ECLI:NL:GHSHE:2021:116

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
200.273.189_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststellen eenhoofdig gezag over minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de vader om het gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind te beëindigen en hem alleen het ouderlijk gezag te verlenen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.M.F.M. Maas, was van mening dat de communicatie met de moeder, die door mr. F.E.H.M. van Aken werd bijgestaan, gebrekkig was en dat dit een onaanvaardbaar risico voor het kind met zich meebracht. De moeder, die om gezondheidsredenen niet aanwezig was tijdens de mondelinge behandeling, heeft echter aangegeven dat zij wel degelijk betrokken is bij de opvoeding van het kind en dat de communicatie met de instelling waar het kind verblijft goed verloopt.

Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de omstandigheden van de ouders en de minderjarige. Het hof oordeelde dat er geen onaanvaardbaar risico was dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders. De vader had niet voldoende aangetoond dat de gezamenlijke gezagsuitoefening problematisch was. Het hof heeft ook de mening van de minderjarige in overweging genomen, maar concludeerde dat het belang van het kind niet gediend zou zijn met een eenhoofdig gezag. De beschikking van de rechtbank Limburg, die het verzoek van de vader had afgewezen, werd dan ook bekrachtigd.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van samenwerking tussen ouders in de opvoeding van hun kind en de noodzaak om de betrokkenheid van beide ouders te waarborgen, ook al zijn er communicatieproblemen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bevestigd en het verzoek van de vader afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 21 januari 2021
Zaaknummer: 200.273.189/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/266131 / FA RK 19-2440
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.M.F.M. Maas,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. F.E.H.M. van Aken.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidoost Nederland,
Locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 5 november 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 januari 2020, heeft de vader het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het gezamenlijk gezag over [minderjarige] beëindigd wordt, zodat de vader voortaan alleen het ouderlijk gezag zal uitoefenen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 11 maart 2020, heeft de moeder het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans het verzoek van de vader af te wijzen, althans een zodanig besluit te nemen zoals het hof juist acht en het gezamenlijk gezag van beide ouders in stand te houden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 december 2020.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Maas;
-de advocaat van de moeder, mr. Van Aken;
2.3.1.
De moeder is, wegens ziekte, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. Namens de raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, geen vertegenwoordiger tijdens de mondelinge behandeling verschenen
.
2.3.2.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en hij is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 1 juli 2019 en 10 oktober 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] verblijft, in het vrijwillig kader, sinds juli 2016 op een crisisgroep van [instelling] te [plaats] (hierna: [instelling] ).
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader, om het gezamenlijk gezag van de ouders te beëindigen en te bepalen dat de vader voortaan alleen het ouderlijk gezag zal uitoefenen over [minderjarige] , afgewezen.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert in zijn beroepschrift en aangevuld ter mondelinge behandeling - kort samengevat - aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er door hem niet concreet is gesteld, dan wel aannemelijk gemaakt, dat er door de gezamenlijke gezagsuitoefening een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders.
De vader voert daartoe aan dat er sprake is van een gebrekkige communicatie met de moeder. Er is jarenlang geen contact geweest tussen de ouders, de moeder was buiten beeld. Sinds 2017 spreken de ouders elkaar één keer per twee maanden tijdens het overleg van het Ronde Tafel Overleg (RTO) bij [instelling] . Ander overleg vindt er niet plaats.
Ter mondelinge behandeling heeft de vader toegelicht dat ook het RTO thans niet meer gezamenlijk plaatsvindt en er op dit moment geen enkel contact meer is tussen de ouders.
De vader kan enkel via de begeleiders van [minderjarige] bij [instelling] in contact komen met de moeder. Dit kost veel tijd en wanneer er direct iets besloten moet worden is dit een probleem. Tot slot benadrukt de vader dat de moeder op afstand betrokken is bij [minderjarige] , zij heeft sporadisch (telefonisch) contact met hem en vaart op de uitlatingen van de verzorgers van [minderjarige] . De vader acht dit onvoldoende.
3.5.
De moeder voert - kort samengevat - aan dat zij het eens is met het oordeel van de rechtbank. De moeder erkent dat de communicatie tussen de ouders niet goed verloopt en dat communicatie alleen mogelijk is door middel van een tussenpersoon.
De moeder benadrukt echter dat de communicatie tussen haar en [instelling] goed verloopt en er geen aanwijzingen zijn dat zij niet zal meewerken aan beslissingen ten aanzien van [minderjarige] . De moeder wordt door [instelling] over [minderjarige] geïnformeerd en is dus op de hoogte van wat er binnen [instelling] afspeelt. Beslissingen over [minderjarige] worden steeds in overleg met de groep genomen, waarbij er door de moeder ook rekening wordt gehouden met de wensen van de vader.
De moeder ontvangt zelf begeleiding van maatschappelijk werk, maar heeft verder geen persoonlijke problemen.
Hoewel zij [minderjarige] vaker zou willen zien, was dit vanaf februari 2020 niet mogelijk ten gevolge van de maatregelen rond corona en haar gezondheidsproblemen (astma). Zij is nu bezig om dit, met begeleiding, weer op te zetten. De telefonische gesprekken tussen de moeder en [minderjarige] verlopen niet altijd soepel; [minderjarige] weet niet altijd wat hij moet vertellen. De moeder begrijpt dit.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.6.2.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders in staat zijn gezamenlijk beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand te brengen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.6.3.
Niet gebleken is, zoals de vader stelt, dat de moeder niet op de hoogte is van de ontwikkelingen dan wel de situatie van [minderjarige] . De moeder wordt immers door [instelling] op de hoogte gehouden. Dat de moeder sinds februari 2020 niet meer op bezoek kon komen bij [minderjarige] kwam door het feit dat zij tot een risicogroep behoort gelet op haar gezondheidsproblemen (astma) en als gevolg van de ontwikkelingen rondom het COVID 19 virus extra voorzichtig diende te zijn. Daarbij komt dat zij afhankelijk is van het openbaar vervoer. Het hof begrijpt dat de moeder thans doende is om het contact tussen haar en [minderjarige] weer op te starten en zij hierbij begeleid wordt.
3.6.4.
Ook is, desgevraagd, niet gebleken dat de vader in het nabije verleden problemen heeft gehad met gezagsvragen waaraan de moeder niet haar medewerking heeft verleend. Dat de vader vreest dat de moeder niet haar toestemming zal verlenen voor een (eventuele) operatie van [minderjarige] in de toekomst is niet gegrond gebleken. Bovendien ziet het hof dat [instelling] een goede en betrouwbare rol vervult in de communicatie tussen de ouders.
3.6.5.
Het hof waardeert het dat [minderjarige] naar het hof is gekomen in het kader van het kindgesprek. Het hof heeft goed naar hem geluisterd en begrijpt dat het zijn wens is dat alleen de vader de beslissingen over hem neemt. Het hof begrijpt dit, nu [minderjarige] in zijn jonge leven meer contact heeft (gehad) met de vader dan met de moeder. Het hof merkt daarbij echter ook op dat ouders (of een ouder) op de achtergrond soms meer zaken regelen en doen voor een kind en dat dit niet altijd door het kind wordt gezien of kan worden gezien. Anders dan [minderjarige] misschien voelt, is de moeder wel betrokken bij hem en probeert zij te werken aan het weer op gang brengen van contact. Ook wordt zij door [instelling] op de hoogte gehouden van de situatie van [minderjarige] . Dat het contact tussen de moeder en [minderjarige] in de afgelopen maanden minder is geweest ligt grotendeels aan andere factoren en kunnen de moeder niet worden aangerekend. Het hof ziet daarom een rol voor beide ouders weggelegd in het leven van [minderjarige] .
3.6.6.
Tot slot acht het hof het niet onaannemelijk dat wanneer de vader het eenhoofdig gezag zou krijgen er voor de moeder geen enkele rol meer is weggelegd in het leven van [minderjarige] , hetgeen is strijd is met hetgeen is bepaald in artikel 1:247 lid 3 BW. Het ouderlijk gezag omvat immers mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen.
3.7.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 5 november 2019;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, C.A.R.M. van Leuven, H.M.A.W. Erven en is op 21 januari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.