ECLI:NL:GHSHE:2021:1154

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
20-000613-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een mes in de flank van het slachtoffer

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van poging tot doodslag op 11 augustus 2016, waarbij hij het slachtoffer met een mes in de flank heeft gestoken. Het hof oordeelt dat de verdachte met opzet heeft gehandeld, aangezien hij met een mes van circa 15 cm in de flank van het slachtoffer heeft gestoken, waar zich vitale organen en grote bloedvaten bevinden. De verdachte heeft het slachtoffer vanuit het niets gestoken, waardoor deze zich niet kon verweren. Het hof concludeert dat er een aanmerkelijke kans op de dood bestond door de verwondingen die het slachtoffer heeft opgelopen, waaronder perforatie van de dunne darm. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor immateriële schade. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in hoger beroep is geschonden, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000613-17
Uitspraak : 12 april 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, van 10 februari 2017, in de strafzaak met parketnummer
01-865111-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1993,
thans uit anderen hoofde verblijvende in het [detentieplaats] .
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen primair aan verdachte ten laste is gelegd en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering benadeelde partij tot een bedrag van € 12.980,-, vermeerderd met de wettelijke rente, toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens verdachte is primair vrijspraak van de gehele tenlastelegging bepleit. Subsidiair is bepleit dat de primair tenlastegelegde poging tot doodslag niet kan worden bewezen. Meer subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd. Voorts is door de verdediging de afwijzing dan wel de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in haar vordering bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de meervoudige kamer.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 11 augustus 2016 te Someren ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangeefster] opzettelijk van het leven te beroven, die [aangeefster] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in haar flank, althans haar lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 augustus 2016 te Someren aan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond en/of een geperforeerde dunne darm, heeft toegebracht door die [aangeefster] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in haar flank, althans in haar lichaam, te steken;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op of omstreeks 11 augustus 2016 te Someren ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangeefster] opzettelijk van het leven te beroven, die [aangeefster] met een mes in haar flank heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen worden genoemd, verwijzen – tenzij anders vermeld – naar pagina’s van het eindproces-verbaal, documentcode PL2100-2016181201 van de eenheid Oost-Brabant districtsrecherche Helmond, gesloten 5 oktober 2016 (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 221).
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 augustus 2016 (pagina’s 55 – 57), inhoudende – zakelijk weergegeven – het relaas van [verbalisant 1] :
(pagina 55)
Op vrijdag 12 augustus 2016 heb ik, [verbalisant 1] , bij de meldkamer van de Politie Eenheid Oost-Brabant de gesprekken opgehaald die werden gevoerd met de melder van het incident. Onderstaand zal ik de gevoerde gesprekken letterlijk weergeven.
Op 12 augustus 2016, omstreeks 00.53 uur, komt er een 112 melding binnen via Driebergen 112 en de medewerker zegt:
Ik had net een man uit Someren aan de telefoon, nogal in paniek en die bleef iedere keer een adres herhalen in het Engels en toen ik hem wilde doorverbinden, verbrak hij de lijn. Ik heb een 06 nummer en dat is [telefoonnummer] . Het adres is heel slecht te verstaan, want ik denk dat het een Poolse jongen is die Engels praat met ons, maar hij gaf al aan dat het Someren was (…) hij gaf aan dat hij een groot probleem heeft.
12 augustus 2016 wordt door de medewerker van de meldkamer politie Oost-Brabant gebeld naar de melder. Er wordt door de man en de medewerker van de politie veelal in de Engelse taal gesproken en deze wordt in de Nederlandse taal uitgewerkt.
Op 13 augustus is dit gesprek mede beluisterd door een Poolse tolk, genaamd [tolk] , met [tolknummer] , omdat er in de onderstaande gesprekken ook de Poolse taal gesproken wordt.
NN-man zegt: Hallo.
Medewerker politie zegt: Hallo, met de politie, wat is het probleem?
NN-man zegt: Ik heb een groot probleem, mevrouw.
(…)
NN-man zegt: Een groot probleem, mevrouw.
Dan wordt er door NN-man iets in het Pools gezegd.
- Door Poolse tolk wordt de Poolse taal vertaald in de Nederlandse taal en zegt dat
NN-man het heeft over een ruzie.
(…)
(pagina 56)
Medewerker politie vraagt: Wat is de straat?
(…)
NN-man zegt: Poolse personen, alle personen zijn in het huis.
(…)
- De verbinding wordt dan verbroken.
Op 12 augustus 2016 wordt er door de medewerker van de meldkamer politie wederom teruggebeld naar de melder. Onderstaand gesprek wordt in de Nederlandse taal uitgewerkt.
NN-man zegt: Hallo.
Medewerker politie zegt: Ja meneer, wilt u alstublieft de telefoon niet ophangen, want het is de derde keer dat wij u bellen. Wilt u dan niet ophangen? Oké?
NN-man zegt: Ja, oké.
NN-man vraagt: Alstublieft, de politie naar het huis.
Medewerker politie zegt: Maar u moet niet ophangen, u moet op de lijn blijven, anders
kunnen we geen politie naar u sturen. Oké?
NN-man zegt: Ja oké, perfect.
Medewerker politie vraagt: Wat is de straatnaam? Wat is de naam van de straat?
(…)
Medewerker politie vraagt: Welk huisnummer?
NN-man zegt:16
(…)
Medewerker politie vraagt: Zo, waar bent u nu? Someren?
NN-man zegt: Someren, ja.
(…)
NN-man zegt: [voornaam verdachte] , dat is mijn voornaam.
(pagina 57)
NN-man zegt: Groot probleem.
(…)
NN-man zegt: Huis.
(…)
NN-man zucht en zegt: Problemen.
Medewerkpolitie zegt: Ja, u heeft zeker een probleem. Wij hebben ook een probleem, want u hebt geen adres.
(…)
NN-man zegt: Ja Someren.
Medewerker politie zegt: (…). Maar wat is het probleem dan?
NN-man zegt: Damesproblemen.
NN-man zegt: (…), grote problemen. Veel ruzie. Gisteren veel problemen om 20.00 uur. Gisteren politie bij het huis. Het ging steeds door.
(…)
Medewerker politie vraagt: Waar bent u nu?
NN-man zegt: [verdachte] .
Medewerker politie zegt: Nee meneer. U moet mij de naam van de straat geven, anders kunnen wij geen politie naar u sturen.
NN-man vraagt: Het nummer van mijn huis?
Medewerker politie zegt: Straatnaam, de naam van de straat.
NN-man vraagt: (…) “ [voornaam aangeefster] ”.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 augustus 2016 (pagina’s 58 – 60), inhoudende – zakelijk weergegeven – het relaas van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ;
(pagina 58)
Op vrijdag 12 augustus 2016, omstreeks 01.33 uur, waren wij verbalisanten, [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , belast met de directe noodhulpverlening binnen basisteam Peelland, eenheid Oost-Brabant.
Op bovengenoemde datum en tijdstip kregen wij via portofonische verbinding de opdracht van het operationeel centrum te gaan naar [adres 1] te Someren. Wij hoorden dat de centralist ons vertelde dat er een persoon had gebeld die hevig overstuur was en zeer gebrekkig Nederlands en Engels sprak. Het betrof vermoedelijk een man van Poolse afkomst. De collega welke de melding aan nam hoorde een man spreken met een bibberende stem. Het enige wat opgemaakt kon worden uit hetgeen door melder gezegd werd waren de woorden ‘big problem’, ‘Someren’ (…).
Daarop hebben wij zelf contact opgenomen met het in de melding genoemde telefoonnummer van de melder. Dit nummer betrof: [telefoonnummer] . Wij hadden de telefoon op luidspreker staan en hoorden een man in de Engelse taal ‘Hello’ zeggen. Wij hoorden dat de man sprak met bibberende stem en klonk alsof hij buiten adem was. Wij vroegen waar hij was. Hij noemde een aantal dingen op die we niet begrepen maar op enig moment hoorden wij hem zeggen: ‘Jumbo Someren’. Mij, [verbalisant 3] , is bekend dat de Jumbo in Someren gevestigd is aan de Speelheuvelstraat te Someren. Daar zijn we vervolgens naar toe gereden. Ter plaatse troffen wij niemand aan en namen opnieuw contact op met de melder. Wij hoorden dat hij zei dat hij eraan kwam en hij verbrak de verbinding. Na een aantal minuten zagen we nog steeds niemand en we namen opnieuw telefonisch contact op. De melder zei opnieuw dat hij er bijna was en kort daarop verscheen hij aan ons politievoertuig.
Wij hoorden dat hij sprak met bibberende stem. Wij roken dat de adem van de man sterk rook naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank.
(pagina 59)
Wij zagen dat de man een blauw T-shirt droeg (…). Daarop vroegen we hem of hij ons naar zijn woning kon dirigeren als hij bij ons instapte. Wij hoorden dat hij dit kon en hij stapte in ons politievoertuig. Op de [adres 2] te Someren wees de melder een vrijstaande woning aan en gaf aan dat hij daar woonde. Het pandnummer betrof 16. We zagen dat de melder uitstapte en naar de achterzijde van de woning liep. Wij klopten op het raam maar daarop kwam geen reactie.
Ik zag aan de zijkant van de woning een balkon met een openstaande deur. Ik hoorde vanuit de ruimte daarachter verschillende mannenstemmen. Ik maakte mij kenbaar als politie en riep in de Nederlandse en Engelse taal dat men de deur moest openen. Na ongeveer vijf minuten kwam er een man naar beneden welke via de woonkamer naar de keuken liep en de
keukendeur opende.
Omdat wij geen exacte duidelijkheid konden krijgen omtrent de situatie wilden wij op grond van artikel 3 Politiewet in de woning kijken of alle aanwezige personen het goed maakten. Omdat er veel personen in de woning aanwezig waren hebben wij, alvorens binnen te treden, een extra eenheid ter plaatse gevraagd. Dit betroffen collega’s [verbalisant 4] en [verbalisant 5] .
Boven aan de trap kwamen we in een smalle hal. Links van de trap waren drie vertrekken gelegen en rechts van de trap waren drie vertrekken gelegen. Wij liepen naar links en openden de deur die direct links lag. Hier lagen een man en een vrouw op een matras op de grond. De vrouw bleek in paniek te zijn en draaide ons haar rug toe. Daarop trok ze haar hemd omhoog en toonde ons haar rug. Wij zagen een steekwond van ongeveer drie centimeter breed. We zagen dat de wond open stond en de wond leek diep te zijn.
Intussen had [verbalisant 4] het eerste verhaal van het slachtoffer aangehoord en wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , hoorden dat [verbalisant 4] zei dat het slachtoffer meerdere malen gezegd had dat de jongen in het blauwe T-shirt de dader was.
(pagina 60)
Ze gaf aan dat ze daarmee de persoon bedoelde die onze hulp had ingeroepen. Ze wilde aangifte doen van poging doodslag/moord dan wel zware mishandeling.
Daarop hebben wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , de melder, op vrijdag 12 augustus 2016, om 02.43 uur aangehouden als verdachte van poging doodslag/moord en zware mishandeling.
Op vrijdag 12 augustus 2016, omstreeks 04.10 uur, werd ik, [verbalisant 2] , gebeld door [verbalisant 4] . Zij had op de slaapkamer van de verdachte een kopie van een Pools identiteitsbewijs aangetroffen. Op dit document stond een pasfoto van de verdachte. Dit Pools identiteitsbewijs stond op naam van:
[verdachte]
Geboren op [geboortedatum 1] 1993 te [geboorteplaats 1]
Na het zien van de foto realiseerden wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , ons dat er tijdens de uitgifte van de melding gesproken was over het feit dat de melder mogelijk ‘ [voornaam verdachte] ’ heette.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 augustus 2016 (pagina’s 69 -70), inhoudende – zakelijk weergegeven – het relaas van [verbalisant 4] en [verbalisant 5] ;
(pagina 69)
Op 12 augustus 2016 kregen wij een melding van het Operationeel centrum Eindhoven, om een andere eenheid te assisteren bij een melding in Someren. De melding was dat een Poolse man had gebeld, en mededeelde dat hij een “big problem” had. In verband met de taalbarrière werd niet duidelijk wat er exact aan de hand was. De andere eenheid traceerde de melder en reed met hem naar een woning aan de [adres 2] te Someren. Op verzoek van die eenheid zijn wij ter plaatse gegaan.
Betreft een vrijstaande woning waarin minstens 12 Poolse mensen wonen. Omdat ter plaatse nog steeds niet duidelijk werd wat er aan de hand was, wilden wij de woning betreden om te kijken of wij hulp konden verlenen.
In de woning bekeken we de ruimtes. Op de eerste verdieping, bovenaan de trap links, eerste kamer aan de linkerkant, was een slaapkamer gelegen. Wij en [verbalisant 2] openden de deur en zagen dat er een vrouw en een man op een matras lagen. Wij zagen dat de vrouw in paniek was. Zij keerde haar rug naar ons toe en trok haar trui omhoog. Wij zagen een snijwond. Wij zagen dat deze wond bloedde. Wij gaven dit door aan het Operationeel Centrum en verzochten een ambulance ter plaatse.
De gewonde vrouw stond op en ik, [verbalisant 4] , heb haar zoveel als mogelijk opgevangen en gerustgesteld. Ik, [verbalisant 4] , ben met haar naar beneden gelopen en ben met haar in de keuken gaan zitten. Een andere bewoonster, welke enigszins Engels kon praten, hebben we gebruikt als vertaler. Ik zag diverse bloedvlekken op de vloer in de keuken liggen. Op mijn vraag wat er gebeurd was, werd geantwoord dat zij is gestoken met een groot mes. Op mijn vraag wie dat gedaan heeft, werd de later aangehouden [verdachte] aangewezen.
De verdachte werd aangehouden door een andere eenheid.
Het slachtoffer bleek te zijn:
[aangeefster]
[geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2]
(pagina 70)
Hierop vroeg ik aan de bewoonster, welke enigszins Engels kon praten, of zij aan het slachtoffer kon vragen waar het voorval had plaatsgevonden. De steekpartij bleek plaats te hebben gevonden in de keuken. Vervolgens heb ik de plaats delict beveiligd.
Het slachtoffer werd door de ambulance overgebracht naar het ziekenhuis.
4.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 15 augustus 2016 (pagina’s 114 – 120), inhoudende – zakelijk weergegeven – de afgelegde verklaring van [aangeefster] ;
(pagina 114)
Op zaterdag 13 augustus 2016 deed [aangeefster] aangifte en verklaarde het volgende:
Ik kende [voornaam verdachte] . Wij hadden contact.
(pagina 115)
Hij is sinds zondag in de woning komen wonen.
[voornaam verdachte] maakte mij duidelijk dat hij met mij een relatie wilde.
(pagina 116)
Op donderdag zei ik tegen hem dat ik niet met hem wilde zijn en dat ik niet van hem houd. Hij heeft mij toen in mijn gezicht gespuugd en mij op mijn gezicht geslagen.
(pagina 117)
Op zondag 14 augustus 2016 werd de aangifte voortgezet:
V: Hoe ging het verder donderdagmiddag nadat hij jou in je gezicht had gespuugd?
A: Ik heb hem toen weggestuurd en hij is mijn kamer uitgegaan.
(…) Ik ben naar de woonkamer gegaan naar de jongens. Dit was ongeveer om 16.00 uur a 17.00 uur in de middag. Ik vond eigenlijk een andere jongen leuk, hij heet [getuige] .
(pagina 118)
V: Dan zitten jullie in de woonkamer. Wat gebeurt er dan?
A: We hebben daar zitten praten en bier zitten drinken.
V: Was [voornaam verdachte] daar ook bij?
A: Ongeveer een uur later kwam [voornaam verdachte] naar beneden en kwam bij ons zitten. Hij was agressief. Hij gaf opdrachten aan mij dat ik niet in de woonkamer mocht zijn en dat ik moest gaan slapen. Ik zat in de woonkamer bij een andere jongen, bij [getuige] . Ik zat naast hem.
V: [voornaam verdachte] zegt dus tegen jou dat je naar boven moet gaan en moet gaan slapen. Hoe reageerde jij daar op?
A: Ik ben in de woonkamer gebleven. [voornaam verdachte] is daar ook gebleven. Ik ben toen om ongeveer 19.00 uur/ 20.00 uur weer even voor een uur naar bed gegaan.
V: Hoe is het verder gegaan?
A: Ik ben toen weer naar beneden gegaan en eigenlijk waren de jongens weg behalve [getuige] . [getuige] was in de woonkamer en wij waren aan het zoenen. Ik vond hem heel leuk. [voornaam verdachte] kwam toen van boven naar beneden. Ik zat op [getuige] zijn schoot in de woonkamer. Wij zaten samen op de bank. Wij waren elkaar aan het omhelzen. [voornaam verdachte] zag dat. [voornaam verdachte] zei tegen [getuige] : ‘Weet jij met wie zij samen is? Weet jij met wie jij te maken hebt?’ Tegen mij zei [voornaam verdachte] dat ik naar bed moest, dat ik naar mijn kamer moest en niet op zijn schoot mocht zitten. [getuige] heeft toen tegen [voornaam verdachte] gezegd dat hij dat zelf wilde weten. Ik ben met [getuige] beneden gebleven en [voornaam verdachte] is naar boven gegaan. [voornaam verdachte] heeft mijn spullen naar buiten gegooid, zoals documenten, bankpasje en kleding. Ik heb dat niet zelf gezien, maar hij heeft tegen mij gezegd dat hij mijn spullen weg zou gaan gooien.
V: Wat en wanneer heeft [voornaam verdachte] tegen jou gezegd?
A: Toen [voornaam verdachte] naar beneden kwam heeft hij tegen mij gezegd dat hij mijn spullen zou weggooien en dat hij mij dood zou maken.
(…)
V: Wat heb je daarna gedaan?
A: (…) Ik ben met [getuige] gaan wachten op de coördinator. Andere mensen moesten gaan werken en ik wilde de coördinator op de hoogte stellen van wat er gebeurde. Ik zat op schoot van [getuige] . Ik was aan het sms’en en zat bij [getuige] op schoot. [voornaam verdachte] kwam weer naar beneden en zei tegen mij: ‘Naar bed toe jij hoer.’ Ik heb hem gezegd dat ik zelf moest weten bij wie ik op schoot ga zitten en dat ik nooit met hem samen kon en wilde zijn. Wij zaten op dat moment in de keuken, [getuige] en ik.
(pagina 119)
Ik zag toen dat [voornaam verdachte] een mes pakte boven het droogrek. De messen hangen daar aan de muur aan een rek. Het was een groot mes. Ik zag dat [voornaam verdachte] met het mes op mij af kwam lopen. Ik zag dat [voornaam verdachte] het mes voor zich hield. (…) Ik probeerde mezelf weg te draaien en toen stak [voornaam verdachte] mij in mijn rug. (…) Het bloed liep uit mijn rug en ik ben naar de woonkamer gegaan. Ik was aan het schreeuwen van de pijn.
V: Wat heeft [voornaam verdachte] met het mes gedaan?
A: Dat weet ik niet. Ik heb het mes nog gezocht toen de politie kwam. Ik weet alleen dat het een groot mes was.
V: Was [voornaam verdachte] onder invloed van alcohol of andere middelen?
A: [voornaam verdachte] was onder invloed van veel alcohol.
V: Kun je beschrijven welke messen jullie hebben in de woning?
A: Er waren nog meer messen in de woning. Er waren voornamelijk kleine messen. Hij heeft het grootste mes gepakt dat in de woning lag.
V: Hoe zat jij bij [getuige] op schoot?
A: Ik zat met mijn rechterhand om hem heen en met mijn benen dus aan de rechterzijde van [getuige] zijn benen.
V: Waar stond [voornaam verdachte] toen hij het mes pakte?
A: Hij stond aan de rechterkant van ons. Hij draaide zich daarna om met zijn gezicht in onze richting.
(pagina 120)
V: Hoe heeft [voornaam verdachte] zich naar jou bewogen?
A: Hij is achterlangs mij gekomen. Ik draaide met hem mee om hem te kunnen volgen. Het duurde een seconde en toen stak hij mij al. Ik ben toen gaan schreeuwen van de pijn. Ik ben naar de woonkamer gelopen en daar neergevallen. Ik ben met [getuige] naar zijn kamer gegaan om daar te gaan slapen. Ik sliep bij hem en toen kwam de politie. [voornaam verdachte] was toen al gevlucht. Ik was bebloed.
5.
Het proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 9 oktober 2016 (los opgenomen in het dossier), inhoudende – zakelijk weergegeven – de afgelegde verklaring van [aangeefster] ;
(…) Ik wilde geen relatie met [voornaam verdachte] .
(…) Ik zat bij [getuige] op schoot toen [voornaam verdachte] binnenkwam. Hij werd boos en pakte een keukenmes. [voornaam verdachte] stak mij in mijn rug.
6.
De geneeskundige verklaring d.d. 25 augustus 2016 (pagina 133) ondertekend door [chirurg] bij het Elkerliek Ziekenhuis;
Achternaam: [aangeefster]
Voornamen: [voornaam aangeefster]
A. Uitwendig waargenomen letsel:
Steekwond linkerflank
Is er sprake van uitwendig bloedverlies? Ja
- ernstig? Ja
B. Is er vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel? Ja
Is er vermoeden van inwendig bloedverlies? Ja
D. Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 12/08/2016
E. Overige van belang zijnde informatie (operaties, blijvend letsel ed)
Operatie met overhechten vier gaten in de dunne darm.
7.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 augustus 2016 (pagina’s 77 – 79), inhoudende – zakelijk weergegeven – het relaas van [verbalisant 6] ;
(pagina 78)
Op 12 augustus 2016 omstreeks 05:03 uur werd ik gebeld door mijn [verbalisant 7] . Hij was in het ziekenhuis bij het slachtoffer. Hij vertelde mij dat het slachtoffer zo meteen geopereerd zou gaan worden omdat er inwendige bloedingen bleken te zijn. Met gebruikmaking van een Poolse tolk via zijn telefoon had hij haar de vraag gesteld wie verantwoordelijk was voor haar letsel. Ze had tegen [verbalisant 7] gezegd dat dit gebeurd was door een man genaamd [voornaam verdachte] .
Door ons, [verbalisant 8] en technisch rechercheurs [verbalisant 9] en [verbalisant 10] , werd in de bossages naast de woning een grote hoeveelheid (droge) kleding aangetroffen. Dit was opvallend omdat het gedurende deze nacht wel geregend had. De kleding leek te zijn weggegooid in de struiken, gelegen onder een balkon. Dit balkon is grenzend aan de slaapkamer van de verdachte, waar ik eerder de kopie van het Poolse ID-bewijs had aangetroffen. Buiten de kleding werden daar eveneens goederen aangetroffen die afkomstig bleken te zijn van het slachtoffer [aangeefster] , zoals een portemonnee en een kopie van haar ID-bewijs.
8.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 12 augustus 2016 (pagina’s 139 – 143), inhoudende – zakelijk weergegeven – de afgelegde verklaring van [getuige] ;
(pagina 140)
V: Kunt u vertellen hoe het gisterenavond was gegaan?
A: Ik zat gisteren, donderdag 11 augustus 2016 in de keuken van de woning.
V: Wie waren op dat moment in de keuken?
A: Ik was in de keuken samen met [voornaam aangeefster] .
V: Waar zaten jullie?
A: Wij zaten aan de keukentafel. [voornaam aangeefster] zat op een gegeven moment op mijn schoot.
A: [voornaam aangeefster] vertelde mij dat ze niet meer zoveel zag in de relatie met [voornaam verdachte] . Volgens [voornaam aangeefster] had [voornaam verdachte] het idee dat er meer was dan een vriendschappelijke relatie.
In de afgelopen dagen heb ik gemerkt dat zij, [voornaam aangeefster] en [voornaam verdachte] , daar ruzie over hadden.
A: Ze kwam in de keuken zitten en even later op mijn schoot zitten. Ze was al eerder beneden.
V: Wat gebeurde er?
A: [voornaam verdachte] kwam ook naar beneden en zei tegen [voornaam aangeefster] : “Wat doe je hier, ga slapen’.
(pagina 141)
V: Wat zei [voornaam aangeefster] daarop?
A: Zij zei toen tegen [voornaam verdachte] : Ik ga nergens naar toe. Ik ben je vriendin niet meer. Ik doe wat ik wil.
V: Wat zei je hierop?
A: Ik vertelde [voornaam verdachte] dat hij [voornaam aangeefster] met rust moest laten en dat zij niet meer zijn vriendin was.
V: Wat gebeurde er vervolgens?
A: [voornaam verdachte] herhaalde toen zijn verhaal, [voornaam aangeefster] moest naar boven.
V: En daarna?
A: Zij zat nog steeds op mijn schoot. Zij leunde tegen mij aan. Ze vertelde daarbij ‘ik ben bang, ik ga nergens naar toe’.
V: Hoever stond [voornaam verdachte] van jullie vandaan?
A: Ongeveer 1 meter.
V: En toen?
A: Toen zei [voornaam verdachte] tegen [voornaam aangeefster] : ‘Als jij niet van zijn schoot af gaat en naar boven gaat, zul je wel zien wat er gebeurt’.
V: Wat gebeurde er toen?
A: [voornaam aangeefster] bewoog niet eens.
(…)
A: [voornaam verdachte] stond op en draaide zich om, en liep toen naar het keukenblad bij de wasbak. [voornaam aangeefster] riep dat [voornaam verdachte] een mes had.
(…)
A: [voornaam verdachte] liep naar de aanrecht. Dit was achter mij. Op dat moment stond [voornaam aangeefster] op. Ik zat nog en toen zag ik dat [voornaam verdachte] een mes in zijn hand had.
V: Heb je gezien dat [voornaam verdachte] [voornaam aangeefster] met het mes raakte, haar stak?
A: Ja dat heb ik gezien.
Ik zag daarna de wond op de rug van [voornaam aangeefster] . [voornaam aangeefster] liet mij de wond zien. Zij tilde haar T-shirt op. De wond was ongeveer 3 tot 4 centimeter lang en een halve centimeter breed.
(pagina 142)
V: Wat deed [voornaam verdachte] na het steekincident?
A: Hij is gevlucht. Hij liep de woning uit. Ik heb daarna de woning afgesloten zodat hij niet meer binnen kon komen.
V: Wat gebeurde er daarna?
A: Ik heb tegen [voornaam aangeefster] gezegd dat ze het beste kon gaan liggen. Zij is toen naar boven gegaan en is op bed gaan liggen in mijn slaapkamer samen met mij. Wij lagen bij elkaar en zo was ook onze positie toen de politie later ons aantrof.
A: [voornaam aangeefster] zei in het begin direct dat ze pijn had. Toen we boven waren begon [voornaam aangeefster] te schreeuwen van de pijn. Dat was dan ongeveer een half uur voor de politie kwam. Ze schreeuwde van de pijn.
V: Waarom heeft niemand een ambulance gebeld?
A: Toen dit gebeurde sliep iedereen. Ik dacht eerst dat het wel mee zou vallen. Later begon zij meer te schreeuwen en dat was kort voor de politie kwam.
9.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 augustus 2016 (pagina’s 34 – 39), inhoudende – zakelijk weergegeven – de afgelegde verklaring van verdachte;
(pagina 35)
V: Hoe kwam de kleding van [voornaam aangeefster] in de struiken terecht, onder het balkon van onder andere jouw slaapkamer?
A: Ik heb enkele spullen van haar weggegooid. Ik had tegen [voornaam aangeefster] gezegd dat ze naar bed moest gaan. Dat was om ongeveer 23.00 uur, maar het was niet later dan 00.00 uur. Ik heb enkele spullen van haar weggegooid. Ik ging naar beneden en in de woonkamer zat [getuige] . [voornaam aangeefster] zei toen: ‘Kijk eens wat ik ga doen.” Ik zag dat zij [getuige] ging zoenen. Ze ging naast hem zitten met een been over zijn been. Ik ging toen naar boven en nam een pilsje. Ik ging daarna weer naar beneden en zag dat zij in de keuken zaten. Ik zei tegen haar: “Ga naar bed en kijk eens wat je nou allemaal doet.”
(pagina 36)
(…) Ik ging naar boven, lag even op bed, ging weer naar beneden naar de keuken, waar zij zaten. Ik zei dat ik er genoeg van had. Ik ging naar buiten.
V: Ons is verteld dat jij, [voornaam aangeefster] en [getuige] samen in de keuken waren. Wat is er toen gezegd/gebeurd tussen jullie?
A: (…) Ik zei steeds dat ze naar bed moest (…). [voornaam aangeefster] en [getuige] zaten bij elkaar; zij zat bij hem op schoot. Ze fluisterden en lachten. [voornaam aangeefster] was ook steeds iets op haar telefoon aan het intoetsen en [getuige] las dat.
Ik voelde mij niet lekker dat mijn vriendin bij iemand anders op schoot zat.
(pagina 38)
V: Dan nog: [voornaam aangeefster] heeft het heel erg gezellig met [getuige] . Jij hebt haar spullen naar buiten gegooid. Waarom heb je dat gedaan?
A: (…) Misschien wilde [voornaam aangeefster] mij jaloers, kwaad maken.
V: Is dat dan gelukt?
A: Ja (…).
10.
Het proces-verbaal van verhoor benadeelde d.d. 17 februari 2017 (los opgenomen in het dossier), inhoudende – zakelijk weergegeven – de afgelegde verklaring van [aangeefster] ;
[voornaam verdachte] pakte een mes. Het was heel lang. Het was een spits en puntig mes. Het was tamelijk lang. Het mes was denk ik wel 15 of 16 centimeter lang, het metaal deel. Het was een lang en puntig mes met 1 snijkant. Het was spits en een beetje afgerond.
11.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 februari 2017 (los opgenomen in het dossier), inhoudende – zakelijk weergegeven – de afgelegde verklaring van [getuige] ;
A: Ik weet dat het mes niet breed was, niet meer dan 2 centimeter. Ik denk dat het metalen deel tussen de 10 en 15 centimeter lang was.
V: Wat voor soort mes was het?
A: Niet om boterhammen mee te smeren. Het was geen mes uit een bestek. Het was groter.
12.
Een rapport ‘Forensisch geneeskundig onderzoek naar aanleiding van een incident op 12-08-2016 te Someren’ van het NFI d.d. 11 mei 2017 (zaaknummer 2017.02.24.144), inhoudende het onderzoek van rapporteur B.F.L. Oude Grotebevelsborg, forensisch arts KNMG;
Vraagstelling
Kan het steken met een mes in de linkerflank van een persoon leiden tot dodelijk letsel. Hoe kwalificeert U qua ernst het letsel in onderhavige zaak. Kan vergelijkbaar letsel als in de onderhavige zaak leiden tot de dood.
Letselfoto’s
De ontvangen letselfoto’s betreffen drie foto’s van een deel van de romp van een vrouw. Aan de linkerzijde in de flank, ongeveer op taillehoogte aan de rugwaartse zijde, is een scherprandige huidklieving zichtbaar, met uiteen wijkende wondranden en voetwaarts daarvan een druipspoor met donkerrode, op bloed gelijkende vloeistof. De huidklieving verloopt dwars ten opzichte van de lengteas van het lichaam en heeft een lengte van (geschat) enkele centimeters.
Interpretatie en bespreking
De op het fotomateriaal zichtbare verwonding berust, gezien de gladde wondranden en de (kennelijke) aanwezigheid van bloed, op een scherprandige huidklieving, opgeleverd door snijden en/of steken met een scherprandig voorwerp. Gezien de aanwezigheid van "vier gaten in de dunne darm" was hierbij kennelijk perforatie van de daaronder gelegen buikholte met de daarin gelegen dunne darm. Gezien de relatief geringe afmetingen van de huidverwonding en de diepte van de verwonding tot in de darmen, berust deze verwonding waarschijnlijk op een steekwond. Een steekwond is een doorgaans min of meer scherprandige verwonding van de huid en de onderhuidse weefsels, waarvan de diepte groter is dan de lengte. Deze kan worden opgeleverd door uitwendig perforerend geweld in het lichaam en, afhankelijk van de kracht en de snelheid waarmee dergelijk geweld inwerkt, meestal door een min of meer scherprandig voorwerp.
Het in het proces-verbaal van verhoor benadeelde beschreven mes zou circa 15-16 cm lang zijn geweest (…) en eenzijdig snijdend. (…). Volgens de beschrijving in het proces-verbaal van verhoor getuige zou het mes groter zijn dan een mes uit een bestek of om boterhammen mee te smeren, en het zou maximaal 2 cm breed zijn geweest (…). Gezien de geringe afmetingen van de huidwond en de diepte van de verwonding tot in de darmen, kunnen de in beide processen verbaal van verhoor beschreven messen in aanmerking komen als veroorzakend voorwerp.
De ernst en in relatie daarmee de mogelijke dodelijkheid van een steekwond in de flank, zoals de op het fotomateriaal zichtbare locatie, kan worden onderscheiden in acute levensbedreigende complicaties zoals bloedingen door perforatie van in de buik gelegen grote bloedvaten of van de milt, of subacute complicaties die zich voordoen bij directe mechanische beschadiging van organen en/of vitale structuren in het lichaam met daaruit voortkomende ernstige functievermindering. Ook andere vormen van weefselbeschadiging met verlies van functie die kunnen optreden als complicaties van in eerste instantie niét als levensbedreigend op te vatten verwondingen zijn mogelijk. Perforerende verwondingen van onderhuidse weefsels en spieren, kunnen door bijkomende infecties, weefselschade en
-versterf in tweede instantie tot levensbedreigende complicaties leiden. Dit wordt enerzijds bepaald door de ernst van het letsel, anderzijds door de algehele gezondheid, conditie en
individuele lichaamskenmerken van een persoon die wordt verwond, en de tijdsduur voordat medische behandeling kan worden ingezet.
Bij penetrerend letsel van de buikholte is, indien geen medische interventie plaatsvindt, op termijn een aanzienlijke kans op het ontstaan van complicaties door het optreden van een (buikvlies-) ontsteking ('peritonitis') met bacteriën die via het steekkanaal vanuit de buitenwereld in de voorheen steriele buikholte kunnen worden gebracht. Indien tevens de darmen zijn geperforeerd, zoals in het onderhavige geval, zal door lekkage van darminhoud in de buikholte op zeer korte termijn een ontsteking van het buikvlies optreden, welke indien geen tijdige medische interventie plaatsvindt, als levensbedreigend kan worden opgevat.
Beantwoording vraagstelling
Kan het steken met een mes in de linkerflank van een persoon leiden tot dodelijk letsel. Hoe kwalificeert U qua ernst het letsel in onderhavige zaak. Kan vergelijkbaar letsel als in de onderhavige zaak leiden tot de dood.
Ja. Het steken met een mes in de linkerflank kan leiden tot levensbedreigende bloedingen, ontstekingen en/of functieverlies van de in de buikholte gelegen organen.
In het onderhavige geval was er perforatie van de dunne darm, hetgeen zonder chirurgische interventie zou hebben geleid tot een levensbedreigende ontsteking van de buikholte (‘peritonitis’). Derhalve kan het letsel in onderhavig geval als potentieel dodelijk worden aangemerkt.
Bewijsoverwegingen
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat buiten discussie staat dat de verdachte aangeefster met een mes heeft gestoken en dat als gevolg daarvan haar dunne darm op vier plekken is geperforeerd. Voor de bewezenverklaring van poging tot doodslag is in de kern het volgende aangevoerd.
Gelet op het procesdossier is de advocaat-generaal van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte degene is geweest die aangeefster met een mes heeft gestoken. Het verhaal van verdachte, namelijk dat hij 112 heeft gebeld voor zichzelf, acht de advocaat-generaal ongeloofwaardig nu uit het uitgeluisterde gesprek niet volgt dat verdachte voor zichzelf belde. Volgens de advocaat-generaal blijkt voorts uit het rapport van het NFI genoegzaam dat het steken met een mes in de flank van aangeefster had kunnen leiden tot haar dood.
Standpunt verdediging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde bepleit. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern het volgende aangevoerd.
Volgens de verdediging heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de verklaringen van aangeefster en [getuige] betrouwbaar en geloofwaardig zijn. Zo hebben aangeefster en [getuige] op meerdere momenten inconsistent en tegenstrijdig verklaard over onder andere het mes. De verdediging is het met de rechtbank eens dat nadere informatie omtrent met welk mes is gestoken, ontbreekt. Voorts is het volgens de verdediging op basis van het dossier niet vast te stellen dat verdachte degene is geweest die aangeefster heeft gestoken. Verdachte heeft steeds ontkend aangeefster te hebben gestoken en ook bij de fouillering is er geen mes bij verdachte aangetroffen. Verdachte heeft steeds consequent verklaard en in het dossier zijn er voldoende aanwijzingen dat verdachte zichzelf niet tegenspreekt.
Met betrekking tot de tenlastegelegde poging tot doodslag is de verdediging van oordeel dat, zo al bewezen kan worden dat verdachte heeft gestoken, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van aangeefster. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er onvoldoende bewijsmiddelen zijn om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De conclusie van de deskundige van het NFI dat het letsel als potentieel dodelijk kan worden aangemerkt is volgens de verdediging onvoldoende om te komen tot de conclusie dat de aanmerkelijke kans op de dood op de koop toe is genomen. Dit mede omdat niet onderzocht is hoe groot de kans op de dood zou zijn geweest als aangeefster niet was geopereerd. De verdediging is van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat het letsel van dodelijke aard is geweest nu aangeefster op geen enkel moment 112 heeft gebeld of zelf de wond heeft verzorgd. Daar komt bij dat het dossier geen informatie verschaft over de wond, het moment van steken, de manier of kracht van steken dan wel informatie over het steekwapen zelf. Op grond van de inhoud van het dossier kan dan ook niet worden vastgesteld of er een aanmerkelijke kans was dat de dood van aangeefster zou kunnen intreden. Aangeefster zou weliswaar een steekwond hebben gehad in haar rug/linkerflank, maar het verwonden met een mes maakt niet zonder meer dat er sprake is van een aanmerkelijke kans op overlijden.
Zelfs indien er sprake is van een aanmerkelijke kans op het overlijden, kan de poging tot doodslag niet worden bewezen omdat verdachte deze kans niet bewust heeft aanvaard. Zo blijkt uit het dossier niet dat verdachte aangeefster doelbewust en gericht in haar rug/linkerflank heeft gestoken. Verder valt noch uit de verklaringen van getuigen noch uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging af te leiden dat verdachte zich van de aanmerkelijke kans bewust is geweest. Nu verdachte uiteindelijk zelf 112 heeft gebeld en de politie naar zijn huis heeft geleid, kan daaruit worden afgeleid dat hij een eventueel dodelijk gevolg niet aanvaard.
Het hof overweegt als volgt.
Feiten en omstandigheden
Op 12 augustus 2016 omstreeks 00.53 uur komt bij de politie een 112-melding binnen waarin verdachte aangeeft grote problemen te hebben en waarbij hij verzoekt om de politie naar zijn huis te sturen. Verdachte leidt op verzoek de verbalisanten naar zijn woonadres aan de [adres 2] te Someren. Daar blijkt dat een van de medebewoonsters, aangeefster, een verwonding had in haar rug. Aangeefster wijst direct verdachte aan als degene die haar met een mes heeft gestoken. Aangeefster is naar het ziekenhuis gebracht alwaar ze geopereerd werd in verband met interne bloedingen. De verwonding van aangeefster betreft een steekwond in haar linkerflank waarbij haar dunne darm op vier plekken is geperforeerd.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster en [getuige]
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de voor het bewijs gebruikte verklaringen van aangeefster en [getuige] als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Aangeefster verklaart direct dat verdachte de persoon is die haar heeft gestoken en dit heeft zij meermaals bij haar verhoren herhaald. Ook door [getuige] is kort na het incident verklaard dat aangeefster door verdachte is gestoken. Het hof heeft geen reden om aan deze verklaringen te twijfelen. Deze verklaringen zijn kort na het gebeuren afgelegd en wijzen de verdachte aan als degene die met een mes aangeefster heeft gestoken. Dat aangeefster en [getuige] over onder meer het mes niet eensluidend of wisselend hebben verklaard (zoals of het mes een blauw, groen dan wel een zwart handvat had), dan wel wisselend hebben verklaard over de vraag of aangeefster op het moment van het steken wel of niet nog op de schoot van [getuige] zat, doet naar het oordeel van het hof niets af aan de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van de kern van deze verklaringen, te weten dat de verdachte met een mes heeft gestoken. Ook de omstandigheid dat aangeefster op 9 december 2019 ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat zij het moment waarop verdachte een mes heeft gepakt niet heeft gezien en ook niet heeft gezien dat hij haar heeft gestoken, maakt niet dat het hof twijfelt aan de voor het bewijs gebruikte verklaring van aangeefster. Het hof merkt in dit verband op dat aangeefster bij de raadsheer-commissaris vervolgens heeft verklaard dat het inmiddels al drie jaar geleden is en dat zij het zich niet allemaal meer kan herinneren.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat aangeefster en [getuige] op relevante onderdelen, te weten dat verdachte met een mes heeft gestoken, dat dit gebeurde in de keuken en dat er al eerder ruzie was tussen de verdachte en aangeefster, eensluidend en consistent hebben verklaard. Voorts vinden de verklaringen van aangeefster en [getuige] diverse punten bevestiging in hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen blijkt. Zo blijkt uit de verklaring van verdachte zelf dat hij boos was en dat hij het niet prettig vond dat aangeefster, volgens verdachte zijn vriendin, bij [getuige] op schoot zat en dat hij de kleding van aangeefster uit het raam heeft gegooid. Al hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht met betrekking tot onder meer de onduidelijkheden over het mes, maken niet dat de verklaringen van aangeefster en [getuige] als onbetrouwbaar ter zijde moeten worden geschoven. Uit de verklaringen van aangeefster en [getuige] en gezien het letsel van aangeefster blijkt genoegzaam dat aangeefster door verdachte is gestoken met een mes. Het hof acht de verklaring van verdachte dat hij 112 heeft gebeld voor zichzelf, ongeloofwaardig nu dit uit de 112-melding niet volgt. Verdachte heeft het namelijk over ‘grote problemen’, ‘Damesproblemen’ en ‘ruzie’ en hij noemt de naam van aangeefster ‘ [voornaam aangeefster] ’. Voorts zegt de verdachte in de 112-melding ‘de politie naar het huis’. Dit alles maakt volgens het hof dat de verklaring van verdachte op dit punt als ongeloofwaardig ter zijde kan worden geschoven. Ook overigens zijn er in het dossier geen aanwijzingen waaruit kan worden afgeleid dat de verklaring van verdachte dat hij ziek was en voor zichzelf 112 heeft gebeld, zou kunnen kloppen.
Poging tot doodslag
Voor een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag is het noodzakelijk dat de verdachte met (voorwaardelijk) opzet heeft gehandeld. Het moet dan gaan om minst genomen voorwaardelijk opzet op de dood van aangeefster.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, of anders gezegd om een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Aanmerkelijke kans op het gevolg
Dat het steken met het door aangeefster en [getuige] omschreven mes kan leiden tot de dood blijkt genoegzaam uit de letselbeschrijving en het rapport van de NFI-deskundige B.F.L. Oude Grotebevelsborg. Het steken met een mes heeft namelijk geleid tot een operatie waarbij vier gaten in de dunne darm moesten worden gehecht. Volgens de deskundige van het NFI is kennelijk sprake van perforatie van de buikholte met de daarin gelegen dunne darm. Indien naast de buikholte ook de darmen zijn geperforeerd zal door lekkage van de darminhoud in de buikholte op zeer korte termijn een ontsteking van het buikvlies optreden, welke, indien geen tijdige medische interventie plaatsvindt, als levensbedreigend kan worden opgevat.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat door het steken met een mes in de flank waarbij de buikholte en de dunne darm worden geperforeerd, er een aanmerkelijke kans is op het veroorzaken van de dood. Dat er tijdig medisch is ingegrepen doet hier niet aan af. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het dankzij het adequate politieoptreden is geweest dat aangeefster tijdig naar het ziekenhuis is overgebracht.
Bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans
Voor een bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet is voorts vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
In de buikhalte bevinden zich diverse organen en grote bloedvaten waardoor de kans dat door een messteek in de flank de dood zal volgen naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft met een mes van circa 15 cm in de flank van aangeefster gestoken, terwijl zich daar belangrijke vitale organen en grote bloedvaten bevinden. Verdachte heeft aangeefster hierbij vanuit het niets gestoken waardoor zij zich niet heeft kunnen verweren. Het hof is van oordeel dat die gedraging van verdachte onder de genoemde omstandigheden naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Dat het letsel eventueel zou kunnen optreden staat het aannemen van voorwaardelijk opzet niet in de weg.
Dat verdachte nadien de politie heeft gebeld dan wel dat hij in boosheid heeft gestoken staat evenmin aan een bewezenverklaring in de weg.
Hetgeen overigens door de verdediging is aangevoerd leidt niet tot een ander standpunt.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag op aangeefster door haar met een mes in de linkerflank te steken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het volgende.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich op of omstreeks 11 augustus 2016 schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag op aangeefster. Hiertoe heeft de verdachte aangeefster met een groot mes gestoken in de linkerflank waarbij de dunne darm van aangeefster op vier plekken is geperforeerd. Ten gevolge van het door de verdachte uitgeoefende geweld is aangeefster in het ziekenhuis beland en geopereerd aan haar verwonding.
Door het handelen van de verdachte heeft hij een bijzonder ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Naast het lichamelijk letsel dat aangeefster door het handelen van de verdachte heeft opgelopen, leert de ervaring dat slachtoffers van geweldsmisdrijven daarvan nog lange tijd psychisch nadelige gevolgen, zoals gevoelens van angst en onveiligheid, kunnen ondervinden. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor lange duur met zich brengt.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van voorarrest, passend is bij de persoon van de verdachte en de ernst van en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan.
Schending redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In beginsel heeft als redelijke termijn in hoger beroep te gelden 2 jaren na het instellen van appel. Nu door de officier van justitie op 22 februari 2017 en namens de verdachte op 24 februari 2017 appel is ingesteld en het hof meer dan 2 jaren later, te weten op 12 april 2021, in deze zaak uitspraak zal doen, is de redelijke termijn bij de behandeling in hoger beroep geschonden en wel met een periode van twee jaren en bijna twee maanden. Zoals hiervoor overwogen zou zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en met aftrek van voorarrest.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
De benadeelde partij [aangeefster] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 13.320,-, waarvan € 8.320,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.813,52 (€ 2.813,52 ter zake van materiële schade (waaronder in het vonnis ook zijn begrepen de gevorderde proceskosten van € 13,52) en € 3.000,- ter zake van immateriële schade) te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gesteld ter zake van het niet toegewezen gedeelte van haar vordering, zodat die vordering in hoger beroep wederom geheel aan de orde is.
De verdediging heeft in hoger beroep de vordering tot schadevergoeding gemotiveerd betwist. Hierbij heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat gelet op het ontbreken van enige onderbouwing de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen dan wel de benadeelde partij in de gehele vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken tot welk bedrag de benadeelde partij [aangeefster] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Nu een degelijke onderbouwing met stukken van de schade ontbreekt kan het hof ook niet volstaan met een schatting van de geleden schade. Verder onderzoek ten aanzien van deze kwestie zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Het hof zal de benadeelde partij daarom voor wat betreft de materiële schade in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden. Het hof stelt de omvang daarvan naar billijkheid vast op
€ 3.000, -. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof zal de benadeelde partij in het overige deel van de gevorderde immateriële schade (€ 2.000,-) niet-ontvankelijk verklaren.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van de immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 13,52.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [aangeefster] is toegebracht tot een bedrag van € 3.000,-. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.000,00 (drieduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 augustus 2016 tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 13,52 (dertien euro en tweeënvijftig cent);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.000,00 (drieduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 augustus 2016 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
40 (veertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. A.H.T. de Haas, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 12 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.H.T. de Haas is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.