ECLI:NL:GHSHE:2021:1176

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
200.290.398_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging tussentijdse beëindiging schuldsaneringsregeling met maximale verlenging looptijd nu saniet in staat blijkt aan haar verplichtingen te voldoen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had op 8 februari 2021 de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd op verzoek van de bewindvoerder, omdat de appellante haar verplichtingen niet naar behoren nakwam en een boedelachterstand had laten ontstaan. De appellante, die na haar echtscheiding met financiële problemen kampte, heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij alles heeft gedaan om haar situatie te verbeteren en dat haar financiële situatie inmiddels is gestabiliseerd. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft zij erkend dat er een boedelachterstand is ontstaan, maar heeft zij ook aangegeven dat zij bereid is om samen met de bewindvoerder een plan van aanpak op te stellen om haar schulden in te lopen. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de appellante in het verleden tekort is geschoten in haar verplichtingen, maar heeft ook opgemerkt dat zij inmiddels een verzoek tot beschermingsbewind heeft gedaan. Het hof heeft besloten de zaak aan te houden om de appellante de kans te geven samen met haar toekomstige beschermingsbewindvoerder een realistisch plan van aanpak op te stellen voor het inlopen van de boedelachterstand en nieuwe schulden. Het hof heeft de appellante opgedragen om al haar verplichtingen tijdig en correct na te komen en zal de bewindvoerder verzoeken om de stand van zaken te rapporteren op een later moment.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 15 april 2021
Zaaknummer : 200.290.398/01
Zaaknummer eerste aanleg : [insolventienummer]
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. P.J.W. Vermunt te Roosendaal.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 8 februari 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 februari 2021, heeft [appellante] het hof primair verzocht voormeld vonnis te vernietigen en het verzoek van de
bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling af te wijzen, subsidiair voormeld vonnis te vernietigen, het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling af te wijzen en de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 april 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Vermunt,
- [de bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 25 januari 2021;
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 23 februari 2021, 25 februari 2021 en 6 april 2021;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 25 maart 2010;
- de ter zitting door de advocaat van [appellante] overgelegde en vervolgens integraal voorgedragen spreekaantekeningen.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 1 februari 2019 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 30 oktober 2020 tussentijds beëindigd, nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en bovenmatige schulden doet of laat ontstaan.
Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis, aldus de rechtbank.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“3.6. Naar het oordeel van de rechtbank staat onweersproken vast dat schuldenares een
nieuwe schuld heeft laten ontstaan. Voorts heeft schuldenares de boedelachterstand laten
oplopen, hetgeen de rechtbank haar zwaar aanrekent, daar zij tijdens het verhoor ten
overstaan van de rechter-commissaris op 23 december 2019 op de nakoming van de
verplichtingen is gewezen en in de gelegenheid is gesteld om de boedelachterstand in te
lopen en schuldenares - waar het de nakoming van de verplichtingen betreft - tijdens dit
verhoor beterschap heeft beloofd. Daarmee staat vast dat schuldenares tekort is geschoten in de nakoming van twee kernverplichtingen van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De
rechtbank ziet geen aanleiding om de looptijd van de regeling te verlengen. Ter gelegenheid
van het verhoor is schuldenares uitdrukkelijk geadviseerd ter zake de nakoming van haar
verplichtingen hulp te zoeken, welk advies schuldenares niet ter harte heeft willen nemen. De
rechtbank is dan ook van oordeel dat de regeling op grond van artikel 350, lid 3 sub c en d
Fw dient te worden beëindigd.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
[appellante] heeft alles gedaan wat in haar vermogen lag om duidelijkheid te verschaffen ten aanzien van het (niet) nakomen van de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsanering. Ter zitting van de rechtbank heeft zij de boedelachterstand en de nieuwe schuld erkend. Na haar echtscheiding bleef [appellante] over met een schuld en twee kinderen. Zij heeft de bewindvoerder verzocht haar wat ruimte te geven om financieel op adem te komen. [appellante] voelt zich niet gehoord in dit verzoek. Zij geeft aan dat haar financiële situatie nu gestabiliseerd is. Voor de nieuwe schuld heeft zij een betalingsregeling getroffen. [appellante] geeft aan dat zij bereid is met de bewindvoerder te overleggen om tot een oplossing te komen en dat zij bereid is, voor zover zou blijken dat zij daaraan niet (volledig) zou hebben voldaan, de uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen (alsnog) na te komen.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] erkent dat er een forse boedelachterstand is ontstaan en dat zij de bewindvoerder niet altijd tijdig en volledig heeft geïnformeerd. Dit kan haar echter niet verweten worden. Er is geen sprake van onwil maar van onmacht. Zij was er namelijk van overtuigd dat zij in staat zou zijn om zelfstandig alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen op een juiste wijze na te komen. Dit bleek niet het geval en dus heeft zij zich nu gemeld bij [beschermingsbewindvoerder] te [plaats] , voor een beschermingsbewind. Dat een dergelijk bewind niet in een eerder stadium door haar verzocht is, komt omdat [appellante] hiervan tot voor kort onvoldoende de noodzaak inzag. Daarbij wilde zij na haar scheiding ook even tot rust komen, een beetje begrip voor haar situatie en niet weer direct “een stuk van haar leven uit handen geven”. Naast haar scheiding had zij een ziek kind en lag er een loonbeslag van circa € 400,00 per maand. Ook sluit zij niet uit dat haar assertieve en zelfredzame voorkomen hulpverleners op het verkeerde been heeft gezet.
Met haar toekomstige beschermingsbewindvoerder wil [appellante] met betrekking tot het inlopen van haar boedelachterstand en de nieuwe schulden alsnog een plan van aanpak opstellen. Zij schat in dat zij hiertoe financieel in staat zou moeten zijn indien haar schuldsaneringsregeling hiertoe maximaal zou worden verlengd en er gedurende die verlenging voor haar geen reguliere afdrachtplicht meer van kracht zou zijn. De boedelachterstand zou kunnen worden ingelopen met een extra maandelijkse afdracht van circa € 550,00. Hoewel [appellante] tot op heden niets extra’s heeft afgelost denkt zij toch dat dit een haalbare kaart voor haar moet zijn. Op haar nieuwe schuld aan Infomedics lost zij thans maandelijks een bedrag van € 94,00 af. Over acht maanden zal deze schuld helemaal voldaan zijn. Op haar schuld aan de gemeente lost zij vooralsnog niet af, wel betaalt zij de lopende termijnen van € 50,00 per maand, dus deze schuld neemt in ieder geval niet in omvang toe. De huurtoeslagschuld van € 159,00 is inmiddels geheel middels verrekening door de belastingdienst afgelost.
Desgevraagd geeft [appellante] tot slot aan dat zij wel alle post opent en leest, maar niet altijd meteen.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Gedurende de gehele schuldregeling heeft [appellante] slecht of onvoldoende informatie aangeleverd en onvoldoende aan de boedelrekening afgedragen. Hierover zijn veelvuldig gesprekken gevoerd. [appellante] heeft verzocht om meer financiële ruimte en de onmogelijkheden hieromtrent zijn haar meerdere malen uitgelegd. Tijdens een gesprek op de rechtbank is dit met de rechter-commissaris besproken en er is aangegeven dat zij er verstandig aan zou doen beschermingsbewind aan te vragen. [appellante] heeft beterschap beloofd en gaf aan de punten welke waren aangegeven op te pakken. Hierop volgend is zij in contact geraakt met [maatschappelijk werker] van het maatschappelijk werk. Echter een jaar later blijkt er nog weinig verandering te zijn en is de boedelachterstand alleen maar verder opgelopen omdat [appellante] geen afdrachten aan de boedelrekening heeft gedaan. De rechtbank is hierop volgend verzocht een zitting in te plannen om een verzoek tot tussentijdse beëindiging te behandelen. Uit alles blijkt dat [appellante] bij aanvang niet klaar was voor de schuldsaneringsregeling en de daarbij horende verplichtingen. Dit blijkt tevens uit het beroepsschrift van haar advocaat.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder geeft aan dat zij de boedelbijdrage van januari 2021, een bedrag van € 501,84, heeft ontvangen. De boedelbijdragen over de maanden februari en maart 2021 zijn nog niet ontvangen, maar dit was kennelijk een fout van de werkgever van [appellante] die de boedelbijdragen namens [appellante] rechtstreeks aan de bewindvoerder voldoet. Omdat deze laatste bijdragen nog niet ontvangen zijn bedraagt de actuele boedelachterstand nu
€ 7.771,00. De bewindvoerder merkt voorts op dat zij alle gevraagde informatiebescheiden tot en met december 2020 inmiddels heeft ontvangen. Daarna ontbreken er weer diverse stukken, want ongevraagd ontvangt de bewindvoerder geen stukken. De bewindvoerder vraagt zich af of het [appellante] zal gaan lukken om de boedelachterstand, zelfs in geval van een maximale verlenging van de schuldsaneringsregeling, geheel in te lopen. Tot voor kort ontving [appellante] haar volledige salaris zelf en toen lukte het haar al niet om de reguliere boedelafdrachten te doen. Ook zijn er vaak discussies over geld en lijkt [appellante] de verantwoordelijkheid voor haar huidige situatie vooral bij anderen neer te willen leggen. Bovendien zal [appellante] , gelet op de hoogte van haar inkomen, de kosten van het beschermingsbewind ook zelf moeten gaan dragen. Al met al heeft de bewindvoerder er maar weinig vertrouwen in.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.8.2.
Vast staat dat, te meer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook zowel schriftelijk (spreekaantekeningen) als mondeling heeft erkend, [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen nagenoeg structureel niet naar behoren is nagekomen. Zij heeft in relatief korte tijd een forse boedelachterstand laten ontstaan, voorziet de bewindvoerder niet naar behoren -en in elk geval niet tijdig en onvoldoende op eigen initiatief- van informatie en heeft een aantal forse nieuwe schulden gemaakt. Mede gelet op het feit dat het hier om meerdere tekortkomingen gaat en [appellante] bovendien nadrukkelijk en bij herhaling door haar bewindvoerder is gewaarschuwd en aangespoord en het hof bovendien van oordeel is dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellante] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270) zou een tussentijdse beëindiging van deze schuldsaneringsregeling zonder toekenning van de zogenoemde “schone lei” - zoals de rechtbank heeft beslist - in beginsel in de rede hebben gelegen.
3.8.3.
Gebleken is echter dat [appellante] , zij het te elfder ure, alsnog een verzoek heeft gedaan tot het instellen van een beschermingsbewind. Het hof concludeert hieruit dat [appellante] uiteindelijk lijkt te zijn gaan inzien dat zij met betrekking tot de nakoming van de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen professionele ondersteuning en begeleiding nodig heeft.
3.8.4.
Deze nog te benoemen beschermingsbewindvoerder zal zich voor een forse taak gesteld zien. Op basis van de informatie zoals die het hof thans ter beschikking staat valt vooralsnog immers niet zonder meer te concluderen dat [appellante] financieel in staat moet worden geacht om - zelfs gedurende een daartoe maximaal verlengde schuldsaneringsregeling - zowel de boedelachterstand als de nieuwe schulden geheel in te lopen indien - anders dan waar [appellante] vanuit is gegaan (zie hiervoor onder 3.5) - gedurende die verlenging ook de reguliere afdrachtplicht zal worden gecontinueerd. Nu door [appellante] naast de afdrachtverplichting ook andere verplichtingen (informatie en nieuwe schulden) toerekenbaar niet of slechts zeer matig is nagekomen, ziet het hof immers in ieder geval geen aanleiding voor een verlenging zonder voortgezette afdrachtplicht.
3.8.5.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellante] aangegeven aanvankelijk de impact van de schuldsaneringsregeling verkeerd te hebben ingeschat, althans dat zij de voor haar hieruit voortvloeiende verplichtingen bij nader inzien toch niet zonder ondersteuning en begeleiding adequaat zal kunnen nakomen. Het hof geeft haar daarom, en rekening houdend met het wel voldaan hebben aan de inspanningsverplichting en ook vanwege de grote gevolgen van tussentijdse beëindiging voor [appellante] en haar kinderen, bij wijze van allerlaatste kans vooralsnog het voordeel van de twijfel en overweegt als volgt.
3.8.6.
Het hof zal onderhavige zaak vijf maanden aanhouden teneinde [appellante] in de gelegenheid te stellen om op zo kort mogelijke termijn samen met haar (nog te benoemen) beschermingsbewindvoerder met betrekking tot het inlopen van de boedelachterstand en nieuwe schulden binnen de duur van een zo mogelijk daartoe maximaal verlengde schuldsaneringsregeling (dus vanaf heden tot – alsdan, bij verlenging - 1 februari 2024) en onverkort uitgaande van een voortgezette reguliere afdrachtplicht, een reëel en financieel gedegen onderbouwd plan van aanpak op te stellen en dit zo spoedig mogelijk aan haar bewindvoerder en het hof te doen toekomen.
Daarnaast draagt het hof [appellante] op om met directe ingang onverkort alle verplichtingen tijdig en op een juiste wijze na te komen.
3.8.7.
Het hof verzoekt voorts de bewindvoerder om, uiterlijk op de in het dictum van dit arrest vermelde pro-forma datum, het hof schriftelijk nader te informeren met betrekking tot de actuele stand van zaken, met daarbij in ieder geval doch niet uitsluitend aandacht voor de vragen of sprake is van een in haar visie realistisch plan van aanpak, of [appellante] er in slaagt om conform dat plan van aanpak op haar boedelachterstand en zogenoemde nieuwe schulden af te lossen en of en in welke mate [appellante] verder haar verplichtingen nakomt.
3.9.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
houdt de behandeling van de zaak met het in rechtsoverwegingen 3.8.6 en 3.8.7. van dit arrest overwogen oogmerk aan tot
16 september 2021, PRO FORMA;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, R.R.M. de Moor en M. Breur en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2021.