In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep over de begroting van schade als gevolg van de schending van het voorkeursrecht van een huurder voor een bedrijfsruimte. De zaak is een vervolg op eerdere arresten en tussenvonnissen, waarbij de hoogte van de schade centraal staat. De appellante, vertegenwoordigd door mr. W.G.M. [geïntimeerde], heeft de zaak aangespannen tegen de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. J.A. Vermeeren. De procedure is gestart naar aanleiding van een tussenvonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 29 juni 2016 is gewezen.
Tijdens de procedure hebben beide partijen hun standpunten over de schadebegroting naar voren gebracht. De geïntimeerde heeft een schadebegroting overgelegd, opgesteld door zijn accountant, die de hogere exploitatiekosten bij huur in plaats van eigendom voor het winkelpand heeft begroot op € 656.537. De appellante heeft deze begroting bestreden en kritiek geuit op het deskundigenbericht van de accountant van de geïntimeerde. Het hof heeft in eerdere arresten al beslissingen genomen over andere kwesties, maar de hoogte van de schade is nog niet definitief vastgesteld.
Het hof heeft besloten dat een volgend deskundigenbericht noodzakelijk is om de schade te begroten, rekening houdend met de eerdere rapportages en de standpunten van beide partijen. De deskundige zal gevraagd worden om de schade te begroten die de geïntimeerde heeft geleden doordat de appellante hem niet in de gelegenheid heeft gesteld de bedrijfsruimte te kopen. De zaak is verwezen naar de rol om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over het voorgenomen deskundigenbericht, waarbij de kosten van de deskundige gelijkelijk ten laste van partijen zullen komen.