ECLI:NL:GHSHE:2021:118

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
200.274.038_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning en vervangende toestemming erkenning in een familierechtelijke procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de vernietiging van de erkenning van een minderjarige door de stiefvader en de vervangende toestemming voor erkenning door de biologische vader. De moeder, verzoekster in principaal hoger beroep, is het niet eens met de eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van 14 november 2019, waarin de erkenning door de stiefvader werd bevestigd. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en de erkenning door de stiefvader in stand te houden, terwijl de biologische vader, die in incidenteel appel is gegaan, de erkenning door de stiefvader wil laten vernietigen en zijn eigen erkenning van de minderjarige wil laten vaststellen.

De minderjarige, geboren in 2015, heeft een bijzondere curator toegewezen gekregen, die de belangen van het kind behartigt. De zaak is complex, met verschillende partijen die elk hun eigen belangen en argumenten naar voren brengen. De moeder vreest dat de vernietiging van de erkenning door de stiefvader het gezinsleven zal verstoren, terwijl de biologische vader en de bijzondere curator van mening zijn dat het in het belang van de minderjarige is dat hij op de hoogte wordt gesteld van zijn biologische afstamming.

Het hof heeft de argumenten van alle partijen zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de vernietiging van de erkenning door de stiefvader en de vervangende toestemming voor erkenning door de biologische vader in het belang van de minderjarige zijn. De beslissing van het hof houdt in dat de erkenning door de stiefvader wordt vernietigd en dat de biologische vader de mogelijkheid krijgt om de minderjarige te erkennen, wat belangrijk is voor de identiteitsontwikkeling van het kind. De omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige blijft voorlopig ongewijzigd, maar de ouders hebben aangegeven dat zij hun grieven ten aanzien van de omgangsregeling niet langer handhaven.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 21 januari 2021
Zaaknummer: 200.274.038/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/346524 / FA RK 19-2342
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.P.J.M. Maas-Wegman,
tegen
[de (biologische) vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
verzoeker in incidenteel appel,
hierna ook te noemen: de (biologische) vader,
advocaat: mr. K.M. van Aken.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ,
voor wie als bijzondere curator optreedt:
mr. A.J.C.W. Scholte-van de Ven,
als zodanig benoemd door dit hof bij beschikking van 2 april 2020,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de stiefvader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de heer [de stiefvader] of de stiefvader,
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de
rechtbank Oost-Brabant van 14 november 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 10 februari 2020, met producties, ingekomen bij het hof op
11 februari 2020, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te vernietigen, en te bepalen dat:
- het door de vader en de bijzondere curator in haar hoedanigheid van bijzondere curator voor [minderjarige] gedane verzoek tot vernietiging van de erkenning zal worden afgewezen;
- het verzoek tot het gelasten van de griffier om in het gezagsregister met betrekking tot [minderjarige] een latere vermelding van de rechterlijke beslissing tot vernietiging van de erkenning toe te voegen, zal worden vernietigd en afgewezen;
- de beslissing van de rechtbank tot vervangende toestemming aan de vader voor de erkenning van [minderjarige] zal worden vernietigd;
- de beslissing tot een voorlopige omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader, inhoudende dat de vader eenmaal per 14 dagen van 12.00 uur tot 16.00 uur omgang heeft met [minderjarige] , en dat de omgang plaatsvindt bij de biologische vader thuis onder begeleiding van de zus van de moeder dan wel de zus van de biologische vader zal worden vernietigd, subsidiair dat in het geval het hof deze beschikking niet vernietigen zal op dit punt, na onderzoek van de raad en/of afgestemd op de uitkomst van de psychologische onderzoeken een omgangsregeling zal worden vastgesteld die daarmee in overeenstemming en in het belang van [minderjarige] is op een wijze die hij aan kan.
2.2.
Bij verweerschrift van 13 mei 2020, met producties, ingekomen bij het hof op 14 mei 2020, heeft de vader verzocht de grieven van de moeder te verwerpen als zijnde onjuist en/of ongegrond, en bij wijze van
incidenteel appel: de bestreden beschikking te vernietigen, voor wat betreft de afwijzing van het verzoek van de man een tijdelijke zorg- en contactregeling vast te stellen en opnieuw rechtdoende te bepalen:
- dat de erkenning van [minderjarige] door [de stiefvader] wordt vernietigd op grond van misbruik van bevoegdheid en om te bepalen dat de man op grond van de tijdelijke zorg- en contactregeling [minderjarige] onbegeleid mag zien één weekend per veertien dagen van vrijdag 19:00 uur tot zondag 18:00 uur en één dag in de week dat [minderjarige] niet het weekend bij de man is, alsmede de helft van de vakantie- en feestdagen, met een opbouw zoals aangegeven bij grief II dan wel een andere zorg- en contactregeling of andere opbouw die uw hof in goede justitie juist acht;
- de beschikking van de rechtbank voor het overige, dus voor wat betreft de vermelding in het gezagsregister door de griffier en de vervangende toestemming voor de erkenning van [minderjarige] door de man te bekrachtigen, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, kosten rechtens.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel van 16 juni 2020, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, met productie, heeft de moeder verzocht bij beschikking de grieven van de man in incidenteel hoger beroep te verwerpen als zijnde onjuist en/of ongegrond dan wel af te wijzen.
2.4.
Dit hof heeft bij beschikking van 2 april 2020 mr. A.J.C.W. Scholte-van de Ven benoemd tot bijzondere curator ten behoeve van de belangenbehartiging van [minderjarige] benoemd.
2.5.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het verslag van de bijzondere curator van 22 juni 2020, ingekomen bij het hof op diezelfde
datum;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 3 oktober 2020, ingekomen bij het hof op 16 maart 2020;
- het V6-formulier van de advocaat van de moeder van 25 november 2020, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van de advocaat van de vader van 26 november 2020, met producties, ingekomen bij het hof op 30 november 2020;
- de brief van de heer [de stiefvader] , met bijlage, van december 2020, ingekomen bij het hof op 8 december 2020.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 december 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. V. Nijenhof (waarnemend advocaat);
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de heer [de stiefvader] ;
- de bijzondere curator,
- de raad, vertegenwoordigd door: [vertegenwoordiger van de raad 1] en [vertegenwoordiger van de raad 2] .

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken affectieve relatie tussen de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
3.2.
[minderjarige] is door de heer [de stiefvader] erkend op 26 maart 2019.
3.3.
Blijkens een aantekening in het gezagsregister van 29 maart 2019 zijn de moeder en de heer [de stiefvader] gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] .
3.4.
[minderjarige] woont bij de moeder. De moeder woont samen met de heer [de stiefvader] en zij hebben recentelijk een dochter gekregen.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
  • het verzoek tot vernietiging van de erkenning van [minderjarige] door de heer [de stiefvader] op grond van misbruik van bevoegdheid, afgewezen;
  • het zelfstandig verzoek van de bijzondere curator tot vernietiging van de erkenning van [minderjarige] door de heer [de stiefvader] toegewezen;
  • de griffier gelast in het gezagsregister met betrekking tot [minderjarige] een latere vermelding van deze rechterlijke beslissing tot vernietiging van de erkenning toe te voegen;
  • vervangende toestemming van de moeder verleend aan de vader tot erkenning van [minderjarige] ;
  • het verzoek de verbetering van de geboorteakte c.q. doorhaling van de huidige erkenning door de heer [de stiefvader] te gelasten en te gelasten dat in de geboorteakte de erkenning door de vader wordt opgenomen, afgewezen;
  • de navolgende voorlopige omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en [minderjarige] : inhoudende dat de vader 1 keer per 14 dagen van 12.00 uur tot 16.00 uur omgang heeft met [minderjarige] , welke omgang plaatsvindt bij de vader thuis onder begeleiding van de zus van de moeder, dan wel de zus van de vader;
- de advocaten van partijen verzocht de rechtbank uiterlijk op 31 juli 2020 te
informeren over de voortgang van het STOP-traject bij Topaze;
- de raad verzocht bij een niet positief verlopen traject een onderzoek te verrichten
naar de gezagsvoorziening en de mogelijkheden van een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] en daarover bij de rechtbank een rapport in te dienen, een en ander onder aanhouding van de beslissing tot 14 augustus 2020.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in incidenteel hoger beroep gekomen.
3.6.1.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De moeder kan zich niet vinden in vernietiging van de erkenning door de heer [de stiefvader] en de daarop volgende erkenning door de vader van [minderjarige] , omdat dit het ongestoorde gezinsleven van de moeder, de heer [de stiefvader] en [minderjarige] en zijn pasgeboren zusje in gevaar brengt. [minderjarige] heeft er belang bij te zijner tijd te weten te komen van wie hij afstamt en de moeder zal hem hiertoe op een geschikt moment informeren. Er is geen sprake van misbruik van bevoegdheid, aangezien de moeder de vader jarenlang heeft gevraagd [minderjarige] te willen erkennen. Dit heeft hij telkens geweigerd.
De omgangsregeling verloopt conform de regeling éénmaal per 14 dagen van 12.00 uur tot 16.00 uur bij de man thuis onder begeleiding van de zus van de moeder, dan wel de zus van de vader. De moeder heeft zorgen over de omgangsregeling, aangezien de ouders niet op één lijn staan qua opvoeding en de vader niet om kan gaan met de problematiek van [minderjarige]
(een taalontwikkelingsstoornis (TOS), autismespectrumstoornis (ASS) en een trager informatie verwerkingsproces).
3.7.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. Het is in het belang van de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] dat de positie van de biologische vader voor [minderjarige] duidelijk is. De vader is jarenlang betrokken geweest bij de opvoeding van [minderjarige] . De vader begrijpt niet waarom hij [minderjarige] van de moeder ineens niet meer mocht erkennen. De moeder zet door haar handelen de vader buitenspel. Zeker nu [minderjarige] opgroeit in een samengesteld gezin is het van belang dat hij over zijn afstamming voorgelicht wordt. De heer [de stiefvader] zal volgens de vader, ook na de erkenning door de vader, een belangrijke rol blijven spelen in het leven van [minderjarige] . De vader wil graag dat er een opbouwende, onbegeleide, omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] wordt vastgesteld.
3.8.
De heer [de stiefvader] voert – kort samengevat – het volgende aan. De erkenning door de heer [de stiefvader] van [minderjarige] dient in stand te blijven. De heer [de (biologische) vader] heeft zich nooit als vader voor [minderjarige] opgesteld en vernietiging van de erkenning zal leiden tot verstoring van de rust in het gezin. De heer [de stiefvader] vindt het in het belang van [minderjarige] dat hij zijn biologische vader leert kennen.
3.9.
De bijzondere curator voert – kort samengevat – het volgende aan. De vernietiging van de erkenning is in het belang van [minderjarige] en maakt de weg vrij tot erkenning van [minderjarige] door de vader. Dat ook de heer [de stiefvader] er voor [minderjarige] wil zijn, hetgeen hij heeft laten blijken, is alleen maar fijn voor [minderjarige] . Hij is gebaat bij liefdevolle opvoeders, en die zijn niet altijd biologisch aanverwant. Het is in het belang van [minderjarige] dat de volwassenen rondom [minderjarige] hun verantwoordelijkheid nemen in hun rollen als biologische ouders en medeopvoeders. De statusvoorlichting van [minderjarige] dient zo spoedig mogelijk plaats te vinden. De bijzondere curator is er niet van overtuigd dat het gezinsleven van de moeder verstoord zal worden bij
een vernietiging van de erkenning, zoals de moeder vreest. Veeleer denkt de bijzondere curator dat, gelet op deze vrees van de moeder, het onverhoopt nog enige tijd zal duren
voordat [minderjarige] de statusvoorlichting krijgt die hij nodig heeft.
3.10.
De raad voert – kort samengevat – het volgende aan. De bestreden beschikking dient bekrachtigd te worden. De biologische vader wil verantwoordelijkheid nemen door [minderjarige] te erkennen, en moet deze gelegenheid krijgen. De rol van de biologische vader en de stiefvader kunnen naast elkaar staan. Het is van belang dat de statusvoorlichting vanuit de hulpverlening ondersteund wordt. De raad adviseert de omgangsregeling in afwachting van de mondelinge behandeling bij de rechtbank voor nu niet te wijzigen. Hoewel de raad begeleiding van de omgang door de zus van de vader niet nodig acht, adviseert de raad dit op dit moment te continueren, omdat er anders voor [minderjarige] anders op korte termijn mogelijk teveel verandert.
3.11.
Het hof overweegt als volgt.
3.11.1.
Op grond van artikel 1:205 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, bij de rechtbank worden ingediend:
a. door het kind zelf, tenzij de erkenning tijdens zijn meerderjarigheid heeft plaatsgevonden;
b. door de erkenner, indien hij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens zijn minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden daartoe is bewogen;
c. door de moeder, indien zij door bedreiging, dwaling, bedrog, of tijdens haar minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden bewogen is toestemming tot de erkenning te geven.
Op grond van artikel 1:205 lid 4 BW wordt het verzoek door het kind ingediend binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de man vermoedelijk niet zijn biologische vader is.
3.11.2.
Op grond van artikel 1:204 lid 3 BW kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechter worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon:
a. de verwekker van het kind is; of
b. de biologische vader van het kind die niet de verwekker is, en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
3.11.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen weging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de vereisten van artikel 1:205 lid 1 en lid 4 en 1:204 lid 3 BW. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.11.4.
Het verzoek tot vernietiging van de erkenning van [minderjarige] door de heer [de stiefvader] is door de bijzondere curator tijdig ingediend bij de rechtbank. [minderjarige] was (en is dat nog steeds) minderjarig ten tijde van indiening van het verzoek. Niet in geschil is dat de heer [de stiefvader] niet de biologische vader van [minderjarige] is. Voor partijen staat namelijk vast dat de vader (de heer [de (biologische) vader] ) de biologische vader is van [minderjarige] . Het hof heeft geen aanleiding hieraan te
twijfelen. Ook is het hof niet gebleken van feiten of omstandigheden die aan de vernietiging
van de erkenning in de weg staan.
Het is naar het oordeel van het hof van groot belang dat [minderjarige] geïnformeerd wordt over zijn afstamming. [minderjarige] weet namelijk op dit moment niet beter dan dat de heer [de stiefvader] zijn biologische vader is. Hij weet niet dat de heer [de (biologische) vader] zijn biologische vader is. Hoewel de moeder en de heer [de stiefvader] aangeven te vrezen dat de verhoudingen in hun gezin ernstig verstoord zullen raken indien de vader [minderjarige] zal mogen erkennen, acht het hof het in het belang van [minderjarige] de biologische werkelijkheid in overeenstemming te brengen met de juridische werkelijkheid.
De enkele vrees van de moeder - zonder verdere concrete onderbouwing - maakt niet dat het hof kan vaststellen dat dit haar ongestoorde verhouding met [minderjarige] schaadt, dan wel dat dit de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang laat komen. De vader is de verwekker van [minderjarige] en wil zijn verantwoordelijkheid nemen. Het is voor [minderjarige] belangrijk dat hij mag vertrouwen op de volwassenen om hem heen en dat hij weet welke positie zij in zijn leven innemen. Dat betekent dat [minderjarige] ingelicht dient te worden over zijn afstamming. Gebleken is dat de ouders zich inmiddels hebben aangemeld bij Koraal ( [locatie] ) voor verdere hulpverlening bij de statusvoorlichting van [minderjarige] . Ook is de omgang tussen [minderjarige] en de vader in mei 2020 hervat. Het hof ziet alles overziende niet in dat door de erkenning van [minderjarige] door de vader het ongestoorde gezinsleven van de moeder met [minderjarige] in gevaar komt. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de vader heeft aangegeven dat de heer [de stiefvader] als stiefvader, ook na de erkenning door de vader, een belangrijke plaats in het leven van [minderjarige] zal blijven houden. Het hof gaat ervan uit dat de hulpverlening waar partijen zich voor hebben aangemeld hier zo nodig ondersteuning in kan bieden. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de vernietiging van de erkenning en het verlenen van de vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige] door de vader bekrachtigen. Dit betekent dat aan het verzoek van de moeder ten aanzien van de aantekening in het gezagsregister niet meer wordt toegekomen.
3.11.5.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof zijn verzoek in incidenteel appel met betrekking tot de vernietiging van de erkenning gewijzigd naar een voorwaardelijk verzoek, voor zover het hof de bestreden beschikking zou vernietigen ten aanzien van de vernietiging van de erkenning van [minderjarige] . Nu het hof de bestreden beschikking op dit punt zal bekrachtigen, komt het hof aan dit verzoek van de vader niet meer toe.
3.11.6.
Voorts hebben de moeder en de vader tijdens de mondelinge behandeling bij het hof aangegeven hun grieven ten aanzien van de omgangsregeling niet langer te handhaven en de verzoeken ingetrokken, zodat het hof hen ten aanzien hiervan niet-ontvankelijk zal verklaren.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
verklaart de moeder en de vader niet-ontvankelijk ten aanzien van de door de moeder en de vader gedane verzoeken met betrekking tot de door hen verzochte omgangsregeling;
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 14
november 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.L. Schaafsma-Beversluis en E.H. Schijven-Bours en is op 21 januari 2021 uitgesproken door mr. E.L. Schaafsma-Beversluis in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.