede gedaagde te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder
begrepen de door eiseres gemaakte beslagkosten’