ECLI:NL:GHSHE:2021:117

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
200.273.714_01 en 200.273.714_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijf en schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad in een familierechtelijke procedure

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het familierecht, heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had de beschikking van de rechtbank Limburg van 24 december 2019 aangevochten, waarin was bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader zou zijn. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar vast te stellen.

De vader, verweerder in hoger beroep, voerde aan dat hij in staat is om voor [minderjarige] te zorgen en dat de moeder geen belang heeft bij haar verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 december 2020 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling. Het hof heeft vastgesteld dat er een crisissituatie was ontstaan, waarbij de vader met [minderjarige] in de auto was gestapt zonder rijbewijs en een ongeluk had veroorzaakt. Dit leidde tot de tijdelijke uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder.

Het hof oordeelde dat de moeder momenteel een stabiele en veilige omgeving biedt voor [minderjarige], terwijl er twijfels zijn over de stabiliteit van de vader. Het hof heeft daarom besloten om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder te bepalen, en de eerdere beschikking van de rechtbank te vernietigen. Het verzoek van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad werd afgewezen, omdat het hof in de hoofdzaak uitspraak deed. De beslissing van het hof is genomen in het belang van [minderjarige], die voorspelbaarheid en stabiliteit nodig heeft in haar opvoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 21 januari 2021
Zaaknummers: 200.273.714/01 en 200.273.714/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/266381 / FA RK 19-2521
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.H.S. Brinkman,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.M.J.K.M. Teeuwen.
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 24 december 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 februari 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en haar verzoek van tot vaststelling van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar toe te wijzen, dan wel subsidiair een regeling in het kader van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen conform het verzoek van de moeder, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 maart 2020, heeft de vader verzocht de verzoeken van de moeder in hoger beroep af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 december 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Brinkman;
  • de vader, bijgestaan door mr. Teeuwen;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling; de GI), is als informant opgeroepen. Namens de GI zijn ter mondelinge behandeling verschenen [zittingsvertegenwoordiger] (zittingsvertegenwoordiger) en [gezinsvoogd] (gezinsvoogd).
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 3 december 2019;
  • ‘verzoek versnelde behandeling machtiging uithuisplaatsing’ van de GI d.d. 20 februari 2020, met bijlagen, gericht aan de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, overgelegd door de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie van het hof op 26 maart 2020;
  • de door de advocaat van de moeder overgelegde beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van:
o 30 juli 20219 (betreffende ouderlijke verantwoordelijkheden), ingekomen ter griffie van het hof op 19 februari 2020;
o 6 maart 2020 (beschikking machtiging uithuisplaatsing), ingekomen ter griffie van het hof op 26 maart 2020 en 21 oktober 2020;
o 6 mei 2020 (beschikking vaststellen zorg- of omgangsregeling), ingekomen ter griffie van het hof op 21 oktober 2020;
o 3 september 2020 (beschikking verlenging uithuisplaatsing), ingekomen ter griffie van het hof op 21 oktober 2020;
  • het V6-formulier met bijlagen (producties 4 tot en met 8) van de advocaat van de vader d.d. 27 november 2020;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 2 december 2020.

3.De beoordeling

Feiten
3.1.
Uit de ouders is [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
De moeder heeft een zoon uit een eerdere relatie, [zoon] , geboren op [geboortedatum] 2008.
Procedures
3.3.
Bij beschikking van 30 juli 2019 heeft de rechtbank de raad verzocht onderzoek te doen en rapport en advies uit te brengen over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.3.1.
In een tweede beschikking, eveneens van 30 juli 2019, heeft de rechtbank een
voorlopigecontactregeling vastgesteld. Bij vonnis in kort geding van 28 augustus 2019 is de vader veroordeeld tot nakoming van die voorlopige omgangsregeling op straffe van verbeurte van dwangsommen.
3.4.
Bij beschikking van 3 december 2019 (hersteld bij beschikking van 8 januari 2020) is [minderjarige] met ingang van 3 december 2019 tot 3 december 2020 onder toezicht gesteld van de GI.
3.5.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 24 december 2019 heeft de rechtbank:
  • bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader zal zijn;
  • de zorgregeling tussen [minderjarige] en de moeder als volgt bepaald:
o [minderjarige] verblijft een weekend per veertien dagen van vrijdag 10.00 uur tot maandagochtend 10.00 uur bij de moeder, waarbij de vader [minderjarige] naar de moeder brengt en de moeder [minderjarige] terug naar de vader brengt. Vanaf het moment dat [minderjarige] naar school gaat wordt ze op zondag om 18.00 uur teruggebracht;
o In de tussenliggende week is [minderjarige] op woensdag van 12.00 uur tot 18.00 uur bij de moeder, waarbij de moeder [minderjarige] haalt en brengt;
o Bij schoolvakanties van twee weken zal [minderjarige] aansluitend aan het weekend bij de ouder waar ze is, de eerste week verblijven. Het wisselmoment is dan op zondag om 18.00 uur;
o De zomervakantie zal verdeeld worden in twee weken bij de vader, twee weken bij de moeder, een week bij de vader en een week bij de moeder;
o Met Kerstmis zal [minderjarige] in de even jaren eerste kerstdag bij de moeder zijn en tweede kerstdag bij de vader. Het wisselmoment is om 18.00 uur. In de oneven jaren is het andersom;
o De herfstvakantie zal bij helfte verdeeld worden aansluitend aan het weekend bij de ouder waar ze op dat moment verblijft;
o Pasen en Pinksteren zal [minderjarige] de eerste dag bij de ouder verblijven waar de reguliere omgang plaatsvindt en de tweede dag bij de andere ouder. De overige vrije dagen/feestdagen is [minderjarige] bij de ouder waar ze op dat moment is.
- het meer of anders verzochte afgewezen.
3.6.
Bij beschikking van 6 maart 2020 heeft de rechtbank een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder, met ingang van 6 maart 2020 voor de duur van zes maanden, dus tot 6 september 2020.
3.7.
Bij beschikking van 6 mei 2020 heeft de rechtbank – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat de zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader
voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden onder begeleiding van de Mutsaersstichting (BOR-regeling), waarbij de invulling van de BOR wordt overgelaten aan de Mutsaersstichting. De rechtbank heeft de raad verzocht uiterlijk op 6 januari 2021 de rapportage van de Mutsaersstichting omtrent de voortgang bij de rechtbank in te dienen, waarna de rechtbank partijen zal informeren over de verdere voortgang van de procedure. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
3.8.
Bij beschikking van 3 september 2020 heeft de rechtbank de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder voor de duur van de ondertoezichtstelling verlengd tot uiterlijk 3 december 2020.
3.9.
Bij beschikking van 1 december 2020 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 3 december 2021 en is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder verlengd tot 3 maart 2021. De rechtbank heeft bepaald dat de mondelinge behandeling van het verzoek zal worden voortgezet op 16 februari 2021 en de GI verzocht de rechtbank vóór die mondelinge behandeling te informeren over de beslissing van het hof in dezen over het hoofdverblijf van [minderjarige] en over de omgang tussen de vader en [minderjarige] .
Deze procedure: het hoofdverblijf van [minderjarige]
3.10.
De moeder kan zich met de beslissing van 24 december 2019 niet verenigen en zij is hiervan op 6 februari 2020 in hoger beroep gekomen.
3.11.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
Gezien de gebeurtenissen na de bestreden beschikking kan de moeder zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat er tijdens het raadsonderzoek geen signalen naar voren zijn gekomen dat [minderjarige] het niet goed zou hebben bij de vader en er geen twijfels zouden zijn over vaders capaciteiten. De moeder wijst op de gebeurtenissen in december 2019/januari 2020 en op het feit dat de vader [minderjarige] in gevaar brengt door zonder rijbewijs met haar in de auto te stappen.
De vader heeft gelogen over de voorgeschiedenis en de afspraken die partijen hadden gemaakt over het hoofdverblijf van [minderjarige] . Tijdens het raadsonderzoek heeft de moeder veel bewijs (film- en fotomateriaal) aangeleverd van haar stelling dat de vader regelmatig aantoonbaar onjuistheden vertelt. De raad is aan dat bewijs/de stellingen van de moeder over het liegen door de vader voorbij gegaan. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van augustus 2019 over het contact tussen de moeder en [minderjarige] ook vastgesteld dat de vader aantoonbaar liegt. Het raadsonderzoek is onzorgvuldig uitgevoerd. Een onafhankelijke deskundige zou onderzoek moeten doen naar waar het hoofdverblijf van [minderjarige] dient te zijn. De kosten daarvan dienen voor rekening van de raad of de vader te komen.
De werkzaamheden en de rapportage van de GI hadden afgewacht moeten worden.
Het gaat goed met [minderjarige] bij de moeder. De moeder heeft haar werktijden afgestemd op de zorg voor [minderjarige] . [minderjarige] ervaart nu stabiliteit, vastigheid en zekerheid. Dit kan de vader haar op dit moment niet bieden gezien zijn persoonlijke problemen, die kennelijk al sinds de kindertijd spelen. De moeder is nog steeds bang dat zich situaties kunnen voordoen zoals de incidenten die zich afgelopen jaar hebben voorgedaan.
3.12.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
De procedures en alle spanningen als gevolg daarvan hebben een zware wissel op de vader getrokken. De vader heeft dan ook de nodige hulpvragen gesteld omtrent het leren omgaan met de situatie en met de moeder als ex-partner, met wie hij moet leren communiceren over [minderjarige] . Tijdens de kerstperiode 2019 was er veel onduidelijkheid over de omgang met [minderjarige] , omdat de ouders toen de bestreden beschikking nog niet hadden ontvangen. Dat leidde tot onenigheid met de moeder. Er was geen communicatie met de moeder mogelijk. Uiteindelijk liep de emmer van de vader over in de nacht van 21 op 22 december 2020, toen er een conflict tussen de vader en zijn partner ontstond. Er was geen sprake van mishandeling; de vader wordt niet vervolgd voor hetgeen is voorgevallen. [minderjarige] kon na het voorval volgens de GI terug met de vader naar huis. Daarna liep de emmer van de vader echter weer vol en heeft hij aangegeven dat hij niet voor [minderjarige] kon zorgen. De vader is op 12 januari 2020 opgenomen in het ziekenhuis; de vader had niet de intentie een einde te maken aan zijn leven. De vader is opgenomen geweest in GGZ [kliniek] Kliniek in [plaats] . De vader heeft de behandeling met succes afgerond. Volgens de behandelend artsen is de kans op herhaling minimaal. Er zijn geen zorgen over de psychische gesteldheid van de vader; de zorgen gaan (nog steeds) vooral over de communicatieproblemen en strijd tussen de ouders.
De vader heeft veel spijt van het gebeurde en hij voelt zich enorm schuldig. De GI heeft nog geen concrete stappen gezet richting het opbouwen van het (nu begeleide) contact met [minderjarige] . Er zijn geen doelen of voorwaarden gesteld waaraan de vader moet voldoen. De vader is afhankelijk van de bereidheid van de moeder om telefonisch contact met [minderjarige] te hebben.
De vader heeft zijn verantwoordelijkheid richting [minderjarige] genomen door haar vrijwillig naar de moeder te laten gaan toen hij niet voor haar kon zorgen en door een behandeltraject aan te gaan in verband met de psychische overbelasting. Hij vormt geen gevaar voor zichzelf of zijn omgeving.
De vader pleit primair voor een bekrachtiging van de bestreden beschikking, waarbij de vader open staat voor overleg over de omgangsregeling. Hij hoopt dat het gezamenlijk gesprek met de moeder en de GI snel op gang komt.
De verzoek van de moeder met betrekking tot de verdeling van zorg- en opvoedingstaken is niet duidelijk. De moeder heeft geen belang bij haar schorsingsverzoek.
De vader betwist dat hij in het kader van het raadsonderzoek zou hebben gelogen. Het onderzoek is zorgvuldig tot stand gekomen en de vader heeft daar zijn medewerking aan verleend. Er bestaat geen enkele reden de vader of de raad voor een eventueel aanvullend deskundigenonderzoek te laten opdraaien.
Tijdens de mondelinge behandeling is namens de vader subsidiair bepleit dat er onderzoek zou moeten worden gedaan naar het hoofdverblijf, waarbij ook de aangehouden procedure bij de rechtbank over het contact en de aangehouden verlengingsprocedure (over de uithuisplaatsing) betrokken zouden moeten worden. Als nu al over het hoofdverblijf wordt beslist, ‘verliest’ de vader de rechterlijke toets in het kader van de beoordeling van het resterende deel van de machtiging uithuisplaatsing.
3.13.
De GI heeft, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
Het afgelopen jaar is een achtbaan geweest. [minderjarige] is bij de moeder terecht gekomen en daar heeft zij een stabiele omgeving gekregen. Er is rust ontstaan; ook bij de vader, omdat hij meer tijd en ruimte heeft gekregen om aan zichzelf te werken. De vader heeft een kwetsbare persoonlijkheid. De verwachting van de GI is dat de vader het moeilijk kan krijgen als stress toeneemt.
Er moet gekeken worden naar wat [minderjarige] nodig heeft. Gebeurtenissen zoals die zich december ‘19/januari ‘20 hebben voorgedaan kunnen ingrijpende gevolgen hebben, vooral omdat [minderjarige] al zo knel zat.
Nu is het contact tussen de vader en [minderjarige] mooi en affectief. Hij kan aandacht voor haar hebben en op haar aansluiten. De zorg is echter dat de strijd tussen de ouders er nog is en dat daarmee de emmer met spanning bij de vader gevuld blijft. Er heerst spanning bij de overdracht van [minderjarige] . Het is de vraag hoe de ouders tot een modus kunnen komen.
woont nu een jaar bij de moeder. Daar loopt het goed. [minderjarige] heeft voorspelbaarheid nodig en daarom wil de GI het hoofdverblijf van [minderjarige] niet zomaar wisselen. Deze overweging staat los van de ontwikkeling van de vader die de GI ook ziet en de liefde en betrokkenheid die hij richting [minderjarige] laat zien. De zorg is niet of de vader het kan in een begeleide en afgeschermde setting.
In januari 2021 is de evaluatie van de BOR gepland. De samenwerking met de vader verloopt soms niet goed, als de dingen moeilijk zijn en het niet gaat zoals de vader wil. Dit is ook een zorg.
Het ideaalbeeld is dat de ouders de gezamenlijk zorg voor [minderjarige] zelf kunnen regelen. Zo ver zijn de ouders nog niet. BOR is een stap in die richting. De volgende stap is samen overleggen bijwonen en vervolgens uitbreiden van het contact. Aan de communicatie tussen de ouders wordt gewerkt. De moeder gaat beginnen met de vader informeren over zaken die [minderjarige] aangaan – dit zal verder worden opgebouwd – en iedere drie weken is er een gezamenlijke evaluatie. In het kader van de contactregeling wordt de overdracht nu door de ouders gedaan.
Hoewel beide ouders het moeilijk vinden om de andere ouder een plek te geven in het leven van [minderjarige] , is het verschil nu dat er zicht is op hoe de ouders dat doen. Ook kan nu beter worden ingeschat welke begeleiding daarbij nog nodig is.
3.14.
De raad heeft, kort samengevat, het volgende geadviseerd.
Er is veel besproken tijdens de mondelinge behandeling, maar de raad hoort niets over wat [minderjarige] zou willen, alleen veel over wat de ouders zouden willen. De raad ziet twee advocaten die niet helpend zijn bij het bruggen slaan.
Er is rust en veiligheid bij de moeder. Als [minderjarige] bij de vader had gewoond, zou hij ook de inschrijving op een school geregeld hebben. Om dit soort zaken gaat het niet. Waar het om gaat is het werk dat de gezinsvoogden verrichten om de neuzen dezelfde kant op te krijgen; om toe te werken naar onbegeleide omgang. De moeder heeft de taak om te zeggen: ik gun [minderjarige] deze vader. Er zit echter iets tussen de ouders waardoor zij zich steeds gehoord willen voelen bij een rechtbank of hof. Er zit een te groot verschil tussen ieders beleving van het verleden. Hulpverlening zou eigenlijk met de ouders om de tafel moeten gaan zitten om te werken aan een gezamenlijke definitie van de relatie die zij hebben gehad om vervolgens dat boek dicht te slaan: het verleden laten voor wat het is en zich op de toekomst richten.
De raad adviseert het hof om het verzoek van de moeder in hoger beroep toe te wijzen op grond van de ‘aanvaardbare termijn’. In verband met een crisissituatie is [minderjarige] bij de moeder geplaatst. Na een termijn van een jaar kun je die situatie niet zomaar wijzigen. Een kind dient voorspelbaarheid te worden gegeven over waar het kan opgroeien. Dit staat los van de omgang. De ouders dienen tot bezinning te komen.
3.15.
Het hof oordeelt als volgt.
Hoofdverblijfplaats
3.15.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.15.2.
Het hof merkt op dat – hoe verschillend de kijk van beide ouders ook is op hun gezamenlijke verleden – in ieder geval vast staat dat [minderjarige] vanaf november 2017 bij de vader woonde en sinds 2019 daar naar het kinderdagverblijf ging.
In eerste aanleg is de rechtbank van die feitelijke situatie uitgegaan. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat er een einde diende te komen aan de onrust. Nu uit het raadsonderzoek geen signalen naar voren waren gekomen dat [minderjarige] het niet goed zou hebben bij de vader en er geen twijfels waren over de capaciteiten van de vader, zag de rechtbank geen aanleiding om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen. De rechtbank heeft derhalve het verzoek van de moeder afgewezen en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader bepaald.
3.15.3.
Nog voor de bestreden beschikking was uitgesproken is echter sprake geweest van een crisissituatie. Op 22 december 2019 verbleef de vader met [minderjarige] bij zijn partner in Duitsland. Na een ruzie met zijn partner is de vader, die niet in het bezit is van een rijbewijs, met [minderjarige] in de auto van zijn partner gestapt op de vlucht voor de politie. De vader heeft een ongeluk veroorzaakt en heeft zich met [minderjarige] enige tijd verscholen voor de politie. Nadat de politie de vader en [minderjarige] had aangetroffen, is [minderjarige] in een crisispleeggezin in Duitsland geplaatst. Na ongeveer een week is [minderjarige] weer naar de vader gebracht. Op 9 januari 2020 heeft de vader aangegeven dat hij niet voor [minderjarige] kon zorgen en de moeder verzocht om (tijdelijk) de zorg voor [minderjarige] over te nemen. Sindsdien verblijft [minderjarige] bij de moeder, sinds 6 maart 2020 op basis van een machtiging uithuisplaatsing. Op 12 januari 2020 is de vader opgenomen in het ziekenhuis nadat hij een overdosis kalmeringstabletten had ingenomen. De vader heeft vervolgens een hulpverleningstraject doorlopen, onder meer in een GGZ instelling in [plaats] .
3.15.4.
Het hof stelt op basis van de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling vast dat de problematiek van de vader niet louter verslavingsproblematiek betreft en bovendien een langere voorgeschiedenis kent dan hetgeen in de context van de ex-partnerstrijd met de moeder naar voren is gekomen. In dat perspectief gezien zijn de positieve stappen die de vader heeft gezet in zijn herstel nog pril. De vader heeft schulden gehad (afgelost in een schuldhulpverleningstraject) en heeft op dit moment nog een bewindvoerder om hem in het omgaan met de financiën bij te staan. De vader heeft geen vaste baan. Hij ontvangt een (aanvullende) bijstandsuitkering. De samenwerking tussen de GI en de vader is wisselend. De vader bagatelliseert de impact die de gebeurtenissen op [minderjarige] kunnen hebben gehad.
3.15.5.
[minderjarige] is een jong meisje dat in haar leven al veel heeft meegemaakt als gevolg van de ex-partnerproblematiek tussen haar ouders. In de verlengingsbeschikking van 2 december 2020 heeft de rechtbank nog geoordeeld dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd door de gebeurtenissen die in het afgelopen jaar hebben plaatsgevonden, de onrust en strijd tussen de ouders en de zorgen over de opvoedsituatie van [minderjarige] .
Na alle onrust en belastende gebeurtenissen is er nu meer rust ontstaan. De moeder biedt [minderjarige] stabiliteit en voorspelbaarheid. Niet is betwist dat de moeder de zorg voor [minderjarige] goed heeft georganiseerd en dat het bij de moeder goed gaat met [minderjarige] . De samenwerking tussen de GI en de moeder is goed.
3.15.6.
Kortom, het hof heeft twijfels over de stabiliteit van de vader, terwijl er geen zorgen zijn over de stabiliteit van de moeder. Hiermee geeft het hof geen oordeel over de opvoedcapaciteiten van de vader, dan wel zijn mogelijkheden om op termijn een rol van te betekenis te spelen in de opvoeding en verzorging van [minderjarige] . Wel is het hof van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij nu bij de moeder blijft wonen en dus dat haar hoofdverblijf bij de moeder wordt bepaald.
Hoewel [minderjarige] ook bij afwijzing van het verzoek van de moeder in hoger beroep bij de moeder zal blijven wonen (namelijk op grond van de machtiging uithuisplaatsing) zou dit betekenen dat er nog allerlei procedures zouden volgen over de verlenging van deze maatregel. De ouders en [minderjarige] hebben er belang bij dat er duidelijkheid komt over waar [minderjarige] woont, zodat vanuit die basis aan de toekomt kan worden gewerkt.
3.15.7.
Er zijn immers nog altijd zorgen over de strijd tussen de ouders en de communicatieproblemen tussen hen. In het kader van het BOR traject dat nog gaande is, wordt het contact tussen de vader en [minderjarige] langzaam opgebouwd. Het contact verloopt goed: de vader kan goed aansluiten op [minderjarige] en zij genieten van het contact. Er worden daarnaast voorzichtig stappen gezet in de verbetering van de ouderrelatie, met als einddoel dat de ouders zelf samen invulling kunnen geven aan het contact van [minderjarige] met beide ouders én aan de verzorging en opvoeding van [minderjarige] in algemene zin, misschien in de vorm van co-ouderschap. Het zou voor dit proces niet helpend zijn als de situatie weer rigoureus zou veranderen.
Onderzoek
3.15.8.
Het hof zal het subsidiaire verzoek van de vader om een nader onderzoek naar het hoofdverblijf van [minderjarige] te gelasten afwijzen. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is het gelet op de leeftijd van [minderjarige] en haar belaste voorgeschiedenis, alsmede de reeds verstreken tijd waarin zij in onzekerheid verkeerde over haar perspectief, thans in haar belang dat er duidelijkheid komt over waar zij verder zal opgroeien, naar school zal gaan en een sociaal leven kan opbouwen. Het gelasten van een nader onderzoek en daarmee het uitstellen van het nemen van een beslissing over het hoofdverblijf, acht het hof daarom in strijd met het belang van [minderjarige] .
Zorgregeling
3.15.9.
De vader heeft geen zelfstandig verzoek gedaan tot vaststelling van een contactregeling in het geval het hof het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder bepaalt.
Conclusie
3.15.10.
Al het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen met ingang van heden en het verzoek van de moeder om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar te bepalen, alsnog zal toewijzen.
Schorsingsverzoek
3.16.
Nu het hof reeds in de hoofdzaak uitspraak doet, heeft de moeder geen belang meer bij haar schorsingsverzoek. Dit verzoek zal derhalve worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met nummer 200.273.714/01:
vernietigt met ingang van heden de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 24 december 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, derhalve voor zover de rechtbank het hoofdverblijf van
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , bij de vader heeft bepaald;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt met ingang van heden de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder;
wijst met ingang van heden alsnog af het inleidend verzoek van de vader tot vaststelling van het hoofverblijf van [minderjarige] bij hem;
wijst af het meer of anders verzochte.
in de zaak met nummer 200.273.714/02:
wijst af het verzoek van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 24 december 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.N.M. Antens en M.L.F.J. Schyns en is op 21 januari 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. E.A.M. Scheij in tegenwoordigheid van de griffier.