Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
€ 151.928,00. Daaronder bevinden zich onder meer een belastingschuld van circa
[medewerkster Kredietbank] benadrukt dat er geprobeerd is goedkopere woonruimte te vinden maar dat de urgentieverklaring is afgewezen. Er is nog steeds sprake van een stabiele situatie.
Daarbij ontvangen zij steun van de Kredietbank Nederland en is er sprake van budgetbeheer dat ook gedurende een toelating tot de schuldsaneringsregeling zal blijven voortduren. Voorts werkt [appellant] fulltime in vier-ploegendienst en is [appellante] vanuit de ziektewet haar arbeidsinzet aan het opbouwen, hetgeen tot op heden heeft geresulteerd in een betaalde arbeidsbetrekking voor vijf tot zes uur per week. [appellant] en [appellante] hebben een keer ten goede gemaakt. Zij zijn, zoals ook blijkt uit de bij productie 9 overgelegde verklaringen, gemotiveerd, hun financiële situatie is thans stabiel, er ontstaan geen nieuwe schulden en bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben zij er bovendien middels een plausibel relaas blijk van gegeven inzicht in en uiteindelijk ook grip op de aard en ontstaansgeschiedenis van hun schuldenlast te hebben (gekregen). Zo hebben zij bijvoorbeeld hun auto van de hand gedaan. Tot slot is uit de stukken gebleken dat de schuldeisers van de schulden welke naar het oordeel van het hof zonder meer als zijnde niet te goeder trouw ontstaan dienen te worden gekenmerkt niettemin in het minnelijk traject, dat aan het toelatingsverzoek voorafgegaan is, met het aangeboden percentage hebben ingestemd. Op grond van al het vorengaande en vanwege de bijzondere omstandigheden van het geval is het hof van oordeel dat het beroep van [appellant] en [appellante] op de hardheidsclausule ex artikel 288 lid 3 Fw dient te worden gehonoreerd.