ECLI:NL:GHSHE:2021:1144

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
20-002502-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor diefstal door twee of meer verenigde personen met braak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1967, was eerder veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf was verschaft door middel van braak. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis, en de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 854,02 toegewezen. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, terwijl de raadsvrouw van de verdachte vrijspraak bepleitte. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de bewijsstukken en de verklaringen van getuigen. De verdachte en zijn medeverdachte werden kort na de melding van een inbraak in een auto aangehouden. Getuigen hebben verklaard de verdachte en zijn medeverdachte te hebben gezien in de buurt van de plaats delict, wat leidde tot hun aanhouding.

Het hof heeft de verklaringen van de getuigen als betrouwbaar beoordeeld en de verdediging van de verdachte verworpen. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal. De verdachte werd schuldig bevonden aan het medeplegen van de auto-inbraak en het hof legde een gevangenisstraf van twee weken op, naast de schadevergoedingsmaatregel. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002502-19
Uitspraak : 31 maart 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 2 augustus 2019 in de strafzaak met parketnummer 01-113059-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboorteplaats] (België) op [geboortedag] 1967,
[adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard en dit gekwalificeerd als ‘diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak’. De verdachte is hiervoor veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis. Voorts is de vordering van de benadeelde partij integraal toegewezen tot een bedrag van € 854,02, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit en om die reden verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot schadevergoeding.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen:
  • met verbetering en aanvulling van de bewijsvoering;
  • met uitzondering van de opgelegde straf en de strafmotivering;
  • met uitzondering van de beslissing tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • met uitzondering van de aangehaalde wetsartikelen.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 mei 2019, dossierpagina 5, betreffende het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , voor zover inhoudende:
Op 10 mei 2019 om 01.49 uur kregen wij een melding van de meldkamer om te rijden naar de [adres 1] in Liempde alwaar een heterdaad situatie van inbraak in auto's zou hebben plaatsgevonden. De melder zou achter twee daders aan zitten waarbij de volgende signalementen werden genoemd: een man met een kaal hoofd, die een zwarte jas en een spijkerbroek droeg. De tweede man zou een gezetter postuur hebben. De centralist van de meldkamer gaf aan dat de melder had gezien dat er daadwerkelijk in een auto was ingebroken. Vervolgens werd de positie doorgegeven dat de daders rechtsaf richting de [adres 5] gingen en begonnen met rennen. Vervolgens stond de melder ter hoogte van een groenteboer in de [adres 1] . Om 01:55 uur kwamen wij ter plaatse op de [adres 1] ter hoogte van [adres 2] en zagen wij vijf mannen staan die twee andere mannen aanwezen als de daders van een auto-inbraak. De twee andere mannen voldeden aan het gegeven signalement. Daarop hadden wij beide verdachten aangehouden.
2.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 10 mei 2019, dossierpagina’s 6-7, opgemaakt door [verbalisant 3] en betreffende de verklaring van [slachtoffer] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 6)
Op 10 mei 2019 om 02.45 uur kwam ik, [verbalisant 3] , ter plaatse op de [adres 1] [adres 3] bij een persoon die opgaf te zijn [slachtoffer] . Zij verklaarde het volgende:
Ik doe aangifte van diefstal met braak. Op 8 mei 2019 omstreeks 20.15 uur kwam ik thuis. Ik heb mijn personenauto, een Volkswagen Up met [kenteken] , op de oprit voor mijn woning geparkeerd. Ik heb mijn auto met de afstandsbediening afgesloten.
Op 10 mei 2019 omstreeks 02.14 uur hoorde ik de deurbel gaan. Even ervoor hoorde ik dat er iemand aan de poort zat.
Toen wij naar buiten keken zagen wij u staan. Ik hoorde dat u zei dat er in mijn personenauto ingebroken was. U gaf aan dat het rechterportier open was. Ik mis op dit moment uit mijn personenauto mijn TomTom navigatie. Deze hoort bij mijn Up. De navigatie wordt op het dashboard geklemd.
(dossierpagina 7)
Op dit moment doet mijn rechter voorportier het niet meer. Hij kan namelijk niet op
slot.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 mei 2019, dossierpagina 9, betreffende het relaas van [verbalisant 4] , voor zover inhoudende:
Op vrijdag 10 mei 2019 omstreeks 02.50 uur ben ik gaan zoeken in de [adres 4] naar aanleiding van een inbraak in een auto.
De inbraak in de auto is daar ongeveer 50 meter vandaan om de hoek.
De [getuige 1] verklaarde dat de twee daders daar naartoe waren gerend.
Na ongeveer 20 meter de [adres 4] in te zijn gelopen zag ik aan de rechterzijde een blauw doosje in de bosjes liggen. Ik raapte het doosje op en zag dat het een lampensetje van Volkswagen was.
Ik ben vervolgens naar de aangever gegaan met het blauwe doosje en deze kon
bevestigen dat het uit haar witte Volkswagen Up was weggenomen.
4.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 mei 2019, dossierpagina’s 11-12, betreffende de verklaring van [getuige 1] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 11)
Vandaag op 10 mei 2019 was ik op stap geweest bij [cafe] in Liempde.
Omstreeks 01.45 uur ging ik daar weg en wilde ik naar huis gaan.
Op de hoek van de [adres 1] met de [adres 5] zag ik ineens twee personen. Een van die personen stond naast een witte Volkswagen Up en de andere persoon zat op de bijrijdersstoel van die auto.
Ik zag dat er een kale man naast de witte Volkswagen Up stond. Ik zag dat de kale man ineens hard wegrende toen hij mij zag.
Ik liep door naar mijn woning. Mij bekroop toch een raar gevoel en hierop ben ik teruggelopen.
Toen vervolgens de dikkere man, die op de bijrijdersstoel van de witte Volkswagen Up zat, mij zag rende deze ook hard weg.
Ik zag dat de persoon de [adres 1] in rende om vervolgens de [adres 4] in te
gaan. Ik ben vervolgens naar mijn [getuige 2] gegaan en samen met hem zijn we de twee mannen achterna gegaan.
Ik heb toen ook meteen 112 gebeld en na enige rondjes achter de mannen aangerend te hebben zag ik dat de politie arriveerde. Ik heb de politieauto doen stoppen en heb hen de twee mannen aangewezen en ik zag dat de politie de twee mannen die wij in de witte Volkswagen Up hadden gezien, aanhield.
5.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 15 mei 2019, dossierpagina’s 13-14, betreffende de verklaring van [getuige 2] , voor zover inhoudende:
Ik was die avond / nacht van vrijdag 10 mei 2019 bij mij achter de woning in de schuur aan het darten. Ik zag dat de [getuige 1] , bij mij in de schuur kwam. Ik hoorde dat hij mij vertelde dat hij had gezien dat er twee mannen aan het inbreken waren in een auto.
Ik liep met hem mee.
(…)
We liepen door de straat op zoek naar deze mannen en ik zag daar ineens twee mannen lopen. Ik hoorde [getuige 1] direct zeggen dat hij deze herkende als zijnde de twee die hij eerder in en bij de auto had gezien. We zijn er achteraan gegaan en hebben deze mannen overgedragen aan de politie.
6.
Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 10 mei 2019, dossierpagina’s 15-16, betreffende het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 15)
Op 10 mei 2019 omstreeks 01.55 uur hielden wij op de [adres 2] te Liempde, binnen de gemeente Boxtel, als [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1967. [verdachte] werd aangehouden ter zake inbraak in een personenauto.
7.
Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 10 mei 2019, dossierpagina’s 29-30, betreffende het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 15)
Op 10 mei 2019 omstreeks 01.55 uur hielden wij op de [adres 2] te Liempde, binnen de gemeente Boxtel, als [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum medeverdachte] 1973. [medeverdachte] werd aangehouden ter zake inbraak in een personenauto.
8.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 mei 2019, opgemaakt door [verbalisant 5] , dossierpagina’s 20-23, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 22)
V: Ik zou graag wat foto's van je willen maken zodat ik die aan dit verhoor kan
voegen. Wil je even opstaan?
A: Waar wil je dat ik ga staan?
O: Ik, verbalisant, maak twee foto's van de verdachte. Die foto's voeg ik als foto 1
en 2 toe aan dit proces-verbaal van verhoor.
9.
Een geschrift, te weten twee foto’s, dossierpagina 24, behorende bij het proces-verbaal van verhoor van verdachte (bewijsmiddel 8), waarop is te zien dat [verdachte] kalend is en een donkerkleurige jas draagt;
10.
Een proces-verbaal van verhoor van de [medeverdachte] d.d. 10 mei 2019, dossierpagina’s 33-37, opgemaakt door [verbalisant 5] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 35)
V: Ik zou graag wat foto's van je willen maken zodat ik die aan dit verhoor kan
voegen. Wil je even opstaan?
A: Ja hoor.
O: Ik, verbalisant maak twee foto's van de verdachte. Die foto's voeg ik als foto 1
en 2 toe aan dit proces-verbaal van verhoor.
11.
Een geschrift, te weten twee foto’s, dossierpagina 38, behorende bij het proces-verbaal van verhoor van de [medeverdachte] (bewijsmiddel 10), waarop is te zien dat de medeverdachte een gezet postuur heeft;
12.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 17 maart 2021, voor zover inhoudende:
U vraagt mij of ik in de nacht van 10 mei 2019 aan de [adres 1] in Liempde was.
Ja, ik was daar samen met [medeverdachte] . Wij zijn daar door de politie aangehouden.
Er kwamen twee mannen achter ons aan gerend. Ze maakten lawaai en ze riepen dingen naar ons. [medeverdachte] en ik zijn vervolgens doorgelopen. Even later werden we door de politie gearresteerd.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is aangevoerd dat de verdachten niet overeenkomen met het signalement dat de melder om 01.49 uur aan de politie doorgaf. Het door [getuige 1] opgegeven signalement van de daders is bovendien onvoldoende specifiek. De enkele omstandigheid dat de verdachte samen met [medeverdachte] op dat moment in de buurt was, maakt niet dat kan worden bewezen dat zij de auto-inbraak hebben gepleegd. De verdachten hebben een alternatief scenario aangedragen voor hun aanwezigheid aldaar, inhoudende dat de [verdachte] een date-afspraak had met een vrouw. De [medeverdachte] is meegegaan naar die afspraak en toen de verdachte en de vrouw naar boven zijn gegaan heeft de medeverdachte beneden in de woning gewacht.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof schuift de verklaring van de verdachte voor zijn aanwezigheid in de buurt van de plaats delict als ongeloofwaardig terzijde. De verdachte heeft zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen en is ter terechtzitting in eerste aanleg niet verschenen. Eerst ter terechtzitting in hoger beroep komt de verdachte met dit – overigens op voorhand hoogst onwaarschijnlijke – verhaal, zonder dit ook maar enigszins (bijvoorbeeld met persoonsnamen of adresgegevens van de persoon bij wie zij zouden hebben verbleven) te onderbouwen.
Daar komt bij dat de verklaring van de verdachte wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. [getuige 1] heeft verklaard dat hij twee personen de auto-inbraak heeft zien plegen. De ene persoon, die naast de auto stond, was een kale man en de andere persoon, die op de bijrijdersstoel in de auto zat (en aldus de wegnemingshandeling van de TomTom zal hebben verricht), was een man met een gezetter/dikker postuur. [getuige 1] heeft vervolgens direct de politie gebeld en is, samen met [getuige 2] , achter de personen aangerend. De verdachte heeft zelf ook verklaard dat [medeverdachte] en hij achterna werden gezeten. Reeds zes minuten na de melding arriveerde de politie. [getuige 1] wees vervolgens de [medeverdachte] en de verdachte aan als de personen die hij de auto-inbraak had zien plegen. Het hof ziet geen enkele reden om aan deze verklaring te twijfelen. Het hof kent daarbij geen overwegende betekenis toe aan de omstandigheid dat de politie relateert dat de melder van de auto-inbraak aangaf dat beide daders donkere kleding droegen, terwijl [medeverdachte] ten tijde van zijn aanhouding een witte hoodie droeg.
Het hof acht van doorslaggevende betekenis dat de verdachten op een nachtelijk tijdstip en korte tijd na de melding van de auto-inbraak in de directe nabijheid van de plaats delict worden aangetroffen, dat het door [getuige 1] bij de melding opgegeven signalement van de daders op een aantal wezenlijke punten (gezet postuur en een kalend hoofd) overeenkomt met onderscheidenlijk de [medeverdachte] en de verdachte, en dat [getuige 1] direct aangaf dat hij deze personen daadwerkelijk herkende als de daders van de auto-inbraak.
Op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met de [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde auto-inbraak.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een auto-inbraak. Dit is een brutaal en verwerpelijk feit.
Door op deze wijzen te handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van een ander. Daarnaast is door het bewezenverklaarde handelen schade veroorzaakt. Voorts veroorzaken inbraken gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft zich van dat alles niets aangetrokken en heeft enkel gehandeld uit het oogpunt van eigen financieel gewin. Dit wordt hem door het hof ernstig aangerekend.
Voorts weegt het hof in het nadeel van verdachte mee dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen door tegen beter weten in stellig te blijven ontkennen en in hoger beroep met een leugenachtig verzonnen verhaal naar voren te komen.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 12 januari 2021, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat zeer kort vóór het tenlastegelegde (april 2019) eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een vermogensdelict (oplichting). Deze veroordeling heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een dergelijk strafbaar feit te plegen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, in verband met een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken passend en geboden.
Het hof komt daarmee tot een hogere gevangenisstraf dan door de advocaat-generaal is gevorderd om redenen als hiervoor omschreven.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade aan het [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 854,02. Verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Anders dan de politierechter, die bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel bij gebreke van betaling en verhaal 17 dagen vervangende hechtenis heeft opgelegd, zal het hof – in verband met de gewijzigde wetgeving per 1 januari 2020 – in plaats van vervangende hechtenis het aantal dagen dat ziet op de hier geldende duur van de gijzeling vaststellen. Het hof zal bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 17 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de op te leggen straf en de beslissing tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 854,02 (achthonderdvierenvijftig euro en twee cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 17 (zeventien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 mei 2019;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. A.J. Henzen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Dijk, griffier,
en op 31 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.J. Henzen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie, Eenheid Oost-Brabant, district ‘s-Hertogenbosch, proces-verbaalnummer PL2100-2019094913, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en daarin gerelateerde bijlagen, alsmede geschriften. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.