ECLI:NL:GHSHE:2021:1190

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
200.226.178_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een realisatieovereenkomst door de gemeente Sittard-Geleen tegen projectontwikkelaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vordering van de gemeente Sittard-Geleen tegen een projectontwikkelaar. De gemeente vorderde nakoming van een realisatieovereenkomst die in 2001 was gesloten. De projectontwikkelaar, aangeduid als [de vennootschap 1], verweerde zich tegen deze vordering en stelde in reconventie een aantal verklaringen van recht te vorderen. Het hof heeft in zijn arrest van 19 mei 2020 al geoordeeld dat de gemeente recht heeft op nakoming van de overeenkomst, maar de hoogte van het te betalen bedrag was nog niet vastgesteld. In het huidige arrest heeft het hof de vordering van de gemeente tot nakoming van de realisatieovereenkomst toegewezen en de projectontwikkelaar veroordeeld tot betaling van € 2.242.903,20, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof oordeelde dat de projectontwikkelaar onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om te concluderen dat er sprake was van betalingsonwil of bestuurdersaansprakelijkheid. De gemeente had in haar memorie na tussenarrest voldoende onderbouwd dat de projectontwikkelaar aan haar verplichtingen moest voldoen. Het hof heeft ook geoordeeld dat de vorderingen van de gemeente jegens andere geïntimeerden zijn afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor misbruik van identiteitsverschil of groepsaansprakelijkheid. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.226.178/01
arrest van 20 april 2021
in de zaak van
Gemeente Sittard-Geleen,
gevestigd te Sittard,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de gemeente,
advocaat: mr. J.D.E. van den Heuvel te Venlo,
tegen

1.[de vennootschap 1] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[de vennootschap 2] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[de vennootschap 3] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4.
[geïntimeerde 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
5.
[Vastgoed 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
6.
[Beheer] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
7.
[Vastgoed Ontwikkeling] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
8.
[de Holding 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
9.
[geïntimeerde 2] ,
wonende te [woonplaats] , België,
10.
[de vennootschap 4] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
11.
[geïntimeerde 3] ,
wonende te [woonplaats] , België,
12.
[de Holding 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
13.
[geïntimeerde 4] ,
wonende te [woonplaats] , België,
14.
[geïntimeerde 5] ,
wonende te [woonplaats] , België,
15.
[geïntimeerde 6] ,
wonende te [woonplaats] ,

16.[de vennootschap 5] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
17.
[de Holding 3] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
18.
[geïntimeerde 7] ,
wonende te [woonplaats] ,
19.
[Vastgoed 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
20.
[de vennootschap 6] ,
Gevestigd te [vestigingsplaats] ,
21.
[geïntimeerde 8] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerden] dan wel geïntimeerde sub 1 aan te duiden als [de vennootschap 1] en geïntimeerde sub 2 als [de vennootschap 2] en de overige geïntimeerden ieder afzonderlijk met hun (verkorte) naam of met hun nummer,
advocaat: mr. M. van Sintmaartensdijk te Maastricht,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 19 mei 2020 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer C/03/192707 / HA ZA 14-349 gewezen vonnis van 29 maart 2017.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 19 mei 2020;
  • de memorie na tussenarrest van de gemeente (met producties 134 t/m 140);
  • de memorie na tussenarrest van [geïntimeerden] . (met producties A12 t/m A22);
  • akte uitlaten aan de zijde van de gemeente.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
Het tussenarrest van 19 mei 2020
6.1.
Inzet van de procedure in hoger beroep is in de kern de vordering van de gemeente tot nakoming van de met [de vennootschap 1] in 2001 gesloten realisatieovereenkomst. [de vennootschap 1] heeft zich daartegen verweerd en in het verlengde daarvan in reconventie een aantal verklaringen van recht gevorderd (zie voor de weergave daarvan r.o. 3.4 van het arrest).
De primair gevorderde verklaringen van recht van [de vennootschap 1] , te weten dat:
de realisatieovereenkomst is ontbonden in 2004;
de uit de ontbinding voortvloeiende ongedaanmakingsverplichtingen zijn verjaard;
de aanvullende schadevorderingen over en weer zijn verjaard,
zijn door het hof in rov. 3.15 t/m 3.18 afgewezen.
Ook de subsidiair gevorderde verklaringen van recht zijn afgewezen (zie rov. 3.27 en 3.28).
Het hof heeft verder ten aanzien van de primair en subsidiair onder a gevorderde verklaring van recht weliswaar geoordeeld dat de door gemeente onder [geïntimeerde 1] en/of [de vennootschap 3] gelegde conservatoire beslagen onrechtmatig zijn (rov. 3.12), maar de in dat verband onder b gevorderde verklaring van recht bij gebrek aan belang afgewezen. Dit omdat de daarbij eveneens gevorderde verwijzing naar de schadestaat niet toewijsbaar is nu de schade in het geheel niet aannemelijk is gemaakt (rov. 3.13).
De conclusie is dan ook dat de door [geïntimeerden] . in reconventie ingestelde vorderingen moeten worden afgewezen, met uitzondering van de vordering inzake de proceskostenveroordeling (primair en subsidiair sub c) waarop in dit hoger beroep nog niet is beslist.
Vordering gemeente tot nakoming realisatieovereenkomst jegens [de vennootschap 1]
6.2.
Het hof heeft in het arrest van 19 mei 2020 over de vordering tot nakoming van de realisatieovereenkomst (kort samengevat) de volgende beslissingen genomen:
- een redelijke uitleg van artikel 5.6 brengt mee dat de betalingsverplichting van [de vennootschap 1] eerst ontstaat op het moment van levering aan een individuele
eindgebruiker en niet in discussie is dat [de vennootschap 1] op een aantal momenten gronden en gebouwen heeft overgedragen aan kopers zoals door de gemeente gespecificeerd, zodat op die momenten de vordering van de gemeente opeisbaar is geworden (rov. 3.22);
- vaststaat dat de realisering van het project veel vertraging heeft opgelopen en het hof acht het redelijk de vertraging aan beide partijen gelijkelijk toe te rekenen, hetgeen aansluit bij artikel 4.3 van de overeenkomst waarin is bepaald dat bij wijziging van het bestemmingsplan (waaronder ook het stedenbouwkundig plan moet worden begrepen) beide partijen geen aanspraak kunnen maken op schadevergoeding; verder volgt uit de artikelen 4.3 en 4.4 dat het project voor rekening en risico van [de vennootschap 1] wordt uitgevoerd, hetgeen betekent dat voor zover door de financiële en economische crisis de uitgangspunten voor [de vennootschap 1] niet langer houdbaar zijn, dit voor haar rekening en risico komt (rov. 3.24);
- [de vennootschap 1] heeft uit de artikelen 2.1, 4.3 en 4.4 redelijkerwijs mogen begrijpen dat bij wijziging van het bij de overeenkomst behorende stedenbouwkundig plan partijen met elkaar in overleg treden om tot nadere afspraken te komen; dit is ook gebeurd toen partijen - na de keuze voor de tweede variant als voorzien in artikel 2.1 waarbij het aantal te bouwen woningen ten opzichte van het oorspronkelijke plan is verlaagd - op 25 oktober 2004 een compensatieovereenkomst hebben gesloten; deze overeenkomst ziet ook op de eerste verdunning (rov. 3.25);
- na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan op 29 augustus 2009 was er wederom sprake van een wijziging van het aantal te bouwen woningen, zodat de gemeente en [de vennootschap 1] daarover nadere afspraken dienden te maken en zich bij het overleg zouden inspannen om de nadelige gevolgen van die wijziging zoveel mogelijk te beperken (rov. 3.26);
- vaststaat dat partijen veelvuldig hebben overlegd om tot nadere afspraken te komen, maar zij niet tot overeenstemming zijn gekomen; gelet op het feit dat er sprake is geweest van behoorlijk overleg acht het hof het redelijk de omstandigheid dat geen overeenstemming is bereikt aan beide partijen gelijkelijk toe te rekenen, zodat van een toerekenbare tekortkoming van de gemeente geen sprake is (rov. 3.27 en 3.28);
- dat geen overeenstemming is bereikt, betekent niet dat de vordering van de gemeente op [de vennootschap 1] in het geheel niet opeisbaar is; [de vennootschap 1] was zich er zelf van bewust dat er betalingen aan de gemeente moesten worden verricht, zie haar bij brief van 8 juni 2011 gedane voorstel tot betaling van een substantieel bedrag van € 2.216.520; dat dit aanbod later is ingetrokken laat onverlet dat voor [de vennootschap 1] duidelijk was dat er gelet op de notariële transporten in ieder geval enig bedrag aan de gemeente betaald moest worden en in de gegeven omstandigheden is een beroep op algehele opschorting in strijd met de redelijkheid en billijkheid (rov. 3.27);
- vaststaat dat [de vennootschap 1] de gemeente dient te betalen, maar nu partijen niet tot nadere betalingsafspraken zijn gekomen, staat de hoogte van dit bedrag niet vast; het hof begrijpt de vordering van de gemeente aldus dat de rechter bepaalt welk bedrag moet worden betaald en op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst is het hof van oordeel dat dit bedrag naar redelijkheid en billijkheid moet worden vastgesteld (rov. 3.29);
- om dit bedrag te kunnen bepalen heeft het hof behoefte aan nader informatie en daartoe is de zaak naar de rol verwezen voor memorie na tussenarrest (rov. 3.30 en 3.31).
6.3.
In rov. 3.31 heeft het hof voor alle duidelijkheid aangegeven wat [de vennootschap 1] en de gemeente in deze memorie dienen toe te lichten, te weten:
A i) van welk aantal woningen (uitgesplitst naar huurappartementen, koopappartementen en bouwkavels) in het stedenbouwkundig plan bij de realisatieovereenkomst is uitgegaan,
ii) van welk aantal woningen (uitgesplitst naar huurappartementen, koopappartementen en bouwkavels) bij de uitwerking van [de vennootschap 1] van het alternatief als voorzien in artikel 2.1 van de overeenkomst en dat (mede) heeft geleid tot de compensatieovereenkomst is uitgegaan en wat daarvan de financiële consequenties zijn geweest, en
iii) van welk aantal woningen (uitgesplitst naar huurappartementen, koopappartementen en bouwkavels) in het uiteindelijk aangenomen bestemmingsplan is uitgegaan en wat daarvan de financiële consequenties zijn geweest;
B in hoeverre de verkoop van het Vixia-gebouw tot verdunning heeft geleid;
C tot welke (financiële) consequenties de wijziging van het aantal huurappartementen in het gebouw Zuydstaete heeft geleid;
D welke onderdelen van het bestemmingsplan nog niet zijn ontwikkeld.
6.4.
De gemeente heeft in haar memorie na tussenarrest (kort samengevat) de vragen A t/m D als volgt beantwoord.
6.4.1.
A (i) aantal woningen in stedenbouwkundig plan bij realisatieovereenkomst
In totaal is bij het stedenbouwkundig plan uitgegaan van 89 woningen/eenheden, die als volgt zijn verdeeld over een Noordelijk deel, Midden deel en Zuidelijk deel:
Noordelijk DeelAantal m2
Vrijstaand geschakelde koopwoningen: 13 6881
Rij(stads)woningen 6 1500
Hoekkavel 1 1005
Midden Deel
Koopappartementen (hof: blok C) 18 n.v.t.
Zuidelijk Deel
Huurappartementen 30 n.v.t.
Vrijstaande woningen 17 5656
Half vrijstaande woningen 4 1000
6.4.2.
A (ii) aantal woningen in alternatief 2.1/compensatieovereenkomst
De gemeente heeft aan de hand van bij de memorie (wederom) overgelegde producties de wijzigingen toegelicht (prod. 135 a t/m n). Daarbij heeft de gemeente opgemerkt dat het dienstengebouw uit de exploitatie is genomen en dat in dat verband de door [de vennootschap 1] te betalen vergoeding is verminderd met fl. 220.000. Het hof verwijst naar rov. 3.1.11 van het tussenarrest. Verder wijst de gemeente erop dat het Vixia gebouw gehandhaafd blijft, hetgeen leidt tot 8 koopwoningen minder in Noord. De wijzingen als gevolg van de keuze voor het alternatieve plan leiden tot de volgende indeling, zo begrijpt het hof:
Noordelijk DeelAantal
Vrijstaand geschakelde woningen 8
Koopappartementen 10
Hoekkavel 1
Midden Deel
Koopappartementen (hof: blok C) 12
Zuidelijk Deel
Huurappartementen 30
Vrijstaande woningen 16
Half vrijstaande woningen 0
6.4.3.
A (iii) aantal woningen in het uiteindelijk aangenomen bestemmingsplan
Noordelijk DeelAantal
Vrijstaand geschakelde koopwoningen: 5
Koopappartementen 10
Hoekkavel 1
Midden Deel
Koopappartementen (hof: blok C) 14
Zuidelijk Deel
Huurappartementen 43
Vrijstaande woningen 16
Half vrijstaande woningen 0
Totaal 87
6.4.4.
De gemeente heeft tevens een “Totaaloverzicht Verdunningsschade/resp. opbrengst” overgelegd (prod. 137). Dat is als volgt toegelicht.
Wat betreft de huurappartementen in het zuidelijk deel voorzag de realisatieovereenkomst in 30 appartementen, het bestemmingsplan voorzag in maximaal 43 appartementen, terwijl [de vennootschap 1] 41 appartementen heeft gerealiseerd. De door [de vennootschap 1] te halen marge bedraagt € 12.756 per eenheid, dus is er een extra bedrag gerealiseerd van in totaal € 140.316 (11 x €12.756). Ten aanzien van de koopappartementen in het middendeel is het aantal eenheden uiteindelijk met 4 verdund en dit leidt tot een tekort van € 100.000 uitgaande van een marge van € 25.000 per appartement. In het noordelijk deel was in de realisatieovereenkomst voorzien in een zestal rij(stads)woningen, in het alternatief plan zijn deze vervallen, maar is voorzien in een appartementsgebouw met 10 koopappartementen.
De verdunningsopbrengst daarvan bedraagt 8 x € 25.000, dus € 200.000, aldus de gemeente.
De vragen A (i) t/m (iii) leiden volgens de gemeente tot de tussenconclusie dat [de vennootschap 1] per saldo een meeropbrengst heeft van € 240.316.
6.4.5.
De gemeente wijst er onder (iv) van haar memorie nog op dat in de realisatieovereenkomst was voorzien in een ‘slinger’ van 13 vrijstaand geschakelde woningen en dat in het alternatieve plan daarvan is afgezien. In verband met het behoud van het Vixiagebouw vervielen 5 van deze woningen en omdat dit volgens het hof (zie rov. 3.30 van het tussenarrest) voor rekening en risico komt van [de vennootschap 1] , betekent dit dat er ten opzichte van de realisatieovereenkomst 8 woningen minder worden gerealiseerd. Uitgaande van een marge van € 60.000 naar huidig prijspeil (hof: zie rov. 3.29) bedraagt de minderopbrengst € 480.000 (8 x € 60.000).
Voorts merkt de gemeente onder (v) van haar memorie op dat de 6 rij(stads)woningen in het alternatieve plan zijn vervangen door een appartementencomplex. Volgens de gemeente had [de vennootschap 1] naar huidig prijspeil voor die woningen een marge kunnen realiseren van
€ 40.000, hetgeen resulteert in een minder opbrengst van € 240.000. De gemeente wijst er tevens op dat hier een gronduitgifte tegenover staat die resulteert in een substantiële meeropbrengst (hof: € 200.000; zie rov. 6.4.4).
Verder stelt de gemeente onder (vi) dat de in realisatieovereenkomst voorziene hoekkavel in het gewijzigde plan is gehandhaafd en dat er vanwege de wijziging van de ‘slinger’ vier kavels geschakelde woningen bij zijn gekomen ofwel 3500 m2, hetgeen resulteert in een extra opbrengst van € 350.000 (3500 x € 100).
Daarnaast gaat de gemeente onder (vii) en (viii) in op de vrijstaande woningen in het zuidelijk deel. In de realisatieovereenkomst was voorzien in 17 vrijstaande woningen en bedroeg de uitgeefbare grond 5656 m2. In het alternatieve plan zijn het 16 vrijstaande woningen geworden maar door het vervallen van de 4 half vrijstaande woningen is de uitgeefbare grond toegenomen met 1000 m2 tot 6656 m2. De extra opbrengst bedraagt daarom €100.000, maar het vervallen van de 4 half vrijstaande woningen leidt tot een minderopbrengst van € 200.000.
Hetgeen onder (iv) t/m (viii) is gesteld, resulteert in een minderopbrengst van € 470.000.
Uit het ‘totaaloverzicht verdunningsschade/resp. opbrengst’ blijkt, aldus de gemeente, van een minderopbrengst voor [de vennootschap 1] ten gevolge van de verdunning van € 229.684.
6.4.6.
De gemeente merkt evenwel op dat daarbij geen rekening is gehouden met de door [de vennootschap 1] genoten voordelen:
a. de ontvangen compensatievergoeding van € 300.000 (hof: bij arrest van dit hof van 16 april 2019 is compensatievergoeding vastgesteld op € 200.000; naar het hof begrijpt, is het door de gemeente teveel betaalde bedrag van € 100.000 door [de vennootschap 1] nog niet terugbetaald);
b. de verkoopopbrengst van het Vixiagebouw ad € 1.250.000;
c. de huuropbrengsten van het Vixiagebouw van ca € 50.000;
d. besparing op de sloopkosten van het Vixiagebouw;
e. besparing op de geraamde asbestkosten van het Vixiagebouw;
f. besparing van de projectkosten inzake de Vixia grond;
g. de in 2005 ontvangen verkoopopbrengst van de grond Zuydstaete ad € 1.044.000;
h. het feit dat reeds in 2005 genoemde substantiële opbrengsten werden genoten en niet pas na vaststelling van het bestemmingsplan in 2008 en de in bijlage 4B voorziene betalingsmomenten.
De gemeente komt vervolgens tot de (eind)conclusie dat [de vennootschap 1] per saldo geen “verdunningsschade” heeft geleden, maar dat de wijziging van het plan heeft geleid tot een substantieel hogere opbrengst dan waarvan bij de realisatieovereenkomst is uitgegaan.
6.4.7.
B: in hoeverre heeft de verkoop van het Vixia gebouw tot verdunning geleid
De verkoop van het Vixiagebouw heeft ertoe geleid dat 5 eenheden geschakelde woningen zijn vervallen, hetgeen resulteert in een minderopbrengst van 5 x € 60.000, dus € 300.000. De gemeente wijst er evenwel op dat het Vixiagebouw is verkocht voor € 1.250.000, zodat sprake is van een voordeel van € 950.000.
6.4.8.
C: tot welke (financiële) consequenties heeft de wijziging van het aantal huurappartementen in het gebouw Zuydstaete geleid
Gelet op het feit dat er 11 extra eenheden zijn gerealiseerd (hof: 41 in plaats de oorspronkelijke voorziene 30 huurappartementen) bedraagt de door [de vennootschap 1] gerealiseerde marge € 12.756. De verkoopopbrengst van het gebouw was 1.044.000, waardoor [de vennootschap 1] een marge heeft gerealiseerd van € 523.000.
6.4.9.
D: welke onderdelen van het bestemmingsplan zijn nog niet ontwikkeld
Wat het Noordelijk Deel betreft zijn de percelen [perceel 1] en [perceel 2] nog niet door de gemeente aan [de vennootschap 1] geleverd en nog niet feitelijke bebouwd. Het appartementencomplex B, de hoekkavel en de overige vier woningen moeten nog ontwikkeld en gebouwd worden.
De grond van appartementengebouw C in het Midden Deel is door [de vennootschap 1] verkocht. Het perceel is nog niet ontwikkeld maar inmiddels is er door een derde partij een vergunningsaanvraag ingediend voor 18 tot 22 koopappartementen, hetgeen binnen het bestemmingsplan mogelijk is.
Het Zuidelijk deel is ontwikkeld. [de vennootschap 1] heeft de verplichting dit bouwrijp te maken maar weigert dit ondanks diverse verzoeken en sommaties van de gemeente.
6.4.10.
De gemeente is voorts in haar memorie ingegaan op de memorie na tussenarrest van [de vennootschap 1] . Het hof gaat daar hierna voor zover relevant bij de beoordeling op in.
6.5.
[de vennootschap 1] heeft de door het hof gestelde vragen als volgt beantwoord.
6.5.1.
A (i)
Wat betreft de situatie ten tijde van de realisatieovereenkomst gaat [de vennootschap 1] van dezelfde aantallen eenheden woningen uit als de gemeente, zij het dat [de vennootschap 1] in haar overzicht nog wel het dienstencentrum vermeldt. Haar overzicht van de hoeveelheden in het stedenbouwkundig plan (kennelijk is bedoeld het bij de realisatieovereenkomst behorend stedenbouwkundig plan) ziet er als volgt uit:
  • huurappartementen 30
  • dienstencentrum 1
  • koopappartementen 18
  • vrijstaande woningen 30
  • hoekkavel [adres 7] 1
  • stadswoningen 6
  • half vrijstaande woningen 4
6.5.2.
A (ii)
[de vennootschap 1] volstaat ten aanzien van de situatie na de keuze voor het alternatief plan met betrekking tot de aantallen woningen met herhaling van haar stelling dat het aantal koopwoningen wordt verminderd van 60 naar 44. Naar het hof begrijpt berust het getal 60 op een vergissing en moet dit 59 zijn. [de vennootschap 1] merkt verder op dat de bij de realisatieovereenkomst behorende planning door haar in acht is genomen, maar dat de RO-procedures door de gemeente in 2004 nog niet eens waren gestart, hetgeen aan de kant van [de vennootschap 1] heeft geleid tot aanzienlijke kosten. Zij verwijst naar haar projectadministratie, waaruit per 31 december 2004 blijkt van een (voorlopig) tekort van € 3.927.576. [de vennootschap 1] merkt verder op dat zij met mogelijke vertragingen, ontstaan door zienswijzen, bezwaren en beroepsprocedures rekening mocht houden, maar dat in dit geval de gemeente heeft stilgezeten, hetgeen niet voor rekening van [de vennootschap 1] komt. Zij hield zich aan de planning, de gemeente niet. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan in 2009 (hof: in 2008 is het plan vastgesteld, in 2009 was het onherroepelijk) bedroeg het (voorlopig) tekort € 5.749.409.
6.5.3.
A (iii)
[de vennootschap 1] omschrijft de uit het huidige bestemmingsplan volgende bebouwing als volgt:
  • 22 koopwoningen (inclusief Noordelijk deel)
  • 22 koopappartementen
  • 41 huurappartementen.
[de vennootschap 1] herhaalt haar eerder gememoreerde standpunt dat uitsluitend de tweede variant budgettair neutraal zou zijn en verwijst naar de realisatieovereenkomst (hof: zie rov. 3.1.4 van het tussenarrest). Afspraken/een overeenkomst over een derde variant zijn/is niet tot stand gekomen. [de vennootschap 1] wijst erop dat zij in 2013 heeft getracht om tot een minnelijke oplossing te komen. Het (voorlopig) tekort per 31 december 2013 bedroeg € 5.808.844 en is per augustus 2020 opgelopen tot (voorlopig) € 8.444.373.
6.5.4.
B: verkoop Vixia-gebouw
Volgens [de vennootschap 1] waren op het terrein van het Vixia-gebouw twee kavels (vrijstaand geschakelde woningen) gepland en zijn partijen een grondprijs overeengekomen van € 225 per m2. De grond is verkocht voor € 561.875 en de notariële levering heeft plaatsgevonden per 25 november 2005.
6.5.5.
C: verkoop aan Wonen Limburg
Het oorspronkelijke bestemmingsplan voorzag in 30 appartementen en na aanpassing van de plannen zijn 41 appartementen verkocht. 25% van de verkoopsom is voor de verticale exploitatie en 75% van de verkoopsom komt ten goede aan [de vennootschap 1] . Er is een bedrag van € 814.875 in de horizontale exploitatie opgenomen als opbrengst, terwijl dat oorspronkelijk een bedrag van € 545.536 betrof.
6.5.6.
D: welke onderdelen van het bestemmingsplan zijn nog niet ontwikkeld?
Het Noordelijk deel is bouwrijp gemaakt maar nog altijd niet geleverd door de gemeente aan [de vennootschap 1] . Na levering zouden op het Noordelijk deel nog 4 vrijstaande woningen en een appartementencomplex bestaande uit 10 appartementen kunnen worden gerealiseerd.
Verder moet volgens [de vennootschap 1] de volledige bovenbouw nog worden gerealiseerd met uitzondering van de infra rondom de school en het klooster. Die is aangebracht in 2002 in opdracht en voor rekening van [de vennootschap 1] . Het (voorlopig) tekort per 31 december 2025 (de geprognostiseerde einddatum) bedraagt naar schatting € 9.591.513.
6.5.7.
Ook [de vennootschap 1] heeft in haar memorie gereageerd op de door de gemeente in haar memorie ingenomen stellingen. Zij betwist, kort gezegd, de stellingen van de gemeente.
Het hof gaat daar hierna bij de beoordeling voor zover relevant op in.
6.6.
Vooropgesteld wordt dat op grond van het tussenarrest vaststaat dat [de vennootschap 1] een bedrag aan de gemeente verschuldigd is. De vraag is alleen welk bedrag: het door de gemeente gevorderde bedrag van € 2.242.903,20 of in verband met aangebrachte wijzigingen in de bebouwingsmogelijkheden mogelijk een ander c.q. lager bedrag? Uit de rov. 3.29 en 3.30 van het tussenarrest volgt dat het hof om het door [de vennootschap 1] te betalen bedrag te kunnen vaststellen behoefte heeft aan nadere informatie van partijen over met name het verloop van de aangebrachte wijzigingen in de bebouwingsmogelijkheden ten opzichte van oorspronkelijke plan en de financiële (nadelige) gevolgen van die wijzigingen. Het hof is van oordeel dat de gemeente de door het hof gevraagde informatie op overzichtelijke wijze heeft verstrekt en deze tevens deugdelijk heeft onderbouwd met stukken. [de vennootschap 1] daarentegen is in haar memorie zo summier, dat haar reactie naar het oordeel van het hof niet als adequaat kan worden aangemerkt. Zo vermeldt [de vennootschap 1] , anders dan de gemeente, niet op overzichtelijke en gedetailleerde wijze wat het verloop van de wijzigingen is geweest. Evenmin legt [de vennootschap 1] uit wat de financiële consequenties zijn in de zin van de te realiseren (meer of minder) opbrengst/marge van de wijzigingen ten opzichte van het bij de overeenkomst behorende stedenbouwkundig plan. Het gaat daarbij niet alleen om de financiële gevolgen van wijzigingen in de aantallen of soorten te realiseren woningen, maar ook om de extra opbrengsten, zoals bijvoorbeeld van het Vixia-gebouw, die het gevolg zijn van wijzigingen ten opzichte van het oorspronkelijke plan. [de vennootschap 1] betwist wel de door de gemeente genoemde marges, maar zij verzuimt zelf mogelijke marges te vermelden en te onderbouwen, terwijl zij als ontwikkelaar bij uitstek de partij is die op dit punt over informatie zal beschikken. [de vennootschap 1] stelt verder dat alleen horizontale exploitatie tot een betalingsverplichting aan de gemeente leidt, maar dit standpunt kan niet worden gevolgd. In het tussenarrest heeft het hof namelijk geoordeeld dat het door [de vennootschap 1] te betalen bedrag naar redelijkheid en billijkheid moet worden vastgesteld en daarbij zijn alle omstandigheden, die het gevolg zijn van de wijzigingen ten opzichte van het oorspronkelijke plan, van belang. Naar de kern genomen volstaat [de vennootschap 1] ter onderbouwing van haar betwisting dat zij aan de gemeente enig bedrag verschuldigd is met het herhalen van haar stelling dat de gemeente jegens haar toerekenbaar tekort is geschoten en dus aansprakelijk is voor de door haar geleden schade. Het hof heeft daar in het tussenarrest van 19 mei 2020 al op beslist en verwijst voor de beknopte weergave daarvan naar rov. 6.2. Het hof gaat daarom aan deze (herhaalde) betwisting van [de vennootschap 1] voorbij. Genoemde beslissingen zijn bindende eindbeslissingen en het hof ziet geen reden daarop terug te komen, nog daargelaten dat [geïntimeerden] . daar niet om heeft verzocht. Het hof overweegt dat de bovenstaande beoordeling meebrengt dat de schade die [de vennootschap 1] in haar memorie na tussenarrest becijfert niet het gevolg is van c.q. in causaal verband staat met de wijzigingen ten opzichte van het oorspronkelijke plan, maar het gevolg is van het tijdsverloop tussen het oorspronkelijke plan en het bestemmingsplan van 2008 en de financiële crisis die zich in die periode heeft voorgedaan, als ook van mogelijke andere factoren. Uit het tussenarrest volgt echter dat geen van deze omstandigheden de betalingsverplichting van [de vennootschap 1] aan de gemeente doen verminderen.
6.7.
Aldus heeft [de vennootschap 1] de door de gemeente verstrekte en onderbouwde nadere informatie niet, althans onvoldoende betwist. Dit betekent dat daarmee niet is komen vast te staan dat de wijzigingen hebben geleid tot schade van [de vennootschap 1] . Om die reden is er geen reden het door [de vennootschap 1] aan de gemeente te betalen bedrag aan te passen. Daarom is het ook niet nodig de door partijen overgelegde projectadministratie te beoordelen.
De conclusie is dan ook dat de vordering van de gemeente tot nakoming van de realisatieovereenkomst onder 1 toewijsbaar is. [de vennootschap 1] wordt veroordeeld tot betaling aan de gemeente van € 2.242.903,20. De gevorderde rente is niet betwist en daarom toewijsbaar op de wijze zoals in het petitum van de memorie van grieven omschreven. Uit artikel 5.7 van de realisatieovereenkomst (zie rov. 3.1.4 van het tussenarrest) volgt dat [de vennootschap 1] een rentevergoeding moet voldoen ter hoogte van de wettelijke rente over de boekwaarde van de eigendommen van de gemeente vanaf de feitelijke levering tot aan het tijdstip van betaling. Partijen hebben geen debat gevoerd over de uitleg van het in de realisatieovereenkomst vermelde begrip ‘wettelijke rente’. Nu de realisatieovereenkomst is gesloten in oktober 2001 en artikel 6:119a BW slechts ziet op betalingsverplichtingen die voortvloeien uit overeenkomsten die zijn gesloten na 8 augustus 2002, zullen partijen redelijkerwijs het oog hebben gehad op de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW. Voor alle duidelijkheid: de gevorderde veroordeling tot betaling van de contractuele rente betreft dus steeds de wettelijke rente. Omwille van de duidelijkheid zal daarom in het dictum bij de vordering sub 1 [de vennootschap 1] enkel de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW worden vermeld.
In het verlengde van de vorderingen onder 1 zijn ook de vorderingen onder 2 van de gemeente jegens [de vennootschap 1] toewijsbaar.
Verzoek gemeente om alsnog te beslissen op gestelde betalingsonwil
6.8.1.
In het tussenarrest van 19 mei 2020 heeft het hof de vorderingen van de gemeente jegens [de vennootschap 3] (zie voor de weergave daarvan rov. 3.2.1. van dat arrest) evenals de vordering van de gemeente jegens de geïntimeerden 3 t/m 21 afgewezen. Daartoe heeft het hof (samengevat) overwogen dat de gemeente onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om te kunnen concluderen tot misbruik van identiteitsverschil door [de vennootschap 1] c.q. [de vennootschap 3] . Daarbij heeft het hof van belang geacht dat het binnen ondernemingen die zich bezig houden met projectontwikkeling geenszins ongebruikelijk is om een splitsing aan te brengen in de vennootschapsstructuur. Verder is gewezen op de tussen [de vennootschap 1] en [de vennootschap 3] gemaakte afspraak dat ingeval [de vennootschap 1] grond dient terug te leveren aan de gemeente [de vennootschap 3] daaraan medewerking zal verlenen en dat de gemeente aanspraak op nakoming van deze afspraak kan maken. Aldus kan niet worden gezegd dat sprake is van misbruik van identiteitsverschil noch dat de gemeente is benadeeld, met als gevolg dat [de vennootschap 3] niet op grond van vereenzelviging door de gemeente kan worden aangesproken. Nu het gestelde misbruik niet is gebleken, kan ook niet worden gezegd dat [de vennootschap 3] en de geïntimeerden sub 3 t/m 21 onrechtmatig hebben gehandeld. Dit betekent dat ook niet is voldaan aan de vereisten voor groepsaansprakelijkheid en faalt ook het beroep op de Actio Pauliana en ongerechtvaardigde verrijking.
De gemeente wijst er in haar memorie na tussenarrest (zie randnummer 7 a t/m n) op dat het hof in het tussenarrest geen oordeel heeft gegeven over de door de gemeente in de processtukken (nrs. 152 e.v. van de inleidende dagvaarding en nrs. 272 t/m 285 van conclusie van repliek in conventie ) gestelde zelfstandige grondslag dat de bestuurders en in het verlengde daarvan de indirect bestuurders jegens de gemeente onrechtmatig hebben gehandeld door [de vennootschap 1] respectievelijk [de vennootschap 3] niet in staat te stellen te voldoen aan hun opeisbare verplichtingen jegens de gemeente. De gemeente verzoekt het hof om daarover alsnog een oordeel te geven. [de vennootschap 1] betwist in haar memorie na tussenarrest dat het hof over deze grondslag geen oordeel heeft gegeven, maar dat is niet, althans niet geheel juist. Het hof is met de gemeente van oordeel dat het hof in rov. 3.9 t/m 3.11 van het tussenarrest niet, althans onvoldoende duidelijk, op de gestelde betalingsonwil van de direct en indirecte bestuurders heeft gerespondeerd. Het hof zal dat alsnog doen.
6.8.2.
De gemeente voert ter onderbouwing van de door haar gestelde betalingsonwil (kort gezegd) aan dat [de vennootschap 1] respectievelijk [de vennootschap 3] geen eigen vermogen hebben en bedrijfseconomisch en financieel volledig afhankelijk zijn hun aandeelhouders/bestuurders. De gemeente heeft bij brief van 22 januari 2013 [de vennootschap 1] gesommeerd tot nakoming van haar (financiële) verplichtingen en tevens haar bestuurders aansprakelijk gesteld. [de vennootschap 1] noch haar bestuurders hebben aan deze sommatie gevolg gegeven. Meermalen is aangegeven dat [de vennootschap 1] niet over de middelen beschikt om te voldoen aan haar contractuele verplichtingen en er is gewezen op de onontkoombaarheid van een faillissement van [de vennootschap 1] . Op grond daarvan concludeert de gemeente dat de bestuurders en/of aandeelhouders van [de vennootschap 1] alsmede de indirect bestuurders aansprakelijk zijn voor de door de gemeente geleden c.q. te lijden schade nu [de vennootschap 1] door hun toedoen dan wel nalaten haar contractuele verplichtingen niet nakomt, terwijl zij bovendien gezamenlijk dan wel ieder zelfstandig wel over meer dan voldoende financiële middelen beschikken. Hun handelen en/of nalaten kwalificeert als betalingsonwil en ieder treft een ernstig verwijt.
In haar memorie na tussenarrest heeft de gemeente nog toegevoegd dat de betalingsonwil ook blijkt uit het feit dat ondanks het tussenarrest waarin het hof heeft geoordeeld dat [de vennootschap 1] haar betalingsverplichting niet in het geheel kan opschorten, na een verzoek en een sommatie bij brief van 4 juni 2020 tot het doen van een voorschotbetaling van
€ 2.000.000, geen betaling is verricht en zelfs geen ander redelijk bedrag is betaald.
6.8.3.
[de vennootschap 1] betwist dat zij niet beschikt over middelen of vermogen om enig bedrag aan de gemeente te betalen. Ook betwist zij dat sprake is van betalingsonwil. Zij ontkent met klem onrechtmatig te hebben gehandeld en wijst er in dat verband op dat zij gebruik heeft gemaakt van haar wettelijke bevoegdheid om de betalingsverplichting op te schorten.
In reactie op de verwijzing van de gemeente naar het tussenarrest wat betreft het beroep op opschorting en de sommatie van de gemeente van 4 juni 2020 stelt [de vennootschap 1] in haar memorie dat het hof iets anders heeft overwogen, namelijk dat het beroep op algehele opschorting in de gegeven omstandigheden in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Daarnaast merkt [de vennootschap 1] op dat de hoogte van het te betalen bedrag nog niet vaststaat, dat de vordering nog niet toewijsbaar is en dat de hoogte van de vordering naar redelijkheid en billijkheid moet worden vastgesteld.
6.8.4.
Het hof overweegt als volgt.
De niet nader onderbouwde en door [de vennootschap 1] betwiste stelling dat [de vennootschap 1] voor haar financiering afhankelijk is van de financiële middelen, ter beschikking gesteld door haar aandeelhouders/bestuurders, is onvoldoende om te concluderen tot betalingsonwil. Het hof acht ook hier van belang dat de gebruikte constructie om binnen de onderneming c.q. vennootschapsstructuur een splitsing aan te brengen alleszins gebruikelijk is. Ook de omstandigheid dat [de vennootschap 1] noch haar aandeelhouders/bestuurders in 2013 aan de sommatie van de gemeente hebben voldaan is tegen de achtergrond van het (juridisch) geschil tussen de gemeente en [de vennootschap 1] over - onder meer - de opeisbaarheid van de betalingsverplichting van [de vennootschap 1] onvoldoende om te kunnen concluderen dat sprake is van betalingsonwil dan wel dat de aandeelhouders en/of bestuurders hebben bewerkstelligd dat [de vennootschap 1] niet aan haar contractuele verplichtingen zal voldoen.
Wat betreft het niet voldoen aan de recente sommatie van de gemeente in haar brief van 4 juni 2020 overweegt het hof dat in het tussenarrest geen veroordeling is uitgesproken jegens [de vennootschap 1] tot betaling van een geldsom. Het louter niet voldoen aan een sommatie is ontoereikend voor het oordeel dat sprake is van betalingsonwil. Voor het aannemen van bestuurdersaansprakelijkheid is allereerst noodzakelijk dat de gemeente voldoende concrete feiten en omstandigheden aanvoert die tot het oordeel kunnen leiden dat hetzij [de vennootschap 1] wel financiële middelen heeft maar deze niet zullen worden aangewend om de gemeente te betalen (betalingsonwil), hetzij dat [de vennootschap 1] financiële middelen tot haar beschikking heeft gehad maar dat deze door het bestuur op onjuiste gronden zijn besteed met als gevolg dat de gemeente niet zal kunnen worden betaald (bewerkstelligen van betalingsonmacht). Daartoe zijn de stellingen van de gemeente te algemeen, bezien in het licht van de aanspraak die de gemeente jegens [de vennootschap 1] en [de vennootschap 3] heeft (rov. 6.8.1.) en in het licht van de betwisting van [de vennootschap 1] dat zij geen financiële middelen meer heeft. Evenmin, tot slot, heeft de gemeente voldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die tot het oordeel kunnen leiden dat sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid vanwege gedragingen in een groep van rechtspersonen als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 11 september 2009 (ECLI:NL:HR:2009: BH4033; Comsys).
6.8.5.
De conclusie is dan ook dat de gemeente de gestelde betalingsonwil onvoldoende concreet heeft onderbouwd. Bij gebreke daarvan is de vordering op deze grondslag niet toewijsbaar. In het verlengde daarvan komt het hof evenmin toe aan een beoordeling van de gestelde persoonlijke ernstige verwijtbaarheid van de bestuurders, nog daargelaten dat de gemeente ook daarvoor onvoldoende concrete aanknopingspunten heeft gesteld.
Dit betekent dat de afwijzing van de vorderingen van de gemeente jegens de geïntimeerden 3 t/m 21, aangevuld met bovenstaande motivering, gehandhaafd blijft.
Teruglevering openbare gronden door [de vennootschap 1] aan de gemeente en levering percelen
[perceel 1] en [perceel 2] door de gemeente aan [de vennootschap 1]
6.8.6.
De gemeente heeft er verder in haar memorie na tussenarrest op gewezen dat hoewel het hof in rov. 3.38 heeft overwogen dat [de vennootschap 1] de openbare gronden dient terug te leveren aan de gemeente en dat het hof geen reden ziet om te betwijfelen dat [de vennootschap 1] in de persoon van [geïntimeerde 1] bereid zal zijn daaraan mee te werken, [de vennootschap 1] respectievelijk [geïntimeerde 1] ondanks uitdrukkelijk verzoek van de gemeente niet bereid is de openbare gronden terug te leveren, zolang de gemeente de percelen [perceel 1] en [perceel 2] niet heeft geleverd aan [de vennootschap 1] . De gemeente is daartoe zondermeer bereid als [de vennootschap 1] een reëel voorschotbedrag aan de gemeente voldoet. Ook op dit onderdeel blijkt dat de bestuurders niet mee willen werken, aldus de gemeente.
Het hof begrijpt dit aldus dat de gemeente het hof verzoekt alsnog een dwangsom aan de veroordeling te verbinden.
6.8.7.
[de vennootschap 1] heeft in reactie hierop opgemerkt dat zij in e-mails van 10 juni 2020 en 10 juli 2020 de gemeente heeft meegedeeld te zullen meewerken aan onbezwaard transport van de openbare gronden. Daarnaast heeft [de vennootschap 1] de gemeente verzocht om het Noordelijk deel – hof: de percelen [perceel 1] en [perceel 2] – te leveren, aan welke mededeling de gemeente geen gevolg heeft gegeven.
6.8.8.
Uit de wederzijdse stellingen blijkt dat er sprake is van een patstelling: [de vennootschap 1] werkt niet mee aan de teruglevering, ook al heeft het hof in het tussenarrest duidelijk geoordeeld dat zij daartoe verplicht is, en de gemeente komt haar eerdere toezegging om de percelen [perceel 1] en [perceel 2] te leveren niet na. Het hof ziet op grond van na het tussenarrest gebleken feiten, meer in het bijzonder de omstandigheid dat [de vennootschap 1] geen medewerking verleent aan teruglevering van de openbare gronden, anders dan in rov. 3.38 van dat tussenarrest is overwogen, thans aanleiding om aan de vordering sub 6 ten aanzien van de medewerking van [geïntimeerde 1] om de gronden onbezwaard terug te leveren een dwangsom te verbinden. Daarbij gaat het hof er tevens vanuit dat de gemeente haar toezegging tot levering van de percelen [perceel 1] en [perceel 2] eveneens gestand doet. Het komt het hof geraden voor dat partijen onderling afspreken dat ook de levering van de percelen [perceel 1] en [perceel 2] door dezelfde – door de gemeente aan te wijzen – notaris wordt voorbereid en dat vervolgens de notariële transporten tegelijkertijd worden uitgevoerd. Naar het oordeel van het hof levert de dwangsom voor [de vennootschap 1] een voldoende prikkel op om aan de veroordeling te voldoen.
De gemeente heeft in dit verband in hoger beroep bij wege van eisvermeerdering ook veroordeling van [de vennootschap 1] tot betaling van de door de notaris in rekening gebrachte maar vergeefs gemaakte kosten ad € 3.378,17 gevorderd. Het hof heeft daarop in het tussenarrest verzuimd te beslissen, maar gelet op het feit dat is geoordeeld dat [de vennootschap 1] tot
teruglevering verplicht was, is ook deze vordering toewijsbaar.
Resumé
6.9.
Dit alles leidt ertoe dat het vonnis van de rechtbank in conventie moet worden vernietigd en dat opnieuw rechtdoende de vorderingen van de gemeente onder 1, 2, 4 en 5 - uitgaande van de nummering in hoger beroep – jegens [de vennootschap 1] worden toegewezen, maar jegens [de vennootschap 3] afgewezen. Ook de vordering onder 3 jegens de geïntimeerden 3 t/m 21 wordt afgewezen. De voor het eerst in hoger beroep jegens [geïntimeerde 1] ingestelde vordering (genummerd als vordering 6) is toewijsbaar. Dit betekent dat partijen over en weer in het gelijk c.q. ongelijk zijn gesteld en om die reden worden de proceskosten van de eerste aanleg in de conventie gecompenseerd. Het vonnis voor zover gewezen in reconventie kan worden bekrachtigd, maar niet voor wat betreft de proceskostenveroordeling. In reconventie is alleen de vordering tot opheffing van de beslagen door de rechtbank terecht toegewezen, zijn de overige vorderingen afgewezen en zijn de proceskosten gecompenseerd. [de vennootschap 1] , [de vennootschap 3] , [de vennootschap 3] en [geïntimeerde 1] zullen als in reconventie grotendeels in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten van de eerste aanleg in reconventie. Overigens is de vordering tot opheffing van de beslagen in hoger beroep terecht niet herhaald. Vaststaat namelijk dat de beslagen door de gemeente zijn opgeheven.
Het hof zal omwille van de duidelijkheid het vonnis zowel in conventie als reconventie vernietigen en opnieuw rechtdoende beslissen zoals in het tussenarrest van 19 mei 2020 en in dit arrest is overwogen.
6.10.
Wat de proceskosten in het principaal hoger beroep betreft, is het hof van oordeel dat partijen over en weer in het gelijk c.q. ongelijk zijn gesteld. Om die reden worden de proceskosten gecompenseerd. In incidenteel appel worden [geïntimeerden] . als in het ongelijk gestelde partijen veroordeeld in de proceskosten.

7.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt het vonnis van 29 maart 2017 en,
opnieuw rechtdoende:
in conventie:
in de zaak jegens [de vennootschap 1]:
veroordeelt [de vennootschap 1] tot betaling aan de gemeente tegen behoorlijk bewijs van kwijting van het bedrag van € 2.442.903,20 (zegge: twee miljoen vierhonderd tweeën veertig duizend negenhonderddrie euro en twintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag ad € 2.442.903,20 vanaf 1 november 2004 tot aan de dag der algehele voldoening, over:
de transactie Mondriaan:
de hoofdsom van € 367.560,00 vanaf 4 oktober 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
de vanaf 4 oktober 2013 verschuldigde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW tot aan de dag der algehele voldoening;
de transactie ZuydStaete:
de hoofdsom van € 381.175,00 vanaf 6 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
de vanaf 6 januari 2011 verschuldigde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW tot aan de dag der algehele voldoening;
de transactie [naam 1] (22 november 2010):
de hoofdsom van € 58.197,00 vanaf 22 november 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
de per 22 november 2010 verschuldigde wettelijke rente van € 23.325,61 tot aan de dag der algehele voldoening;
de vanaf 22 november 2010 verschuldigde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW tot aan de dag der algehele voldoening;
de transactie [naam 3] (13 december 2010):
de hoofdsom van € 55.379,04 vanaf 13 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
de per 13 december 2010 verschuldigde wettelijke rente van € 22.291,73 tot aan de dag der algehele voldoening;
de vanaf 13 december 2010 verschuldigde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW tot aan de dag der algehele voldoening;
de transactie [naam 2] (1 juni 2011):
de hoofdsom van € 70.449,00 vanaf 1 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
de per 1 juni 2011 verschuldigde wettelijke rente van € 29.342,22 tot aan de dag der algehele voldoening;
de vanaf 1 juni 2011 verschuldigde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW tot aan de dag der algehele voldoening;
de transactie [Vastgoed 1] C.V. (4 oktober 2013):
de hoofdsom van € 612.477,48 vanaf 4 oktober 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
de per 4 oktober 2013 verschuldigde wettelijke rente van € 304.268,44 tot aan de dag der algehele voldoening;
de vanaf 4 oktober 2013 verschuldigde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW tot aan de dag der algehele voldoening;
de transactie [Vastgoed 3] (4 oktober 2013):
de hoofdsom van € 613.335,12 vanaf 4 oktober 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
de per 4 oktober 2013 verschuldigde wettelijke rente van € 304.964,50 tot aan de dag der algehele voldoening;
de vanaf 4 oktober 2013 verschuldigde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW tot aan de dag der algehele voldoening;
gebiedt [de vennootschap 1] om binnen 14 dagen na het verlijden van de notariële transportakte aan de individuele koper en/of ingebruikname ten behoeve van de eigen ontwikkeling van nog uit te geven m2 grond tot een maximum van 2039 m2, de gemeente hiervan schriftelijk en onder opgave van de uit gegeven m2 in kennis te stellen, zulks op straffe van verbeurte van een hoofdelijk aan de gemeente te verbeuren dwangsom van € 1.000,00 per dag dat [de vennootschap 1] nalaat aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 200.000,00;
veroordeelt [de vennootschap 1] tot betaling van een bedrag van € 122,52 maal de nog uit te geven en met de gemeente af te rekenen m2 grond tot een maximaal aantal van 2.039 m2 grond, aan de gemeente te voldoen, en zodra [de vennootschap 1] grond uitgeeft bij ingebruikname ten behoeve van de eigen ontwikkeling door [de vennootschap 1] , en/of op het moment dat de akte van transport naar de individuele koper wordt verleden door de in deze bevoegde notaris of anderszins op verzoek van [de vennootschap 1] op voorwaarde dat de gemeente hiermee instemt, te vermeerderen met de op dat moment over de uit te geven grond verschuldigde wettelijke rente vanaf 10 september 2002 tot aan de dag er algehele voldoening;
veroordeelt [de vennootschap 1] tot betaling aan de gemeente van een bedrag van € 3.378,17, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 29 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [de vennootschap 1] om binnen 14 dagen na betekening van dit arrest op eerste verzoek van de door de gemeente op kosten van [de vennootschap 1] in te schakelen notaris, op door de notaris genoemde dag en tijdstip, onvoorwaardelijk medewerking te verlenen aan de levering vrij op naam van de navolgende registergoederen aan de gemeente in volle en onbezwaarde eigendom tegen betaling door de gemeente van een bedrag van € 0,45:
kadastraal object [object 1] , grootte 4 a 25 ca [adres 1] [plaats] , Parken-Plantsoenen; en
kadastraal object [object 2] , grootte 44 a 25 ca [adres 2] [plaats] , Parken- Plantsoenen; en
kadastraal object [object 3] , grootte 66 ca [adres 3] [plaats] , Parken- Plantsoenen; en
kadastraal object [object 4] , grootte 8 ca [adres 4] [plaats] , Parken- Plantsoenen; en
kadastraal object [object 5] , grootte 3 a 35 ca [adres 5] [plaats] , Parken- Plantsoenen; en
kadastraal object [object 6] , grootte 3 a 85 ca [adres 6] [plaats] , Parken- Plantsoenen,
en met bepaling dat indien [de vennootschap 1] aan deze veroordeling niet voldoet dit arrest in de plaats treedt van haar handtekening onder de leveringsakte(s) zodat de levering zal plaatsvinden door inschrijving van dit arrest samen met de notariële akte(s) in de daartoe bestemde openbare registers;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de zaak jegens [de vennootschap 3] :
wijst het (onder 1,2, 4 en 5) gevorderde af;
in de zaken jegens geïntimeerden sub 3 t/m 21:
wijst het (onder 3) gevorderde af;
in de zaak jegens [geïntimeerde 1]:
veroordeelt [geïntimeerde 1] om binnen twee dagen na schriftelijke mededeling van de door de gemeente in te schakelen notaris dat de levering door [de vennootschap 1] van de openbare gronden aan de gemeente wordt voorbereid, zowel het aandeelhouders- als het bestuursbesluit in [de Holding 4] te nemen, om afstand te doen van het door [de Holding 4] op de terug te leveren openbare gronden gevestigde recht van hypotheek en op kosten van [de Holding 4] de notaris te machtigen om het recht van hypotheek in de openbare register door te halen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat hij nalaat aan de veroordeling te voldoen, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 100.000,00;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie (in de zaken van [de vennootschap 1] , [de vennootschap 3] , [de vennootschap 3] en [geïntimeerde 1] ):
wijst de vorderingen onder primair a t/m c en de vorderingen onder primair en subsidiair a en b af;
in conventie en reconventie:
compenseert de proceskosten van de eerste aanleg in de conventie, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
veroordeelt [de vennootschap 1] , [de vennootschap 3] , [de vennootschap 3] en [geïntimeerde 1] in de proceskosten van de eerste aanleg in de reconventie en begroot deze kosten tot op heden aan de zijde van de gemeente op € 452,00 aan salaris advocaat;
compenseert de proceskosten van het principaal appel in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
veroordeelt [geïntimeerden] . in de proceskosten van het incidenteel hoger beroep en begroot die kosten aan de zijde van de gemeente tot aan de dag van de uitspraak op € 8.557,50 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW indien deze kosten niet binnen veertien dagen na datum arrest zijn voldaan tot aan de dag der algehele voldoening en vermeerderd met de nakosten ter hoogte van € 131,00 zonder betekening dan wel, indien betekening plaatsvindt ter hoogte van € 199,00;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, P.W.A. van Geloven en J.M.W. Werker en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 april 2021.
griffier rolraadsheer