ECLI:NL:GHSHE:2021:1128

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
20-002602-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake dierenverwaarlozing en verbeurdverklaring van honden

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1949 en woonachtig te [adres verdachte], was eerder veroordeeld voor het verwaarlozen van zijn honden. Bij vonnis van 2 augustus 2019 was hij veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, met bijzondere voorwaarden waaronder een houdverbod en toezicht door de Landelijke Inspectiedienst Dieren (LID). De verdachte had in totaal 34 honden, waarvan er 25 in beslag waren genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 februari 2019 de zorg voor 19 honden had verwaarloosd, wat resulteerde in een onhoudbare situatie met vervuilde kennels en een sterke ammoniaklucht. De verdachte heeft in hoger beroep primair vrijspraak bepleit, maar het hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd, met uitzondering van enkele onderdelen van de tenlastelegging. Het hof heeft de verdachte een voorwaardelijke taakstraf opgelegd en de verbeurdverklaring van de 19 honden bevestigd. De verdachte moet gedurende de proeftijd niet meer honden houden dan hij momenteel heeft en moet meewerken aan controles door de LID. Het hof heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de honden werden aangetroffen en de eerdere waarschuwingen die de verdachte had ontvangen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002602-19
Uitspraak : 7 april 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 2 augustus 2019 in de strafzaak met parketnummer 02-109881-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1949,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte ter zake van ‘overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren’ veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren. De politierechter heeft aan deze voorwaardelijke straf naast algemene voorwaarden tevens bijzondere voorwaarden verbonden, te weten een geclausuleerd houdverbod en een verplichting voor verdachte zijn medewerking te verlenen aan controles door de politie en/of de Landelijke Inspectiedienst Dieren (hierna: LID) op de staat van de door hem gehouden honden en hun verblijfplekken, waarbij de politierechter aan de politie en de LID de opdracht heeft gegeven tot het houden van toezicht op de naleving van voornoemde bijzondere voorwaarden.
Voorts zijn bij vonnis waarvan beroep negentien in beslag genomen honden verbeurd verklaard en is van zes overige honden de teruggave aan verdachte gelast.
Namens verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van het beslag heeft de verdediging primair bepleit dat de teruggave aan verdachte zal worden gelast van de in beslag genomen honden. Subsidiair, ingeval het hof een of meerdere honden verbeurd zal verklaren, heeft de verdediging bepleit dat het hof de waarde van de verbeurd verklaarde honden zal schatten en daarbij toepassing zal geven aan het bepaalde in artikel 33c, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 februari 2019 te IJzendijke, gemeente Sluis, als houder van een of meer dieren, te weten 25 honden, de nodige verzorging aan dat/deze dier(en) heeft onthouden, immers was/waren in de woning en/of schuur/garage en/of in het pension waarin zich honden bevonden:
- de bodem vervuild door urine en ontlasting en/of
- geen droge en zindelijke ligplek aanwezig en/of
- een sterke ammoniaklucht aanwezig en/of
- geen water aanwezig en/of
- het aanwezige water vervuild en/of
- de ruimte niet, althans onvoldoende, geventileerd en/of
- de ruimte onvoldoende verlicht,
en/of heeft/hebben een of meerdere dieren onvoldoende medische zorg (waaronder inentingen) ontvangen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 februari 2019 te IJzendijke, gemeente Sluis, als houder van dieren, te weten 19 honden, de nodige verzorging aan deze dieren heeft onthouden, immers was in de schuur/garage waarin zich honden bevonden:
- de bodem vervuild door urine en ontlasting en
- een sterke ammoniaklucht aanwezig en
- de ruimte niet, althans onvoldoende, geventileerd en
- de ruimte onvoldoende verlicht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.

1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 maart 2019 (pg. 8-9), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 1] :

Op donderdag 21 februari 2019, omstreeks 10:00 uur, was ik, verbalisant, samen met districtsinspecteur [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming, twee vrijwillige medewerkers van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming en twee collega's van de noodhulp ter plaatse bij het [hondenpension] , gelegen aan de [adres] te IJzendijke
[het hof begrijpt: in de gemeente Sluis]. Er was eerst een controle op het hondenpension gehouden. Daarna, ben ik, verbalisant samen met [verbalisant 2] na vertoon van een machtiging tot binnentreden van een woning, onderzoek gaan doen in de woning.
Vanuit de hal kon je naar links. Ik vroeg aan [verdachte] de deur open te maken welke toegang gaf tot een aangebouwde garage/schuur. Zodra deze deur open ging rook ik een sterke ammoniaklucht welke mijn ademhaling bemoeilijkte en mijn ogen irriteerde. Er werd in deze ruimte nagenoeg niet geventileerd. Ik zag dat er kennels waren gehuisvest. In de meeste kennels zaten herdershonden. Ik zag dat het in sommige kennels erg donker was. De meeste honden zaten in vervuilde kennels. Ik zag dat sommige honden het zogenaamd kennelsyndroom vertoonden.
Nadat ik dit alles gezien had, vond ik dit samen met [verbalisant 2] en [verbalisant 3] een onhoudbare situatie voor de honden. Op verzoek van het Openbaar Ministerie heb ik, verbalisant, een dierenarts laten komen. Dit was [dierenarts] van [dierenartspraktijk] , en die heeft geoordeeld dat alle aanwezige herders direct van de locatie dienden te worden verwijderd in verband met alle voorgenoemde problemen. De honden zijn toen door mij, verbalisant, in beslag genomen.

2. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 maart 2019 (pg. 12-20), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 2] :

Op donderdag 21 februari 2019, omstreeks 10:00 uur, kwam ik, [verbalisant 2] , samen met districtsinspecteur [verbalisant 3] van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming en 2 vrijwillige medewerkers van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming en dierenpolitieagent [verbalisant 1] vergezeld door twee politiemedewerkers van de noodhulp, ter plaatse bij het [hondenpension] aan de [adres] te IJzendijke.
Hierna zijn dierenpolitieagent [verbalisant 1] , [verdachte] en ik naar de bijbehorende schuur/garage gegaan. In deze ruimte aangekomen rook ik, [verbalisant 2] , direct een enorm sterke ammoniaklucht. Deze lucht bemoeilijkte mijn ademhaling en irriteerde mijn ogen. Na een tijdje in deze ruimte te hebben moeten staan werd ik misselijk en ben ik een aantal keer naar buiten gelopen om adem te kunnen halen.
Ik, [verbalisant 2] , zag dat er een aantal ramen aanwezig was in deze ruimtes maar dat deze dicht waren. Aan de achterzijde van de schuur/garage werd er op twee punten een klein beetje geventileerd maar dat was absoluut onvoldoende om de aanwezige herdershonden van schone verse lucht te voorzien. Deze honden moesten dus in deze zware ammoniaklucht leven op de momenten dat zij in deze kennels waren gehuisvest.
Ik, [verbalisant 2] , zag dat deze garage/schuur was volgebouwd met kennels van diverse formaten en dat er weinig licht in deze ruimtes aanwezig was waardoor de aanwezige honden veelal in een donkere kennel zaten.
Ik zag dat er op de bodem van alle kennels een dikke laag urine/ontlasting van de aanwezige honden lag. Ik zag dat er pas opgestrooid vezel over deze uitwerpselen heen lag waardoor de vervuiling op het eerste zicht niet goed zichtbaar was. Ik, [verbalisant 2] , voelde een vieze natte ondergrond onder de vezel liggen waardoor de dieren in hun eigen ontlasting moesten leven. Ik zag dat alle kennels waarin honden zaten waren vervuild door ontlasting.
Ik, [verbalisant 2] , zag dat de vloer van deze kennels was vervaardigd uit beton met een ongelijke oppervlakte waardoor deze niet eenvoudig te reinigen valt. Er bestond geen toplaag van een coating of iets dergelijks waardoor de urine in het beton kan trekken.
Uitgeschreven bevindingen in de garage/schuur:
Eerste kennel rechts, 200 x 154 cm rechts, vervuiling door natte ondergrond voorzien van ontlasting waarin een zwarte herder was gehuisvest.
Tweede kennel rechts, 200 x 154 cm, vervuiling ondergrond door ontlasting waarin een bruine herder was gehuisvest. Deze kennel was veel te donker waardoor deze hond geen beschikking had over een dag- en nachtritme.
Derde kennel, 200 x 154 cm, waarin een Vario bench stond. In deze kennel stond een Vario bench. De ondergrond waar de zwarte herder op moest leven was vervuild met ontlasting waardoor deze aanwezige hond geen schone en hygiënische huisvesting had.
Vierde kennel, 200 x 154 cm, waar een herder in was gehuisvest. Ik, [verbalisant 2] , zag dat deze kennel was vervuild met ontlasting en dat de vloer net bestrooid was met een dun laagje vlas.
Vijfde kennel, 200 x 156 cm, waarin een herder was gehuisvest. Ik, [verbalisant 2] , zag dat deze kennel was vervuild met ontlasting en dat de vloer net bestrooid was met een dun laagje vlas.
Zesde kennel, 210 x 156 cm, waarin een zwarte herder was gehuisvest. Deze kennel was vervuild door ontlasting met een dun laagje vlas wat nog niet al te lang daarvoor was opgestrooid. De herder moest hierdoor in de vervuiling leven.
Zevende kennel. Ik, [verbalisant 2] , zag dat hierin een zwarte herder was gehuisvest die in de vervuiling moest leven van ontlasting en urine. De ondergrond was erg nat door deze vervuiling.
Achtste kennel, 200 x 250 cm, waarin een herder was gehuisvest. Ik, [verbalisant 2] , zag dat er weinig daglicht in deze ruimte kwam waardoor deze hond in een redelijk donkere ruimte moest leven en dat deze kennel tevens vervuild was door ontlasting- en urineresten.
Hierna zijn we een tweede ruimte binnen deze garage/schuur binnen gegaan waarin de volgende kennels waren gerealiseerd:
Eerste kennel, 194 x 185 cm. Ik, [verbalisant 2] , zag dat hierin een zwarte herder was gehuisvest die geen beschikking over een schone en hygiënische huisvesting had doordat de bodem was voorzien van een laag ontlasting en urine. Hierop lag een dun laagje vers opgestrooid vlas.
Ik, [verbalisant 2] , zag dat er een klein raampje van ongeveer 100 x 100 cm zat waardoor weinig licht naar binnen kwam en dat er één TL-verlichting hing waardoor deze hele ruimte erg donker was waardoor de aanwezige honden onvoldoende beschikking over een dag- en nachtritme hadden. Ik, [verbalisant 2] , rook in deze ruimte ook een ernstige ammoniaklucht.
Tweede kennel, 200 x 185 cm. Ik, [verbalisant 2] , zag dat deze kennel ook ernstig was vervuild doordat er een laag ontlasting/urine op de grond lag waarop de hond moest leven en dat dit onlangs was opgestrooid met een dun laagje vlas.
Derde kennel, ongeveer 175 x 185 cm, waarin een zwart/bruine herder was gehuisvest. Ik, [verbalisant 2] , zag dat de vloer was voorzien van een laag ontlasting/urine met een dun laagje vlas erop. Deze hond moest leven in deze vervuiling en had geen beschikking over drinkwater.

3. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 26 februari 2019 (pg. 56-57), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [dierenarts] :

Ik ben werkzaam als dierenarts. U heeft mij gevraagd om op donderdag 21 februari 2019 te komen naar [hondenpension] en de daarbij behorende woning, gevestigd [adres] te IJzendijke. U vertelde mij dat u daar met de Landelijke Inspectie Dienst een controle aan het doen was en dat de komst van een dierenarts gewenst was om de leefomstandigheden van de daar aanwezige honden te bekijken en te beoordelen.
Via de voordeur van de woning ging ik naar binnen. Ik rook gelijk een ammoniaklucht en ik zag een vervuilde gang. Daarna gingen we vanuit de woning een soort schuur binnen. Ik rook toen een nog zwaardere ammoniaklucht. Ik zag een tamelijk donkere ruimte met daarin veel kennels met honden erin. Ik zag dat toen ik langs de kennels liep, er geen goede bedding in de kennels lag, slechts een beetje stro. Hoe verder ik in de schuur kwam, hoe zwaarder en penetranter de geur werd. Een zware ammoniaklucht. Ook werd het
steeds donkerder. De honden maakten op mij een nerveuze indruk en ik zag veel honden
met verstoord gedrag.

4. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 26 februari 2019 (pg. 58-63), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:

Ik woon in [adres verdachte] . Ik woon daar alleen.
Ik heb honden. Er zaten 6 honden in het pension tijdens uw komst. Er liepen er drie buiten. Er zijn door jullie 25 honden in beslag genomen. Ik heb dus 34 honden in totaal. Naast mijn woning is een soort schuur waar ik kennels heb gebouwd.
Ik ben wat makkelijker voor mijn eigen honden. Ik maak natuurlijk wel de kennels van mijn eigen honden schoon maar dat zal minder vaak gebeuren.
Er waren een aantal TL-lampen kapot waardoor niet iedere hond de beschikking had over voldoende verlichting.
Het kan best zijn dat de urine in de betonvloer is getrokken en dat daardoor een ammoniaklucht in deze ruimte hangt.
Dat de ondergrond nat en vol met urine zat was omdat ik niet voldoende had schoon gemaakt. Ik ben het met u eens dat het schoner moet en dat ik dat ook kan.

5. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 24 maart 2021, voor zover inhoudende:

Het klopt dat er negentien kennels waren in mijn schuur en dat daar plaats was voor zoveel honden. Tijdens de controle zaten er zestien honden in de kennels in de schuur en liepen er drie honden buiten.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft overeenkomstig een ter terechtzitting overgelegde pleitnota verschillende bewijsverweren, strekkende tot vrijspraak, gevoerd. Voor zover daarover hierna niet nader wordt overwogen, vinden die verweren reeds hun weerlegging in de bewijsmiddelen. Het hof overweegt in dat verband dat het geen enkele reden heeft om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , zoals door hen respectievelijk op ambtsbelofte en ambtseed vastgelegd in processen-verbaal. Zij vinden over en weer op belangrijke details steun in elkaar en in de getuigenverklaring van [dierenarts] . Bovendien worden zij gedeeltelijk ook bevestigd door de verdachte. Het hof wijst er nog op dat, hoewel het proces-verbaal van [verbalisant 2] niet is ondertekend, uit een aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 22 maart 2021 van deze verbalisant volgt dat het geheel naar waarheid door hem op ambtseed is opgemaakt.
Met de verdediging en de advocaat-generaal acht het hof op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat de honden geen droge en zindelijke ligplek hadden, zodat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken. Weliswaar waren de kennels vervuild, maar niet is komen vast te staan dat die vervuiling zodanig was dat er in de kennels in het geheel geen droge/zindelijke ligplek was.
Datzelfde geldt voor de tenlastegelegde omstandigheden dat er geen (het hof begrijpt: onvoldoende) water aanwezig was en dat het wel aanwezige water vervuild was. De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat zijn honden de bakken met water vaak omgooiden en dat sommige honden daarom geen water hadden tijdens de controle. Ook heeft hij verklaard dat het niet haalbaar is om de honden constant over water te laten beschikken, maar dat hij de honden wel meerdere keren per dag water geeft. Volgens de dierenartsverklaringen in het dossier is bij de onderzochte dieren geen sprake (geweest) van dorst. Dat de honden onvoldoende schoon water te drinken kregen, is het hof dan ook niet gebleken. Het hof zal de verdachte daarom ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Met de verdediging en de advocaat-generaal acht het hof evenmin bewezen dat een of meerdere dieren onvoldoende medische zorg hebben ontvangen. Weliswaar volgen uit dierenartsverklaringen in het dossier aanwijzingen dat een aantal honden medische problemen had waaraan deze honden behandeld moesten worden. De verdediging heeft echter onderbouwd gesteld dat de verdachte zijn honden waar nodig door de dierenarts liet behandelen. Daar komt bij dat uit informatie van de opslaghouder van de onder de verdachte in beslag genomen herders, zoals weergegeven in het proces-verbaal van districtsinspecteur [verbalisant 2] van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming d.d. 26 maart 2019 en genummerd LID/22-02-2019 09:22/WPW, niet volgt dat het door de dierenarts beschreven medisch ingrijpen bij de honden noodzakelijk is gebleken. Het hof zal de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs vrijspreken.
Naar het oordeel van het hof is op grond van de omstandigheden die het hof wél bewezen acht (kort gezegd: de vervuiling in de kennels, de sterke ammoniaklucht en het gebrek aan ventilatie en verlichting in de schuur), in onderling verband en samenhang bezien, komen vast te staan dat de verdachte de nodige verzorging heeft onthouden aan de negentien honden die op 21 februari 2019 in verdachtes schuur verbleven. Dat drie van deze honden volgens de verdachte ten tijde van de controle buiten liepen, doet daar niet aan af nu ook deze drie honden hun verblijf hadden in de schuur waarvan is vastgesteld dat dit niet aan de eisen voldeed die daaraan mogen worden gesteld. Uit de hiervoor weergegeven omstandigheden leidt het hof af dat geen sprake was van een eenmalige, voor het eerst op het moment van de controle bestaande toestand van de verblijfplaats van de honden. Het hof verwerpt derhalve de gevoerde verweren voor zover zij strekken tot algehele vrijspraak van het tenlastegelegde.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is derhalve strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
Verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte, destijds 70 jaar oud, had tijdens een controle op 21 februari 2019 de zorg over 34 honden. Naar het oordeel van het hof is uit die controle komen vast te staan dat aan negentien van deze (herders)honden, die een verblijf hadden in verdachtes schuur, de nodige verzorging is onthouden. De verblijven waren vervuild, er hing een sterke ammoniakgeur, er werd onvoldoende geventileerd en er was onvoldoende licht. Eerdere controles richtten zich op verdachtes nabijgelegen pension. Daarbij is hij meermalen op tekortkomingen in de verzorging van de dieren gewezen en is aan hem ook een last onder dwangsom opgelegd. Verdachte was, met andere woorden, doordrongen van de ernst van de situatie en het belang van dierenwelzijn. De verdachte heeft naar aanleiding hiervan weliswaar verbeteringen doorgevoerd in zijn pension, maar op 21 februari 2019 is gebleken dat hij heeft nagelaten de verblijven in de schuur van zijn eigen honden in overeenstemming te brengen met de eisen die daaraan worden gesteld. Volgens verdachtes eigen verklaring is hij wat makkelijker voor zijn eigen honden. Die honden zijn echter wel volledig afhankelijk van verdachtes zorg. De omstandigheden waaronder zij werden aangetroffen, rekent het hof de verdachte aan. Het hof rekent het de verdachte ook aan dat hij ter terechtzitting er geen blijk van heeft gegeven het kwalijke van zijn handelen in te zien.
Dat neemt niet weg dat het hof er niet aan twijfelt dat de verdachte om zijn honden geeft en dat de inbeslagneming daarvan een grote impact op hem heeft gehad. Het hof kan zich echter niet aan de indruk onttrekken dat de verzorging van zoveel honden tegelijk de verdachte boven het hoofd is gegroeid. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking hetgeen de verdachte naar voren heeft gebracht over zijn huidige financiële situatie. Dat de verdachte zich ervan bewust lijkt te zijn dat het teveel is geworden, vindt bevestiging in het feit dat hij inmiddels met het dierenpension is gestopt. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat de verblijven van zijn eigen honden – dat zijn er nu nog 14 – in de schuur inmiddels in orde zijn gemaakt. Het hof weegt deze positieve ontwikkelingen ten gunste van de verdachte mee bij de strafoplegging.
Bij de strafoplegging heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 januari 2021. Daaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten. Er is evenwel geen sprake van recente specifieke recidive. Ook blijkt uit het uittreksel niet van nieuwe strafbare feiten.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit en verdachtes proceshouding, waaruit volgt dat verdachte de hem verweten gedragingen bagatelliseert, acht het hof in beginsel een onvoorwaardelijke taakstraf geboden. Het hof houdt echter rekening met het feit dat de negentien honden waarop nog beslag rust worden verbeurd verklaard en dat de verdachte in zoverre al door dit arrest wordt getroffen. Bovendien acht het hof een stok achter de deur van belang om de verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan soortgelijke feiten. Dat risico is aanwezig nu de verdachte ook nu nog de zorg heeft over een groot aantal honden. In combinatie met voornoemde positieve ontwikkelingen ziet het hof aanleiding om te volstaan met een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis met een proeftijd van twee jaren. Het hof zal aan deze voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarde verbinden dat de verdachte gedurende de proeftijd niet meer honden houdt dan thans het geval is, teneinde te bewerkstelligen dat verdachte de honden de nodige verzorging kan bieden. Om toezicht daarop mogelijk te maken, zal het hof voorts bepalen dat de verdachte dient mee te werken aan controles, waarbij het hof aan die controles wel enkele beperkingen stelt om de daarmee samenhangende inbreuk op verdachtes persoonlijke levenssfeer beperkt te houden.
Beslag
Uit hetgeen ter terechtzitting door en namens de verdachte naar voren is gebracht, begrijpt het hof dat van de onder de verdachte in totaal 25 in beslag genomen honden er zes aan hem zijn teruggegeven en dat er op dit moment nog beslag rust op in totaal negentien honden.
Deze negentien in beslag genomen en nog niet teruggegeven honden, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn naar het oordeel van het hof vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met betrekking tot welke het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan.
Door de verdediging is onder verwijzing naar artikel 33c, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht verzocht om aan de verdachte een geldelijke tegemoetkoming toe te kennen teneinde te voorkomen dat de verdachte door verbeurdverklaring van de honden onevenredig zou worden getroffen. De verdediging heeft daarbij onder vermelding van het adres van een website gesteld dat de waarde per hond op minimaal € 2.000,-- dient te worden geschat. Op die website is over de economische waarde van herdershonden het volgende te lezen: [2]
“(…) De ODH[het hof begrijpt: Oud Duitse herder]
is geen erkend ras wat de LSTH[het hof begrijpt: Longstockhaar herder]
wel is, nu deze door de rasvereniging is erkend. In principe is de ODH geen ras. Ook betaalt men vaak veel meer voor een ODH (prijzen rond de 1500 euro en voor de apartere, niet erkende kleuren zelfs 2000 euro en meer).”
De waarde van de honden waarop nog beslag rust is door de verdediging niet nader onderbouwd. De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij pups met stamboom voor € 675,-- verkoopt (dossierpagina 62). Het hof neemt hierbij in aanmerking dat er onduidelijkheid is over de leeftijd van deze honden. Volgens de stukken in het dossier waren slechts drie van de destijds 25 in beslag genomen honden ten tijde van de inbeslagneming jonger dan twee jaar (tussen de 20 en 23 maanden) en zijn deze honden inmiddels ruim vier jaar oud. Het merendeel van de honden was ten tijde van de inbeslagneming ouder dan drie jaar (thans ouder dan vijf jaar). Ter terechtzitting is door en namens de verdachte naar voren gebracht dat van sommige honden die door de dierenarts in leeftijd onder de tien jaar werden geschat, ver boven de tien waren, sommige zelfs veertien of vijftien jaar, terwijl de gemiddelde levensverwachting van dit soort honden volgens de verdediging ongeveer tien jaar is. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij onder meer de [hond] niet heeft teruggekregen. Deze hond is volgens het dossier op 8 januari 2007 geboren en indien zij nog zou leven op dit moment ruim veertien jaar oud.
Gelet op deze omstandigheden is het hof – anders dan de verdediging – van oordeel dat niet is gebleken dat de negentien honden waarop het beslag nog rust, en die de puppyleeftijd ver zijn overstegen, een economische waarde vertegenwoordigen die in zijn totaliteit het bedrag van de maximale geldboete op het bewezenverklaarde strafbare feit overstijgen. Ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat de verdachte door verbeurdverklaring van de negentien honden onevenredig in zijn vermogen wordt getroffen, terwijl het hof die verbeurdverklaring wel geboden acht. Het verzoek van de verdediging wordt afgewezen.
Het hof heeft bij zijn oordeel over het beslag rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2.2, 8.11 en 8.12 van de Wet dieren, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden:

  • dat de veroordeelde gedurende de proeftijd onmiddellijk of middellijk maximaal 14 (veertien) honden zal houden;
  • dat de veroordeelde medewerking zal verlenen aan het hierop te houden toezicht door de Landelijke Inspectiedienst Dieren (LID), waarbij de veroordeelde – indien de LID dat nodig acht – ten behoeve van dat toezicht toegang verleent tot zijn woning en schuur/garage en waarbij de controles van deze woning en schuur/garage in het kader van het uit te oefenen toezicht gedurende de proeftijd in aantal wordt beperkt tot maximaal 4 (vier).
Draagthet openbaar ministerie
opom de LID in kennis te stellen van het aan de veroordeelde opgelegde geclausuleerde houdverbod en haar toezichthoudende taak in deze.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten 19 (negentien) honden.
Aldus gewezen door:
mr. F.P.E. Wiemans, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. Y.L.J. Verhoeven, griffier,
en op 7 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, District Zeeland, Basisteam Zeeuws-Vlaanderen, proces-verbaalnummer PL2000-2019007072, gesloten op 31 maart 2019 en bestaande uit overeenkomstig de wettelijke voorschriften opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften (doorgenummerde pagina’s: 1 tot en met 213). Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
2.https://zwinger-vom-weiner-drachen.webs.com/de-duitse-herder