ECLI:NL:GHSHE:2021:1153

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
20-000244-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake rijden onder invloed en zonder rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1993, was op 16 september 2017 in Breda betrapt op het rijden onder invloed van alcohol, met een alcoholgehalte van 1085 microgram per liter uitgeademde lucht, en zonder geldig rijbewijs. De politierechter had eerder op 11 januari 2018 een vonnis gewezen, dat door de verdachte werd aangevochten. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat deze niet voldeed aan de motiveringsvereisten van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vijftien maanden. Daarnaast is er een geldboete van €300,- opgelegd, die kan worden vervangen door zes dagen hechtenis. Het hof heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gegrond verklaard, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Het hof heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak in de straftoemeting verdisconteerd, wat heeft geleid tot een matiging van de gevangenisstraf voor feit 1.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000244-18
Uitspraak : 12 april 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende te Breda, van 11 januari 2018, met parketnummer
96-181494-17 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer
22-003802-16, in de strafzaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
thans uit anderen hoofde verblijvende in het [detentieplaats].
Hoger beroep
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen.
Door en namens de verdachte is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij op of omstreeks 16 september 2017 te Breda als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 1085 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs;
2.hij op of omstreeks 16 september 2017 te Breda als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, Prinsenkade, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij:
1.op 16 september 2017 te Breda als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 1085 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs;
2.op 16 september 2017 te Breda als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, Prinsenkade, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Met betrekking tot het bewezenverklaarde volstaat het hof, gelet op de omstandigheid dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en dienaangaande geen vrijspraak is bepleit, met de volgende opgave van de bewijsmiddelen conform het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering:
Het proces-verbaal ter zake artikel 8 WvW 1994 (proces-verbaalnummer 160920170120405542) d.d. 16 september 2017 en ondertekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2];
De van dat proces-verbaal deel uitmakende verklaring van de verdachte inhoudende dat hij alcohol heeft gedronken en toen als bestuurder is opgetreden en dat hij toegeeft geen rijbewijs te hebben;
Een door de verbalisant ondertekende uitdraai van de ademanalyse van verdachte, inhoudende de uitslag van het ademonderzoek d.d. 16 september 2017;
Een uitdraai van een bevraging d.d. 16 september 2017 inhoudende dat er binnen meerdere systemen is gezocht op de naam van verdachte en dat er geen treffers zijn gevonden in het systeem van de RDW;
De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 29 maart 2021.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (1085 microgram).
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het volgende.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het rijden onder invloed terwijl hij geen geldig rijbewijs had. Verdachte reed, slingerend op de weg, met een zeer grote hoeveelheid alcohol in zijn bloed. Door aldus te handelen heeft de verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en er blijk van gegeven zich weinig gelegen te laten liggen aan de hier te lande geldende verkeersvoorschriften. Het hof rekent het de verdachte dan ook ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 23 maart 2021, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder ter zake van een soortgelijk strafbaar feit onherroepelijk is veroordeeld.
Ten aanzien van feit 1
Nog daargelaten dat het taakstrafverbod van toepassing is, kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de hoogte van het alcoholpromillage, het feit dat verdachte geen rijbewijs had en het gegeven dat verdachte reeds eerder onherroepelijk voor eenzelfde feit is veroordeeld niet worden volstaan met een andere straf dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming meebrengt. Het hof acht in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken passend en geboden.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof eveneens voor de duur van 15 maanden aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
Ten aanzien van feit 2
Ter zake van het rijden zonder een geldig rijbewijs acht het hof, met de advocaat-generaal, een geldboete ter hoogte van € 300,- te vervangen door zes dagen hechtenis passend en geboden.
Schending redelijke termijn
Het hof overweegt met betrekking tot de redelijke termijn in deze zaak het volgende.
Namens verdachte is tegen het bestreden vonnis op 23 januari 2018 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst bij arrest van heden – 12 april 2021 – einduitspraak. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen 2 jaren. Aldus is de redelijke termijn in de fase van het hoger beroep met bijna 1 jaar en drie maanden overschreden. Het hof ziet geen omstandigheden die dit tijdsverloop rechtvaardigen.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de voor feit 1 op te leggen gevangenisstraf zal matigen. Het hof ziet, gelet op de hoogte van de voor feit 2 op te leggen geldboete, geen reden om tot matiging over te gaan.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen voor feit 1 tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken met ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 15 maanden en voor feit 2 tot een geldboete ter hoogte van € 300,- subsidiair zes dagen hechtenis.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 100,- subsidiair 2 dagen hechtenis met een proeftijd van 1 jaar, opgelegd bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 23 februari 2017 onder parketnummer 22-003802-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde geldboete ter hoogte van €100,- subsidiair 2 dagen hechtenis dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 107, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken;
ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
15 (vijftien) maanden;
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 23 februari 2017, parketnummer 22-003802-16, te weten van een
geldboetevan
€ 100,00 (honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. A.H.T. de Haas, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 12 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.H.T. de Haas is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.