6.2.Het hof heeft in het arrest van 19 mei 2020 over de vordering tot nakoming van de realisatieovereenkomst (kort samengevat) de volgende beslissingen genomen:
- een redelijke uitleg van artikel 5.6 brengt mee dat de betalingsverplichting van [de vennootschap 1] eerst ontstaat op het moment van levering aan een individuele
eindgebruiker en niet in discussie is dat [de vennootschap 1] op een aantal momenten gronden en gebouwen heeft overgedragen aan kopers zoals door de gemeente gespecificeerd, zodat op die momenten de vordering van de gemeente opeisbaar is geworden (rov. 3.22);
- vaststaat dat de realisering van het project veel vertraging heeft opgelopen en het hof acht het redelijk de vertraging aan beide partijen gelijkelijk toe te rekenen, hetgeen aansluit bij artikel 4.3 van de overeenkomst waarin is bepaald dat bij wijziging van het bestemmingsplan (waaronder ook het stedenbouwkundig plan moet worden begrepen) beide partijen geen aanspraak kunnen maken op schadevergoeding; verder volgt uit de artikelen 4.3 en 4.4 dat het project voor rekening en risico van [de vennootschap 1] wordt uitgevoerd, hetgeen betekent dat voor zover door de financiële en economische crisis de uitgangspunten voor [de vennootschap 1] niet langer houdbaar zijn, dit voor haar rekening en risico komt (rov. 3.24);
- [de vennootschap 1] heeft uit de artikelen 2.1, 4.3 en 4.4 redelijkerwijs mogen begrijpen dat bij wijziging van het bij de overeenkomst behorende stedenbouwkundig plan partijen met elkaar in overleg treden om tot nadere afspraken te komen; dit is ook gebeurd toen partijen - na de keuze voor de tweede variant als voorzien in artikel 2.1 waarbij het aantal te bouwen woningen ten opzichte van het oorspronkelijke plan is verlaagd - op 25 oktober 2004 een compensatieovereenkomst hebben gesloten; deze overeenkomst ziet ook op de eerste verdunning (rov. 3.25);
- na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan op 29 augustus 2009 was er wederom sprake van een wijziging van het aantal te bouwen woningen, zodat de gemeente en [de vennootschap 1] daarover nadere afspraken dienden te maken en zich bij het overleg zouden inspannen om de nadelige gevolgen van die wijziging zoveel mogelijk te beperken (rov. 3.26);
- vaststaat dat partijen veelvuldig hebben overlegd om tot nadere afspraken te komen, maar zij niet tot overeenstemming zijn gekomen; gelet op het feit dat er sprake is geweest van behoorlijk overleg acht het hof het redelijk de omstandigheid dat geen overeenstemming is bereikt aan beide partijen gelijkelijk toe te rekenen, zodat van een toerekenbare tekortkoming van de gemeente geen sprake is (rov. 3.27 en 3.28);
- dat geen overeenstemming is bereikt, betekent niet dat de vordering van de gemeente op [de vennootschap 1] in het geheel niet opeisbaar is; [de vennootschap 1] was zich er zelf van bewust dat er betalingen aan de gemeente moesten worden verricht, zie haar bij brief van 8 juni 2011 gedane voorstel tot betaling van een substantieel bedrag van € 2.216.520; dat dit aanbod later is ingetrokken laat onverlet dat voor [de vennootschap 1] duidelijk was dat er gelet op de notariële transporten in ieder geval enig bedrag aan de gemeente betaald moest worden en in de gegeven omstandigheden is een beroep op algehele opschorting in strijd met de redelijkheid en billijkheid (rov. 3.27);
- vaststaat dat [de vennootschap 1] de gemeente dient te betalen, maar nu partijen niet tot nadere betalingsafspraken zijn gekomen, staat de hoogte van dit bedrag niet vast; het hof begrijpt de vordering van de gemeente aldus dat de rechter bepaalt welk bedrag moet worden betaald en op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst is het hof van oordeel dat dit bedrag naar redelijkheid en billijkheid moet worden vastgesteld (rov. 3.29);
- om dit bedrag te kunnen bepalen heeft het hof behoefte aan nader informatie en daartoe is de zaak naar de rol verwezen voor memorie na tussenarrest (rov. 3.30 en 3.31).