In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door twee vennoten van een vennootschap onder firma (V.O.F.) tegen een eerdere veroordeling door de rechtbank. De appellanten, die vennoten waren van de V.O.F., zijn door de rechtbank hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de geïntimeerde, een advocatenkantoor. De zaak is ontstaan uit een geschil tussen de V.O.F. en een franchisenemer, Auto Service B.V., waarbij de V.O.F. juridische bijstand heeft ingeroepen van de geïntimeerde. De appellanten hebben in hoger beroep drie grieven aangevoerd, waaronder de stelling dat de declaraties van de geïntimeerde onredelijk hoog waren in verhouding tot de geleverde rechtsbijstand. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten geen in rechte te respecteren belang meer hebben bij het hoger beroep, omdat de V.O.F. inmiddels aan de betalingsverplichtingen heeft voldaan. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank en stelt de appellanten in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een hoger beroep kan worden ingesteld en de noodzaak van een bestaand belang bij het hoger beroep.