In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 12 november 2019 was veroordeeld voor het overtreden van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte, geboren in 1998, was betrokken bij een ongeval op 5 augustus 2018 te Roosendaal, waarbij hij een andere weggebruiker, [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel toebracht. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden.
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de rechtbank wordt bevestigd. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor het primair tenlastegelegde feit en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor het subsidiair tenlastegelegde. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de snelheid van de verdachte en dat de getuigen niet deskundig waren. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte harder reed dan de toegestane snelheid en op de verkeerde weghelft reed, wat leidde tot de aanrijding met [slachtoffer].
Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en de getuigen als betrouwbaar beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte aanmerkelijke schuld heeft in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met inachtneming van de gronden waarop het berust. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 april 2021.